Ruijssenaars, van den Bergh, van Drenth Zesde, volledig herziene uitgave: 2012
Samenvatting Orthopedagogiek
Ontwikkelingen, theorieën en modellen
Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 Orthopedagogiek als discipline
Leer/discipline = een tak van wetenschap
Komt tot stand op basis van praktische, theoretische en empirische inzichten en vormt het werkterrein van
georganiseerde verzameling van wetenschappers die zich op een deel v/d werkelijkheid richten
Object = hun onderwerp van aandacht
Discipelen = leerlingen
Orthopedagogiek onderscheidt zich als wetenschappelijke discipline voor zover er sprake is van eigen traditie
in het opbouwen en beheren van kennis, gekenmerkt door een pedagogisch gezichtspunt op problematiek.
Pedagogische wetenschappen bestuderen opvoeding, onderwijs en hulpverlening (kind/jeugdige), met oog
op verbetering v/d praktijk.
Verschil met psychologie: er is sprake van een ‘normatief gerechtvaardigde visie op pedagogisch
wenselijke doelen’.
Normatieve element =er is een visie/idee over wat wenselijk en haalbaar is in de opvoeding
(een sociale vaardigheidstraining, waarbij er een opvatting is over wat wenselijk is, afgestemd op de norm)
Interne traditie in beheren van en communiceren over kennis: handboeken, opleidingen, congressen,
verenigingen (waarbij je aan voorwaarden moet doen voor de beroepsvereniging)
Forum = interne vorm van institutionalisering met een eigen organisatiegraad (bv. NVO)
Externe erkenning = instellen van leerstoelen aan universiteiten, in een studieprogramma en in het erkend
worden van beroepsverenigingen als gesprekspartners voor beleid
Orthopedagogiek = erkend in NL en Vlaanderen, maar wordt niet door iedereen hetzelfde ingevuld:
Van een empirische wetenschap naar natuurwetenschappelijk model : nadruk op dataverzameling ter
verklaring van problemen of op beschrijven van factoren die samenhangen met stagnaties in
opvoeding/onderwijs. Praktijk moet, op basis van die kennis, zelf vertaalslag naar toepassing in
diagnostiek/behandeling maken
Orthopedagogiek als handelingsgerichte wetenschap : naast empirische kennis gaat het ook om
kunde. Niet alleen kennis van factoren die opvoeding/onderwijs belemmeren, er moeten ook
professionele vaardigheden en methodieken ontwikkeld worden om problemen aan te pakken
bij voorkeur relationeel te verantwoorden op grond van inzicht in dynamiek en
veranderingsprocessen (relationeel =logisch, systematisch en voor anderen navolgbaar opgebouwd)
Sociale technologie is het doel (goede systematische toepassing van georganiseerde sociale kennis)
Het gaat nooit om een statische discipline
Het proberen op te lossen van praktijkproblemen vindt bij voorkeur plaats binnen geaccepteerde
theoretische kaders en modelprocedures, die als richtlijn voor het juiste handelen kunnen dienen
Als scientist practitioner (wetenschappelijk gevormde beroepsoefenaar) moet hij/zij in professioneel
handelen steunen op best mogelijke kennis die in discipline aantoonbaar voorhanden is, evident based, en
waarvan feiten zijn verzameld op een manier die binnen de discipline voor het forum als betrouwbaar en
valide gelden.
1.2 Theoretische reflectie op praktische problemen: enkele voorbeelden
Geschiedenis (bv. over verstandelijk beperkte mensen)
Medisch gezizchtspunt: ontwikkelingsstoornissen hebben een biologische oorzaak. Denken over
syndromen in termen van entiteiten: ‘een stoornis is een op zichzelf staand, stabiel en onveranderbaar
gegeven’. Gezien grote mate van hulpbehoevendheid werd vaak gekozen voor aanpak in inrichtingen etc.
Toen de leerplicht kwam, ontstond speciaal onderwijs voor kinderen met lichte beperkingen
(die verbleven ervoor vaak thuis i.p.v. in een inrichting)
Opkomen van de behaviouristische visie bood nieuwe wetenschappelijke fundering. I.p.v. de
antropologische visie (over biologisch defect hulpbehoevende mens) kreeg de technologie van
testdiagnostiek en geprogrammeerde training de overhand. Het aanleren van gepast gedrag = nieuw doel.
,Ruijssenaars, van den Bergh, van Drenth Zesde, volledig herziene uitgave: 2012
Daarna kwam de maatschappijkritische stroming: stelt emancipatie v/d persoon voorop en stelde vragen
bij invloed van voorzieningen en de daar heersende opvattingen: door weinig mensen met beperking te
verwachten, zouden ze niet worden uitgedaagd om capaciteiten tot ontwikkeling te brengen en werden ze
door speciale voorzieningen buiten de maatschappij gehouden.
