samenvatting Zuid-amerika
Hoofdstuk 1
2 en groot deel van Zuid-Amerika ligt in een tropische luchtstreek, daar is
het altijd warm, de warme lucht stijgt op waardoor er een lagedrukgebied gebied
ontstaat aan het aardoppervlak. Het gebied rond de evenaar waar er
lagedrukgebieden ontstaan heet de intertropische convergentiezone (ITCZ). De
opstijgende lucht koelt af, condenseert en vormt wolken met neerslag. De ITCZ
schuift met seizoensbeweging mee, de regengebieden schuiven dus ook mee. De
lucht waait van hogedrukgebied naar lagedrukgebieden: op het noordelijk
halfrond zuidoostpassaat naar ITCZ, en op het zuidelijk halfrond
noordoostpassaat naar ITCZ. Aan de oostkant van brazilie heb je kustgebergtes,
bij deze Bergen ontstaan (bij passaat aanlanding) stuwingsregens aan de loefzijde
en droogte aan de lijzijde en verder landinwaards. zuidelijker aan oostkant zijn
er geen kustgebergtes, waardoor vochtige lucht verder landinwaarts waait. Aan
de oostkust word er een warme zeestroom gesplitst door de landpunt van
brazillie. Aan de westkant van brazilie is de invloed van de zeestromen minder,
dit komt door het Andesgebergte, aflandige passaatwinden, en de koude Peru- of
Humboldtstroom. temperatuur aan de westkant is hierdoor lager, minder
verdamping en minder neerslag. Het zuiden heeft een gematigd zeeklimaat
met neerslag in alle jaargetijden. Oorzaak aanlandige westenwinden, met
stuwingsregens. Er is ook een poolwind uit het zuiden en neemt zeer koude
lucht mee (= pamperos) de koude lucht kan zeer ver landinwaarts komen. In
de grote oceaan stuwen zuidoostpassaten oppervlakte water naar het
westen. Hierdoor welt koud water voor de kust van Zuid-Amerika op. Aan de
kust verdampt dus minder waardoor het droog is bij Zuid-Amerika, en veel
neerslag boven zuidoost Azië. elke 3 tot 8 jaar (2 tot 3 maanden rond
jaarwisseling) is er een minder sterk hogedrukgebied boven oceaan bij Zuid-
Amerika waardoor de kracht van passaatwind af neemt (El Niño). Er is
hierdoor geen koud water dat opwelt waardoor het water langs de kust
warmer is, bovendien voert westenwind warm oppervlaktewater aan. Een
groot deel van zuid-amerika bestaat uit tropisch regenwoud, de kenmerken van de tropische bodem
zijn: onvruchtbare grond door dunne humuslaag en uitspoeling vanwege veel neerslag, veel
roestvorming, omdat ijzer- en aluminiumverbindingen niet oplossen (door ontbreken humuszuren) →
rode kleur bodem = latosol. in gebieden met brak water (mengsel zoet en zout water) in rivierdelta’s
en langs kust komen mangroven voor: zij beschermen de kust tegen erosie en stormschade. Het
regiem (verdeling waterafvoer over een jaar) wordt bepaald door: neerslag en verdamping,
verschuiving ITCZ, afvoer smeltwater uit de Andes, en de tijdelijke wateropslag in
ondergrond of overstromingsvlaktes zoals wetlands (bijv. de Pantanal). vooral de
twee noordelijke rivieren vervoeren ook veel zand en klei (sediment), hierdoor
kleuren de rivieren afhankelijk van kleur sediment, en ontstaat er een enorme
delta aan monding rivier de mens beïnvloedt regiem ook door de aanleg van
stuwdammen voor waterkrachtcentrales en irrigatie/drinkwater.
3 In Zuid-Amerika speelt platentektoniek een grote rol bij vorming bergen, plateaus,
rivierbekkens, heuvels en vulkanen. Zeer oude stukken aardkorst worden kratons of schilden
genoemd (meer dan een miljard jaar oud). Schilden bestaan uit dieptegesteenten (graniet) en
metamorfe gesteenten. De schilden zijn door gebergtevorming en vervolgens door erosie van de
bovenliggende lagen aan het oppervlak gekomen. Je kan de geschiedenis van de
plaatbewegingen indelen in verschillende periodes:
‒ Perm: supercontinent Pangea
‒ Jura: uiteenbreken Pangea → Noord-Amerika en Europa uit elkaar
‒ Krijt: Zuid-Amerika en Afrika uit elkaar
Tijdens het uiteen breken van Pangea ontstond er een riftzone: de platen bewogen
van elkaar af (divergent) magma dat hierbij omhoog kwam vormde een nieuwe korst
, van basalt, de continenten bewegen steeds verder uit elkaar en de breukzone werd opgevuld met
water (de Atlantische oceaan). De oostelijke rand van Zuid-Amerika verandert daarmee van een
actieve plaatgrens in een passieve continentrand. Het noorden van Zuid-Amerika werd tegen de
caribische plaat gedrukt. Bij deze plaat zijn er transforme en convergente breukzones dicht bij elkaar.
