Inleiding belastingheffing Algemeen:
Opdrachten & notities
Notities hoorcollege 1:
Hoofdregel: Iedereen in NL is individueel belastingplichtig (artikel 1.1. Uitzonderingen:
minderjarige kinderen artikel 2.15 en bepaalde fiscale partners. Partners kunnen een
aantal inkomensbestanddelen naar eigen inzicht verdelen (artikel 2.17) zoals: inkomen
uit eigen woning en box 2 en box 3 en persoonsgebonden aftrek.
“Alles is altijd afhankelijk van de feiten en omstandigheden” = alles is grijs gebied
Begrip eigen woning (art. 3.111 lid 1):
● gebouw (of duurzaam aan een plaats gebonden schip/woonwagen);
● anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan; en
● op grond van ‘eigendom’ of vruchtgebruik. Waarbij de kosten en lasten op de
belastingplichtige moeten drukken en waardeveranderingen m.b.t.
→ De investering moet ‘aard en woning vast zitten’ om te kwalificeren voor de
eigenwoningschuld.
VRUCHTGEBRUIK KOMT NIET OP HET TENTAMEN.
- Belastingschuld kun je niet opnemen/salderen met vermogen, behalve de
erfbelastingschuld
Verlies in box 2 is de enige die verrekend mag worden met andere boxen.
- Tarief box 3 = 36% (2024)
Box 1 – artikel 3
Box 2 – artikel 4
Box 3 – artikel 5
,https://www.inview.nl/document/id38b8524352954899b88cd6a015ca02b3?
ctx=cb559d8a5a6c560ae8296d0e785f0245&tab=tekst
Werkcollege 1
Vraag 1a: Cijfermatige berekening van de woning in de aangifte inkomstenbelasting
Gegevens:
● Aankoopprijs woning: € 480.000
● Hypotheekschuld: € 400.000 (na aflossingen)
● WOZ-waarde: € 520.000
● Betaalde rente: € 20.000
Berekening:
1. Eigenwoningforfait (EWF) (artikel 3.111):
○ Het EWF is een percentage van de WOZ-waarde van de woning. Voor een
WOZ-waarde van € 520.000 valt Simon in de schijf met een percentage van
0,35%.
○ EWF = 0,35% van € 520.000 = € 1.820 (Box 1 ‘inkomsten’ uit woning)
2. Aftrekbare hypotheekrente (artikel 3.120):
○ Betaalde rente: € 20.000
3. Netto eigenwoningvoordeel (Negatief, dus aftrekpost): (art 3.110 wet IB)
○ Netto eigenwoningvoordeel = EWF - Rente
○ Netto eigenwoningvoordeel = € 1.820 - € 20.000 = -€ 18.180
Simon kan dus € 18.180 in aftrek brengen als negatief eigenwoningforfait in zijn aangifte
inkomstenbelasting.
Vraag 1b: Berekening van de eigen woningreserve
Gegevens:
● Verkoopprijs woning: € 580.000
● Hypotheekschuld op het moment van verkoop: € 360.000
● Verkoopkosten:
○ Makelaar: € 14.000
○ Verhuiskosten: € 6.000 (geen verkoopkosten)
○ Opslagkosten: € 4.000 (geen verkoopkosten:)
Verkoopkosten = als deze kosten niet worden voldaan, kan de verkoop niet
doorgaan.
Berekening:
1. Winst bij verkoop- eigenwoning reserve (artikel 3.119):
○ Winst = Verkoopprijs - Hypotheekschuld - Verkoopkosten
○ Winst = € 580.000 - € 360.000 - € 14.000 = € 206.000 = reserve
Vraag 1c: Omvang van de (aftrekbare) eigen-woningschuld na aankoop van de nieuwe
woning
Gegevens:
, ● Aankoopprijs nieuwe woning: € 675.000
● Eigen woningreserve: € 206.000
● Nieuwe hypotheek: € 705.000
● Extra lening voor inrichting: € 7.500 (valt buiten de eigenwoningschuld)
● Overdrachtsbelasting (niet relevant voor aftrekbare eigenwoningschuld): € 13.500
● Notaris- en makelaarskosten: € 9.000 (niet relevant voor aftrekbare
eigenwoningschuld)
Berekening:
1. Eigenwoningschuld (artikel 3.119aa):
○ De eigenwoningschuld is het bedrag dat geleend wordt voor de aankoop van
de woning minus de eigen woningreserve.