Tegelijkertijd benadrukte ouders waarde van de opvoeding van het gezin en vroegen ze om ondersteuning
leidde tot een nieuw model: integratie en recht om anders te zijn = leidraad voor orthopedagogiek
Theorieën werpen een specifiek licht op de werkelijkheid, maar verdringen elkaar niet. Ze bestaan naast
elkaar en vullen elkaar aan
Één v/d kenmerken v/d orthopedagogiek als wetenschappelijke discipline = dat er in
theorievorming/onderzoek een voortdurende wisselwerking is met praktijk van in kaart brengen van
problemen & knelpunten in opvoeding
Praxis = behoefte aan kennis en kunde in praktisch handelen
1.3 Orthopedagogiek: definities
1. Klassieke benadering = het ‘opvallende’ en ‘afwijkende’ kind staat centraal
Leer van opvoedkundig handelen ten behoeve van het in zijn opvoedbaarheid beperkt kind centraal
Opvoeding van kinderen, bij wie door verschillende oorzaken blijvend/gedurende lange tijd ernstige
belemmeringen in het verloop van de opvoeding aanwezig zijn, dat de in een cultuurgemeenschap
voor de grote massa v/d jeugd gebruikelijke opvoedingsvormen niet tot een voor kind/gemeenschap
acceptabel resultaat voeren
2. Moderne benadering = een verandering van paradigma, waarbij een andere objectbepaling naar voren
komt: de opvoedingssituatie is het onderscheidende kenmerk
Menselijke planwetenschap die als veld van actie het opvoedingsgebeuren heeft, dat zodanig leed
met zich meebrengt dat men meent niet verder te kunnen
De wetenschap over en ten bate v/d hulpverlening aan betrokkenen in een stagnerende opvoeding
3. 3 stromingen :
Rispens: orthopedagogiek is een doorsnee (gemiddelde) empirische gedragswetenschap, waarvoor
het gebruik v/d standaardmethodologie van empirisch onderzoek geboden is. Onderzoek zou
theorie gestuurd worden en niet laten verleiden om praktisch bruikbare resultaten te willen
leveren. Het zijns slechts ‘dromen’ om theorie en praktijk perfect met elkaar te koppelen.
de pretentie dat orthopedagogiek zowel wetenschappelijk moet zijn, alsook antwoorden moet
geven op praktische en normatieve vragen.
Zij die uitgaan van gedragsniveau, cognitief-psychologisch niveau en neurobiologisch niveau.
Identiteit van orthopedagogische diagnosticus ligt in het formuleren/beantwoorden van
pedagogische vragen, waarbij wetenschappelijk onderzoek zwel de interventie als controle op
effecten daarvan kan omvatten.
Voorkeur definitie = de orthopedagogiek richt zich op de beschrijving v/d aard en achtergronden van
problemen bij het opvoeden met het oog op onderkenning, behandeling en preventie
Hierbij zijn zowel kind als opvoeders onderdeel van het object van studie, evenals de hulp aan beide
Het opvallende kind blijft, dit zie je aan de classificaties. Deze doen geen uitspraken over oorzaken, dus ook
niet over contextfactoren die tot probleemgedrag leiden of die voor de opvoeders problemen bij de
opvoeding met zich meebrengen gaat om problemen die bv. (mede) ontstaan door sociale situatie.
1.4 Kennis, kunde en hulp bij keuzen ter ondersteuning van het opvoedingsproces
Er zijn telkens 2 debatten tussen de stromingen:
4. Beschrijving en verklaring: sterk empirisch georiënteerd en gericht op het opbouwen van evidence based
kennisbestand m.b.t. problemen bij kinderen en in interactie met hun opvoeders
Gaat uit van een technisch-instrumentele opvatting van opvoeding en betrokkenen: binnen door de
aanleg bepaalde grenzen kan opvoeder van alles aan een kind leren, mits daarbij empirisch effectief
gebleken methoden worden toegepast.
Door verklarende kennis kan praktijk met meer inzicht handelen. Wetenschap stelt deze beschikbaar,
maar is zelf waardevrij en bemoeit zich niet met de keuzen van opvoeders in het licht van
normen/waarden.
5. Professionele hulpverlening bij problematische opvoedingssituaties : kennis en vaardigheden die
hulpverleningsprocessen optimaliseren staan centraal. Nadruk op handelingsvoorschriften en normen die
, Ruijssenaars, van den Bergh, van Drenth Zesde, volledig herziene uitgave: 2012
aanweven wat wenselijk wordt geacht. Gaat om prescriptieve en normatieve aspecten, zodat effectief en
ethisch verantwoord wordt opgetreden bij problemen.
