Hoofdstuk 1
Psychologie is de wetenschappelijke studie van de geest (mentale processen) en het gedrag
van de mens.
→ Doel: algemene uitspraken formuleren over psychische processen
Belangrijk: objectief en controleerbaar bewijs! → lastig
Specifiek kan in de psychologie het gedrag of de mentale ervaring van een persoon worden
onderzocht op deze niveaus:
- Neuraal → hersenen als oorzaak
- Fysiologisch → interne chemische functies, zoals hormonen, als oorzaak
- Genetisch → genen als oorzaak
- Evolutionair → natuurlijke selectie als oorzaak
- Leren → iemands eerdere ervaringen met de omgeving als oorzaak
- Cognitief → iemands kennis of overtuigingen als oorzaak
- Sociaal → de invloed van andere mensen als oorzaak
- Cultureel → de cultuur waarin de persoon zich ontwikkeld als oorzaak
- Ontwikkelingsstoornissen → leeftijdsgebonden veranderingen als oorzaak
Hoofdstuk 2
Observaties, theorieën en hypothesen
Een Theorie is een idee, of een conceptueel model, dat is ontworpen om bestaande
waarnemingen te verklaren en voorspellingen te doen over nieuwe waarnemingen die
zouden kunnen worden ontdekt. Elke voorspelling over nieuwe waarnemingen die vanuit een
theorie worden gedaan, wordt een hypothese genoemd.
→ Waarnemingen leiden tot nieuwe theorieën, die tot hypothesen leiden, die worden
getoetst met experimenten of andere onderzoeken.
Soorten onderzoeksstrategieën
Een variabele is alles dat kan veranderen of verschillende waarden kan aannemen
(temperatuur, hoeveelheid geluid, etc.). Een onafhankelijke variabele heeft effect op een
andere variabele (oorzaak) en de afhankelijke variabele wordt hierdoor beïnvloed.
Experimenteel onderzoek → onderzoeker manipuleert een of meer onafhankelijke
(oorzaak) variabelen en zoekt naar veranderingen in een of meer afhankelijke variabele,
terwijl alle andere variabelen constant worden gehouden. Hierdoor kan de onderzoeker
concluderen dat elke verandering die in de afhankelijke variabele wordt waargenomen,
wordt veroorzaakt door de verandering in de onafhankelijke variabele.
→ kan oorzaak en gevolg onderscheiden
➢ Bv. effect van leeftijd (OV) op mobiliteit (AV)
Experimenten binnen de proefpersoon → elke proefpersoon wordt getest in elk van de
verschillende omstandigheden van de onafhankelijke variabele.
Experimenten tussen proefpersonen → er is een aparte groep proefpersonen voor elke
verschillende conditie van de onafhankelijke variabele.
Een correlationeel onderzoek kan worden gedefinieerd als een studie waarin de
onderzoeker geen enkele variabele manipuleert, maar twee of meer reeds bestaande
afhankelijke variabelen observeert of meet om verbanden daartussen te vinden.
,Correlationele studies kunnen relaties tussen variabelen identificeren, waardoor we
voorspellingen kunnen doen over de ene variabele op basis van kennis van een andere; maar
dergelijke studies vertellen ons op geen enkele directe manier of verandering in de ene
variabele de oorzaak is van verandering in een andere.
→ kan oorzaak en gevolg niet onderscheiden
Beschrijvend onderzoek → doel van het onderzoek is om het gedrag van een individu of
een groep individuen te beschrijven, zonder de relaties tussen verschillende variabelen te
beoordelen.
→ bekijkt natuurlijk gedrag
Onderzoekssettings
Laboratorium Studie → is elk onderzoek waarbij de proefpersonen naar een speciaal
daarvoor bestemde ruimte worden gebracht die is opgezet om het verzamelen van gegevens
door de onderzoeker of controle over de omgevingsomstandigheden te vergemakkelijken.
→ geeft de grootste controle over variabelen, maar ze kunnen het bestudeerde gedrag
verstoren omdat ze onbekend of kunstmatig zijn.
Veldonderzoek → elk onderzoek dat wordt uitgevoerd in een omgeving waarin de
onderzoeker geen controle heeft over de ervaringen van de proefpersonen. Veldonderzoek in
de psychologie kan worden uitgevoerd bij mensen thuis, op hun werk of op elke plaats die
deel uitmaakt van de natuurlijke omgeving van de proefpersonen.
→ minder controle, maar de kans op natuurlijker gedrag
Vormen van dataverzameling
Self-report: Er wordt aan de respondenten gevraagd om hun eigen mentale toestand te
beschrijven of beoordelen.
- vragenlijsten
- interviews
- introspectie: persoonlijke observaties van iemands gedachten, percepties of
gevoelens.
→ je weet niet of de antwoorden van de respondenten kloppen: bias
Observationele methodes:
- natuurlijke observaties; onderzoeker vermijdt zich te bemoeien met het gedrag van de
proefpersonen
- psychologische testen
Statistiek
Beschrijvende statistieken
Gemiddelde → scores op te tellen en de som te delen door het aantal scores.