○ Eigenwoningschuld = € 705.000 - € 196.000 - € 7.500 - €9.000 = € 491.500
○ 675K + 13,5 + 9K = 697,5K
○ - 206K = 491.500
overwaarde telt 3 jaar (artikel 3.119aa, lid 3), dus als je binnen 3 jaar een nieuw huis koopt,
mag je de eigenwoningsreserve (de overwaarde die je dus niet fiscaal mag aftrekken) niet
aftrekken.
Dit betekent dat Simon € 491.500 kan opvoeren als aftrekbare eigenwoningschuld.
(de overwaarde wordt gezien als vermogen en puur omdat hij dit extra bedrag ook wil lenen,
betekend nog niet dat de belastingdienst hem ook de fiscale voordelen van rente aftrek gunt,
derhalve wordt deze €196K gezien als Box 3 schuld, daarnaast betreft het ook de €7.5K
roerend goed/meubels niet als box 1 gezien))
Vraag 1d: Invloed van aflossingsvrije hypotheek
Nee (artikel 3.119a lid b), het moet een annuitaire lening zijn (aflossingsvrij mag dus niet).
Dus dan mag het niet als eigenwoningschuld kwalificeren en wordt het behandeld als een
box 3 schuld.
OPGAVE 2: Woningen en Fiscale Gevolgen
Vraag 2a: Verwerking van de woningen in de aangifte inkomstenbelasting
Gegevens:
● Woning Amsterdam (aangekocht op 15 november)
● Woning Bussum (te koop gezet op 15 april, nog niet verkocht)
● Hypotheekschuld op woning Bussum
● Schuld bij ouders voor woning Amsterdam
Verwerking:
1. Woning Bussum (de oude eigen woning - Box 1):
○ Rente aftrek
2. Woning Amsterdam (de nieuwe eigen woning - Box 1):
○ Na de aankoop op 15 november wordt deze woning de eigen woning van
Robert-Jan.
○ EWF vanaf en rente aftrek (artikel 3.111 lid 1)
,Beide woningen kunnen voor dat jaar onder de eigenwoningregeling vallen, en de betaalde
rente over beide leningen kan in aftrek worden gebracht.
3 opvolgende kalenderjaren is dit legaal
De van toepassing zijnde artikel is 3.119a lid 1, de lening voldoet aan de 3 vereisten,
derhalve mag hij per 15 november (zodra hij er woonachtig is) het als eigen woning
3.111 lid 2 (forfait)- Je kunt niet twee eigenwoningen hebben (hoofverblijf! artikel 3.111 lid 2).
MAAR, zodra je verhuist mag je twee huisen als eigen woning zien (dus je mag voor beiden
huizen de hypotheek rente aftrekken), rente aftrek van de oude woning mag je meenemen
totdat je de woning verkoopt (artikel 3.120, maar je mag niet de EWF pakken voor twee
huizen (artikel 3.112 lid 4).
(Amsterdam - Ja, immers wordt voldaan aan alle onderdelen van art 3.111 lid 1. Vervolg:
forfait art. 3.112 - aftrekbare rentekosten (art. 3.120) Bussum: Ja, ondanks hoofdregel 1
eigen woning: zie 3.111 lid 2 Vervolg: forfait 3.112 lid 4 geeft nihil aftrekbare rentekosten)
Vraag 2b: Fiscale consequenties bij tijdelijke verhuur
Als Robert-Jan besluit om de woning in Bussum tijdelijk te verhuren:
● Box 1 (Eigen woning): De woning in Bussum valt niet meer onder de
eigenwoningregeling en verhuist naar Box 3 (vermogen).
bij verhuur telt de oude woning niet meer eigen woning (artikel 3.111 lid
2) → fictieve vervreemding (van de ene box naar de andere →
eigenwoningreserve ontstaat
TIJDENS VERHUUR mag je geen rente aftrekken (want dan is het box 3), maar als
je stopt met verhuur mag je het de rente wel weer aftrekken.