Gaat uit van een proces tussen opvoeder en kind, gekenmerkt door wederzijdse afstemming dat
dialogisch (tweespraak) tot stand komt. Opvoeders hebben respect voor afhankelijkheid van kind dat
eigen identiteit en toekomstperspectief moet ontdekken door manier waarop mensen met hem
omgaan. Praktijk verwacht van orthopedagoog dat die ook niet-objectief meetbare factoren, zoals
emotionele aspecten, in ogenschouw meeneemt. Keuzen moeten worden verantwoord in licht van
normen/w/aarden
Het verschil is dat de eerste stroming normen en waarden niet als leidend thema hanteren in hun
theorievorming. Ze voegen zich naar de heersende maatschappelijke opvattingen over bv. ongewenst gedrag.
Praktijkgerichte wetenschap heeft te maken met 3 K’s:
1. Kennisfactoren
2. Kundefactoren
3. Keuzefactoren
Het boek is van mening dat orthopedagogiek als wetenschap gekarakteriseerd moet worden door deze
gezichtspunten bij bestudering van haar object. Het is niet alleen gericht op kennis en verklaring, maar moet
dienstbaar zijn aan optimaliseren van opvoedingsproces
Orthopedagogiek heeft agogisch perspectief & onderscheid zich van verklaringsgerichte sociale wetenschap
1.5 Theorie en metatheorie in de orthopedagogiek
Verschillende pedagogen hebben een charismatisch leiderschap ontwikkeld en ‘school’ gemaakt:
Een bepaalde benaderingswijze word door aanhangers van een school als paradigma beschouwd.
Rond zo’n centrale categorie wordt uitgewerkte algemene orthopedagogiek uitgewerkt er zijn dus
verschillende algemene orthopedagogieken (opvattingen over orthopedagogiek met algemene pretentie)
3 vormen theorievorming (definiëring van concepten en aanbrengen van verbanden tussen concepten +
zinvolle samenhang waarin object van onderzoek bestudeerd kan worden in een denkstructuur en systeem van
uitgangspunten):
1. Probleemspecifieke theorieën = klinische, onderwijs- en behandelingstheorieën, deel-orthopedagogieken.
Sommige gaan over individu (de leerproblemen van X worden verklaard vanuit zijn verstandelijke
beperking), sommige betrekking op verzameling van soortgelijke gevallen (als kind ouders is en er
stiefouder komt, is kans op conflicten groter), sommige betrekking op alle (frustratie roept agressie op). De
laatste zijn ook van toepassing buiten bepaalde werkvelden
2. Visie op object van studie en op het doel/de aard v/d wetenschappelijke kennis en een basistheorie: de
laatste is opgebouwd op een centrale categorie en bevat theorie over hulpvraag en theorie over
hulpverlening.
3. Metatheorie: theoretische orthopedagogiek: debat vindt plaats over kwaliteit, geledigheid van theorieën
en over bruikbaarheid van methoderegels in orthopedagogiek. Dit voorkomt dat theorie verstart tot
dogmatische opvatting en kan er toe leiden dan oude uitgangspunten worden verlaten en nieuwe
uitgangspunten de discipline gaan bepalen. Het functioneert als een soort geweten voor zover het gaat om
onderzoek hierin. De volgende onderwerpen/discussies komen aan de orde:
de aard v/d orthopedagogiek als (agogische) wetenschap
het object dat ze bestudeerd
de verhouding tussen theorie en praktijk
waarde van modellen ten dienste van klinische praktijk
historische en maatschappelijke context van vraagstellingen
ethische aspecten van professionele hulpverlening
Er is voortdurende kritische bezinning op normen en waarden in ontstaan/aanpak van problemen.
Thema’s waar reflectie niet omheen kan: cultuur/levensbeschouwing, normativiteit, veranderende
opvattingen en maatschappelijke verantwoordelijkeid
Hoofdstuk 2: Geschiedenis van de orthopedagogiek
, Ruijssenaars, van den Bergh, van Drenth Zesde, volledig herziene uitgave: 2012
Het gaat om de historische ontwikkeling vanuit orthopedagogiek ‘avant la lettre’, gebaseerd op de
verbondenheid van 2 lijnen:
1. De praxis = het handelen en voorzieningen in de praktijk
Politieke en maatschappelijke ontwikkelingen, economische mogelijkheden en veranderende
opvattingen oefenden invloed uit op de praxis
2. Ideeën = van pedagogen vooral te vinden in wijsgerige essays, aangevuld met praktijkervaringen en
inzichten uit vroege psychiatrie en de zich ontwikkelde psychologie.