Mediaan → middelste score.
Standaarddeviatie → maatstaf voor variabiliteit, de mate waarin scores in een set
gegevens verschillen in het gemiddelde.
Correlatie → vertegenwoordigt de sterkte en richting van een relatie tussen twee
numerieke variabelen (correlationele studies).
Inferentiële statistieken
Inferentiële statistieken helpen ons de waarschijnlijkheid in te schatten dat de waargenomen
relaties reëel en herhaalbaar zijn of louter aan toeval te wijten zijn. Statistisch
significante resultaten zijn die waarbij de waargenomen relaties hoogstwaarschijnlijk niet
,het gevolg zijn van toeval. Onderzoekers berekenen een statistiek met de naam p, die in het
algemeen 0.05 of < moet zijn voor de resultaten als statistisch significant worden
beschouwd. Bij de berekening van een p-waarde wordt rekening gehouden met de grootte
van het waargenomen effect, het aantal proefpersonen of waarnemingen en de variabiliteit
van gegevens binnen elke groep.
Betrouwbaarheid en validiteit van meetinstrumenten
Bias = niet-willekeurige effecten veroorzaakt door een of meer factoren die buiten de
onderzoekshypothese vallen. → kan de resultaten van een onderzoek beïnvloeden waardoor
ze onbetrouwbaar worden.
Bevooroordeelde steekproef = als de leden van een bepaalde groep aanvankelijk op een
of andere systematische manier verschillen van die van een andere groep, of verschillen van
de grotere populatie waarin de onderzoeker geïnteresseerd is.
Betrouwbaar = wanneer een meetwaarde telkens vergelijkbare resultaten oplevert →
repliceerbaar.
Validiteit = wanneer een meetprocedure meet of voorspelt wat hij moet meten of
voorspellen.
Observed-expectancy effect (waarnemer-verwachtingseffecten)= de verwachtingen van
een onderzoeker over de resultaten van een onderzoek kunnen die resultaten beïnvloeden.
Subject-expectancy effect (proefpersoon-verwachtingseffecten) = de verwachtingen van
de proefpersonen over hoe ze moeten reageren, kunnen ook van invloed zijn op de
resultaten.
Dubbelblind experiment = experiment waarbij zowel de waarnemer als de proefpersonen
op deze manier blind worden gehouden.
Placebo = een geneesmiddel dat geen werkzame bestanddelen bevat, maar het lijkt wel te
werken, omdat de gebruiker ervan overtuigt is dat het werkt.
Ethiek in wetenschap
Onderzoek met mensen
De proefpersonen geven toestemming voordat ze kunnen deelnemen. Er moet worden
verteld waar het over gaat en welke risico’s het met zich meebrengt. De proefpersonen
hebben recht op privacy, het risico van ongemak of letsel bij mensen moet minimaal zijn.
Onderzoek met dieren
Veel procedures die bij mensen onethisch zouden zijn - zoals gecontroleerd fokken en
chirurgische ingrepen - worden bij dieren uitgevoerd. Dieren die voor onderzoek worden
gebruikt, moeten goed worden verzorgd, mogen geen onnodige ontbering of pijn lijden, en
hun lijden moet worden afgewogen tegen de potentiële waarde van de opgedane kennis.
Hoofdstuk 3
Belangrijke perspectieven:
, Neuraal, Fysiologisch, Genetisch, Evolutionair, Leren, Cognitief, Sociaal, Cultureel,
Ontwikkeling
Evolutionair
Genetische en evolutionaire basis van gedrag:
Verklaart sociaal gedrag vanuit fysieke en psychologische kenmerken die over de eeuwen zijn
aangepast om kansen op overleven te vergroten
Natuurlijke selectie: het proces waarin belangrijke eigenschappen die helpen bij
overleving doorgegeven worden aan nageslacht. → Darwin
→ Niet gedicteerd door de behoeften van mensen, maar door de obstakels voor overleving en
voortplanting die worden opgelegd door de natuurlijke omgeving.
→ kan niet anticiperen op toekomstige behoeften
Vier componenten voor natuurlijke selectie (Darwin):
1. Overproductie
2. Variatie
3. Erfelijkheid
4. Selectie aan de hand van omgeving
Evolutie verklaart waarom bepaalde gedragingen/gedachten/gevoelens ‘ingebouwd’ zijn in
de mens:
- Automatisch kwade gezichten herkennen
- Inherent gevoel van behoefte aan bescherming van kinderen
- Automatische aandacht voor aantrekkelijke anderen (symmetrisch gezicht)
Socio-cultureel: het theoretisch perspectief dat zoekt naar oorzaken van sociaal gedrag in
de invloed van grotere sociale groepen
- Sociale normen: regels voor ‘correct’ gedrag
- Cultuur: de gewoontes, overtuigingen en taal die gedeeld worden door mensen in
bepaalde locatie/tijd
→ verklaart de verschillen tussen culturen:
- Waarom zijn er meer mensen met obesitas in de VS dan in andere landen?
Sociaal leren: gedrag van de mens verklaard door ervaringen jeugd
- Bewust: beloning en straf