● Verhuurinkomsten: De inkomsten uit tijdelijke verhuur worden voor 70% belast in
Box 1, als een bijtelling bij het inkomen.
● Eigenwoningregeling: De woning kan na de verhuurperiode weer terugvallen onder
de eigenwoningregeling als deze daarna niet meer verhuurd (leegstaan) wordt en
nog steeds te koop staat.
,OPGAVE 3: Berekening van het Box 3 inkomen
Vraag 3a: Belastbaar Box 3 inkomen van Tjeerd en Brechtje
Berekening:
1. Bezittingen:
○ Bankrekeningen (Tjeerd en Brechtje): € 6.000
○ Aandelen (Tjeerd, niet meer dan 5%): € 12.000
○ Bankrekening Wim: € 1.000 (toegerekend aan ouders)
○ Bankrekening Pieter: € 2.000 (valt onder Pieter’s eigen vermogen)
○ Consumptieve schuld van Tjeerd aan zijn moeder: € 50.000
○ Vakantiewoning: € 280.000 (hoogste waarde in het economisch verkeer)
○ Aandelen Tjeerd (100% in BV): Niet in Box 3 (valt onder Box 2)
Wat Artikel(en)? Bedrag?
1 Bankrekeningen Artikel 5.3 lid 2 Wet IB €6.000
2001: Dit artikel bepaalt
dat banktegoeden als
bezittingen worden
aangemerkt. (pagina 96)
2 Aandelen Tjeerd Artikel 5.3 lid 2 sub 1 €12.000
Wet IB 2001: Aandelen die
geen aanmerkelijk belang
vormen (minder dan 5%)
vallen onder de bezittingen
in Box 3.
3 Bankrekening Wim (betreft ouders) Artikel 5.3 lid 2 sub 1 €1.000
Wet IB 2001 - artikel 2.15
zegt dat minderjarige :
Aangezien Wim
minderjarig is (15 jaar),
wordt zijn vermogen
toegerekend aan de
ouders en belast in Box 3.
4 Bankrekening Pieter (eigen bezit) Artikel 5.2 Wet IB 2001: 0
Pieter is meerderjarig (19
jaar), dus zijn
bankrekening valt niet
onder het vermogen van
Tjeerd en Brechtje en
wordt niet in hun Box 3
belast.
5 Schuld Artikel 5.3 lid 3 Wet IB €50.000 (exl
2001: Consumptieve drempel)
schulden kunnen worden
afgetrokken in Box 3, mits
ze voldoen aan de
voorwaarden.
6 Vakantiewoning Artikel 5.3 lid 2a Wet IB €250.000
2001: Vakantiewoningen
worden belast op basis van
de waarde in het
economisch verkeer
, (WEV), niet de WOZ-
waarde.
7 Andere aandelen Artikel 4.6 en 4.7 Wet IB 0
2001: Dit valt onder Box 2,
aangezien het een
aanmerkelijk belang betreft
(meer dan 5%). Het wordt
dus niet belast in Box 3.
8 R/C schuld Artikel 5.3 lid 3 Wet IB 30.000 (exl
2001: Dit betreft een drempel)
schuld in Box 2 en wordt
niet meegenomen in Box
3.
Rendementsgrond €189.00
(196.400 - (2*3.700
(drempel)) =
189.000
5.3 lid 3f → schuld drempel €3.700
heffingsvrije vermogen (artikel 5.5 tweemaal die 57K): 189.000 - 114.000 = €82.400
belastbaar inkomen = 82. = €41K
Vraag 3b: Belasting op Kirstens belastbare inkomen uit sparen en beleggen
Gegevens:
● Banktegoeden: € 150.000
● Overige bezittingen: € 100.000 (aandelen, crypto etc.)