In de loop v/d 20e eeuw is er wending gemaakt met meer empirisch gericht onderzoek. De wisselwerking
tussen enerzijds het denken over opvoeding van kinderen met problemen en anderzijds behoefte aan zorg en
opvoeding in praktijk staat in dit hoofdstuk centraal.
2.1 Vroege belangstelling voor opvoeding en problemen
1. Begin v/d geschiedenis: hulpbehoevenden opgenomen in caritatieve zorg (=liefdadigheid, vaak godshuizen
of heilige geesthuizen), weinig onderscheid hulpbehoevenden (armen, wezen, zieken etc.), afzonderlijke
voorzieningen waren er voor besmettelijke ziekten (leprozerieën) en ernstig geesteszieken (dolhuizen; dol
= dwaas of ‘krankzinnig’, krank = ziek), gedragsproblemen aangepakt met dwang/straf, meisjes aan het
spinnenwiel, jongens in houtbewerking.
2. Vanaf 17e eeuw: Belangrijk voor Nederland. Er is belangstelling voor opvoedbaarheid eerste westerse
pedagoog Comenius bedacht een pedagogische methode, met kindertijd als speciale periode.
3. Verlichting: bovenstaand idee van kinderlijke constitutie, die ook mogelijkheden voor opvoedbaarheid
benadrukt, krijgt de volle aandacht (in bijzonder werk van Rousseau). Men is optimistisch over menselijke
mogelijkheden, vooral het gebruik van de rede. De gedachte = ‘wetenschappelijke ontdekkingen zullen de
mensen steeds meer in staat stellen om belemmeringen van de natuur te overwinnen’.
4. Vanaf de 19e eeuw: Voor de 19e eeuw was de opvoedkundige aandacht voor kinderen lang ingeperkt door
hoge kindersterfte. Vanaf de 19e eeuw is er, naast huiselijke pedagogische atmosfeer (door gouden eeuw),
een groeiende openbare pedagogische ruimte ontstaan. Onderwijs in toenemende mate in scholen. Onder
invloed van de Romantiek leidt bovenstaande tot groeiende aandacht tot pedagogiek. Pedagogen
combineren filosofische ideeën met ervaringskennis en hieruit komen veel (leer)boeken over aanpak van
opvoeding en problemen daarin. Pedagogische initiatieven zijn sterk moreel en religieus en gedragen door
filantropische particulier initiatief. Men maakt zich meer zorgen om de armen en minderbedeelden. Naast
jeugdgevangenissen en heropvoedingshuizen worden instellingen opgericht voor kinderen met visuele en
auditieve beperkingen en later ook voor kinderen met handicaps.
Voor de 19e eeuw werden mensen met mentale problemen gezien als psychiatrische patiënten, nu groeide
besef van onderscheid tussen geestesziekte en geestelijke achterstand/beperking.
Termen als idotisme en zwakzinnigheid doen intree en interventies richten zich op kinderen met
ontwikkelingsproblematiek in zwakzinnigenzorg. aanzet was de moral treatment beweging (benadrukte
individualiteit en psychische dimensie). Ook werden op basis van behandelingen vragen gesteld over
kinderlijke ontwikkeling in termen van mentale ontpooiing en beperking.
Eerste initiatief in NL van integratie van pedagogiek en zwakzinnigenzorg = idiotenschooltje
Maria Montessori: baseerde haar pedagogiek op observaties van ontwikkeling van kinderen en ontleende
het begrip gevoleige periode
Decroly: hield zich begin 20e eeuw bezig met categorisering van pedagogisch abnormalen
2.2 Initiatieven tot zorg en bescherming van kinderen
5. Verder in de 19e eeuw: er ontstaan eerste initiatieven voor onderwijs aan kinderen met mentale
achterstanden/problemen. Kinderen die echt niet te handhaven zijn in scholen krijgen van een arts
ontheffing van de leerplicht. De vereniging van Onderwijzers en Artsen, werkzaam in inrichtingen voor
onderwijs aan achterlijke en zenuwzwakke kinderen wordt opgericht (1903). Door organiseren van nazorg
hebben onderwijzers grondslag gelegd voor huidige diensten die begeleiding van mensen met
verstandelijke beperkingen en hun ouders verzorgen. Speciaal
onderwijs komt voor blinde en doven. Speciaal onderwijs = het
Nederlandse buitengewoon lager onderwijs.
6. Vanaf 20e eeuw: ook buiten burgerklasse verandert positie van
het kind. Er komen beperkingen voor kinderarbeid, er is een
beweging voor volksonderwijs en er komen landelijke
voorzieningen v/d volksgezondheidszorg en kinderbescherming.