Hierdoor wordt de noordelijke kant in elkaar gedrukt en opgeheven tot een hoog gebergte. Langs de
gehele westkust verschuiven de Nazcaplaat en de Zuid-Amerikaanse plaat tegen elkaar aan.
(convergente breuklijn). Bij deze breuklijn vind subductie plaats: dit gebeurd wanneer er een
zwaardere oceanische plaat onder een andere plaats schuift. Bij deze subductiezone is de Atacatrog
gevormd, parallel aan deze trog worden vulkanen gevormd (stratovulkanen), door het smelten bij
subductie. De uitbarstingen van deze stratovulkanen zijn niet heel explosief, dit komt doordat het
magma bestaat uit andesiet (minder taai en gasrijk). Er komen in drie gebieden langs de westkust
geen vulkanen voor (volcanic gap) de oorzaak hiervan is dat sommige oceanische korst minder oud is.
Oudere oceanische korst is verder afgekoeld en daardoor zwaarder en duikt hierdoor gemakkelijker
onder de continetale plaat. De plaatdelen die minder oud zijn gaan vlakker de plaat onder waardoor
het gesteente niet smelt dus er ontstaan ook geen vulkanen. De Galápagos eilanden liggen op een
hotspot, bij een hotspot breken hete mantelpluimen van basaltisch magma uit mantel door de
aardkorst. Er ontstaan dan schildvulkanen. de magmahaard blijft op een vaste plek in aardmantel,
terwijl de plaat langzaam door schuift, hierdoor schuift de schildvulkaan ook weg en ontstaat er weer
een nieuwe. Het Andesgebergte is ontstaan bij subductie. De korst werd steeds dikker en door
convergentie van de platen werden de aardlagen geplooid en omhoog gedrukt. Het centrale deel van
de Andes is het hoogst, want het proces van cordilleravorming heeft zich een aantal keren herhaald,
het westelijke deel van de cordillera heeft nog werkende vulkanen. Het laagland ten oosten van de
eerste cordilla worden de voorlandbekkens genoemd. Het laagland zat vol met de sedimenten van
bergen, een versnelde plaatbeweging drukte het gebied nog verder in elkaar, de sedimentbekken
kwamen hierdoor omhoog, er ontstond een hoog plateau dat wordt de altiplano genoemd. Door het
gewicht van de dikke korst boog de korst wat naar beneden. Deze
voorlandbekken werden later weer opgevuld door erosiemateriaal en soms
later ook deels opgestuwd. Bij de convergente plaatbewegingen ontstaan er
veel aardbevingen. De zwaarte van de aardbevingen hangt samen met hoe
vast de botsende platen aan elkaar zitten (koppeling), wanneer er veel
koppeling is schuiven de platen moeilijk onder elkaar en hoopt de energie
zich op, totdat de plaat een keer doorschiet → zware aardbeving. Een
tsunami kan ontstaan wanneer het hypocentrum van de aardbeving onder
de oceaanbodem ligt en plaat verticaal omhoogkomt waardoor golf ontstaat,
wanneer de golf bij de ondiepe kustbodem komt wordt hij omhoog gedrukt
4 In Zuid-Amerika zijn er grote hoeveelheden fossiele
energiebronnen en mineralen te vinden. Aardolie en aardgas in Zuid-Amerika zijn gevormd onder
verschillende tektonische situaties. Aardolie en aardgas vooral gewonnen in:
Venezuela, olie en gasvelden worden vooral gevonden in voorlandbekkens, deze voorland
bekkens werden tijdens het krijt overspoeld met reletief warm water waar plankton in kon
leven, het dode plankton zonk dan naar de bodem en werd over tijd bedekt met
erosiemateriaal van de Oostelijke Cordillera en van de Andes. De druk en de temperatuur
steeg, hierdoor veranderde het dode plankton in olie en gas.
Brazilië, de olie en gas velden in brazilie bevinden zich in de bodem van de atlanische ocean.
Tijdens het openbreken van Pangea ontstonden er veel grote meren tussen Afrika en Zuid-
amerika. in de meren verzamelde zich organisch en koolstofhoudend materiaal. Toen de
riftzone steeds breeder werd, werd hij opgevuld met zeewater, in smallere bekkens
verdampte dat zeewater en bleef er zout over, dat zout dekte de koolstofhoudende laag af,
door druk in de sedimentlagen ontsonden er olie en gas.
In Zuid-Amerika zijn er grote hoeveelheden ertsen. Ertsen zijn gesteenten waarin metalen
voorkomen. Ertsvorming ontstaat op twee manieren:
ertsvorming door stolling van magma:magma bestaat uit verschillende chemische
elementen. De samenstelling van magma verandert door de verschillende stollings
temperaturen, en er blijven bepaalde elementen in magma over die hoge concentraties