● Schulden: € 50.000
● Heffingsvrij vermogen: € 50.000 (artikel 5.5 zegt 57K normaal gesproken)
- Rendementsgrondslag( artikel 5.3) = €150 + €100K - €50k = €200K
- Grondslag sparen en beleggen = €150K + €100K - €50 - = €200K
Berekening:
1. Voordeel sparen en beleggen (artikel 5.3 lid 2):
○ Banktegoeden: € 150.000 x 0,01% = € 15
○ Overige bezittingen: € 100.000 x 6,04% = € 6.040
○ Schulden: € 50.000 x 2,46% = € 1.230
2. Netto rendement:
○ Netto rendement = € 15 + € 6.040 - € 1.230 = € 4.825
○ Rendementspercentage = (€4.825 / €200.000) x 100% = 2,41%
3. Voordeel Box 3:
○ 2,41% x (200K - 50K (heffingsvrije 57K is hier 50K) = 3.615
4. belastingbedrag:
○ 36% x €3.615 = €1.301,40
, Vraag 4a: Voor welke heffingskortingen komt Johan in aanmerking?
Johan komt in aanmerking voor verschillende heffingskortingen. Hier is een overzicht
inclusief de relevante wetsartikelen:
1. Algemene heffingskorting:
○ Artikel 8.10 Wet IB 2001: Iedereen die belastingplichtig is, heeft recht op de
algemene heffingskorting.
2. Arbeidskorting:
○ Artikel 8.11 Wet IB 2001: Aangezien Johan in loondienst werkt, komt hij in
aanmerking voor de arbeidskorting.
3. Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK):
○ Artikel 8.14a Wet IB 2001: Johan komt hiervoor in aanmerking omdat hij een
kind heeft dat jonger is dan 12 jaar en de zorg voor het kind draagt (na de
scheiding woont het kind bij hem).
Vraag 4b: Welk bedrag kan Johan in zijn aangifte inkomstenbelasting als
persoonsgebonden aftrekpost in aftrek brengen?
Johan heeft donaties gedaan aan twee stichtingen die als Algemeen Nut Beogende
Instelling (ANBI) zijn aangemerkt. Deze donaties kunnen als aftrekbare gift in zijn aangifte
inkomstenbelasting worden opgenomen.
● Artikel 6.32 lid 1b Wet IB 2001: Dit artikel bepaalt dat deze giften anders zijn aan
ANBI's als persoonsgebonden aftrekpost aftrekbaar zijn. (berekeningen via artikel
6.35 en 6.33)
● Artikel 6.39 Wet IB 2001: Dit artikel stelt dat de aftrekbaarheid van gewone giften
beperkt is tot maximaal 10% van het verzamelinkomen, met een drempel van 1%
van het verzamelinkomen (met een minimum van € 60).
Berekening:
● Verzamelinkomen: € 35.000
● Giften: € 1.500 (stichting molens) + € 1.000 (stichting kerken) = € 2.500
● Drempel: 1% van € 35.000 = € 350 (met een minimum van € 60) (artikel 6.39)
De aftrekbare gift is het bedrag boven de drempel van € 350.
● Aftrekbare gift: € 2.500 - € 350 = € 2.150
Johan kan dus een bedrag van € 2.150 als persoonsgebonden aftrekpost in aftrek brengen.
Vraag 4c: Leg het verschil uit tussen de werking van een heffingskorting
en een persoonsgebonden aftrek.
● Heffingskorting = netto korting
○ Een heffingskorting is een korting op de verschuldigde belasting. Het verlaagt
direct het bedrag aan inkomstenbelasting dat betaald moet worden. De
algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke
combinatiekorting zijn voorbeelden hiervan.
○ Wetsartikel: Artikel 8.10 jo. 8.11 jo 8.14a Wet IB 2001.
● Persoonsgebonden aftrek = bruto aftrekpost