HC1:
Electoral systems: bepaalt hoe stemmen worden omgezet in zetels binnen een verkiezing. Er zijn
verschillende soorten.
Party systems: de manier waarop politieke partijen in een land zijn georganiseerd en met elkaar
concurreren. Er zijn verschillende type partijsystemen.
Polarisatie: het toenemen van tegenstellingen tussen groepen, vaak in de politiek. Het houdt in dat
mensen of partijen steeds extremere standpunten innemen, waardoor het midden verdwijnt en
samenwerking lastiger wordt.
Veel Europese landen hebben geen lange traditie van stabiele democratie, maar zijn nu wel
democratisch. Dit toont aan dat democratie niet vanzelfsprekend is en vraagt om waakzaamheid,
zeker nu politieke systemen en regels in Europa sterk veranderen.
Populisme: een politieke stroming die de wil van ‘’het gewone volk’’ centraal stelt en de elite en
gevestigde instituten ziet als vijanden van het volk. Populisme wil de stem van het gewone volk laten
horen en verzet zich tegen de macht vd elite, die vaak als corrupt worden gezien. Populistische
leiders, zoals Trump, Baudet, Wilders presenteren zich als vertegenwoordigers van het volk en hun
belangen.
Anti-establishment: verzet tegen buitenlandse bedrijven en investeringen om nationale
belangen en banen te beschermen.
Anti-experts/intellectualism: wantrouwen en vijandigheid richting kennis en intellectuelen,
zoals complotdenken tijdens corona.
Pro ‘common sense’: voorstander van ‘’gezond verstand’’-benaderingen ipv complexe
oplossingen.
Simple solutions (direct/immediate): roepen op tot snelle, simpele oplossingen zonder
uitgewerkte plannen.
Out-group derogation: voorkeur voor de eigen groep en afkeer van andere groepen, vaak
leidend tot uitsluiting of racisme.
Societal polarization: groepen in de samenleving staan steeds meer tegenover elkaar. Politieke strijd
kan goed zijn voor vertrouwen, maar als partijen elkaar als ‘’vijanden’’ zien, schaadt dit de
democratische waarden en processen.
Links: Focus op gelijkheid, sociale steun, en herverdeling van welvaart. Linkse partijen willen vaak dat
de overheid actief zorgt voor sociale voorzieningen, zoals gezondheidszorg, onderwijs en
inkomensondersteuning, om zo ongelijkheid te verminderen. GELIJKHEID EN SOCIALE STEUN.
Rechts: focus op individuele vrijheid, economische groei, en minder overheidsbemoeienis. Rechtse
partijen willen meestal lagere belastingen en geven bedrijven en individuen meer vrijheid om zelf
keuzes te maken, omdat zij geloven dat dit tot meer welvaart en efficiëntie leidt. VRIJHEID EN
ECONOMISCHE VERANTWOORDELIJKHEID.
Traditional politics are ‘replaced’:
- Economisch links: gelijkheid en sociale steun
VS
- Economisch rechts: vrije markt en lage belastingen
- Populisme: nationale bescherming, tegen elites
VS
1
, - Cosmopolitisch liberalisme: wereldburgerschap, open grenzen.
Houdt het gematigd centrum stand? Na de oorlog steunden politieke elites dezelfde ideeën, zoals
vrije markten en EU-samenwerking. Critici noemden dit een partijkartel, waarbij grote partijen elkaar
niet echt uitdagen. Nu verschillen partijen en kiezers sterk over onderwerpen zoals immigratie, EU-
samenwerking, vrije markten en klimaat. De opkomst van populistsche partijen die het centrum
uitdagen worden vaak negatief gezien.
Partijkartel: grote partijen samen besluiten nemen, waardoor er weinig echte keuzes zijn voor
kiezers.
Geschiedenis en oorzaken van populisme:
- Oorzaken: de wereldwijde economische crisis, groeiende ongelijkheid en anti-immigrant
gevoelens.
- Populisme ontstond door deze factoren, met de nadruk op het belang van het eigen volk.
Immigratie: leidt tot verlies van gedeelde culturele normen, zoals taal, wat sociale dilemma’s
veroorzaakt. Dit zorgt voor politiek debat over multiculturalisme vs gedwongen assimilatie (=iemand
zich aanpast aan de cultuur/normen/waarden van een andere groep), waarbij etnische en religieuze
verschillen vaak worden benut.
Van ongelijkheid naar verzorgingsstaat:
- De verzorgingsstaat zorgt voor welzijn via zorg, onderwijs en sociale zekerheid. Europese
landen hebben sterke verzorgingsstaten met herverdeling van rijkdom. Economische
herverdeling vermindert ongelijkheid dmv belastingen en uitkeringen.
- Kapitalisme laat de economie zelf werken, terwijl de verzorgingsstaat de overheid helpt
(zoals in de VS met dure zorg).
HC2:
Electoral systems (Kiesstelsels) uitgelegd:
1. Proportional representation (vertegenwoordiging): waarbij zetels in het parlement verdeeld
worden obv het percentage stemmen dat een partij krijgt. Hoe meer stemmen, hoe meer
zetels. Bv. Nederland.
2. Single member district system (enkelvoudige kiesdistricten): kiesstelsel waarbij een land
verdeeld is in districten, en elk district kiest 1 vertegenwoordiger. De partij met de meeste
stemmen wint per district.
3. District magnitude (grootte): het aantal zetels dat beschikbaar is een kiesdistrict. Hoe groter
het aantal zetels, hoe meer representatie er is voor verschillende partijen.
4. Ballot structure (stembiljetstructuur): hoe het stembiljet is georganiseerd, bv. of kiezers
meerdere stemmen kunnen uitbrengen of slechts 1, en hoe de keuzes gepresenteerd worden.
5. Inter-party (tussen partijen): relaties of interacties tussen verschillende politieke partijen.
6. Intraparty (binnen partijen): relaties of conflicten binnen 1 partij, zoals meningsverschillen
tussen leden van dezelfde partij.
Functies van politieke partijen:
2
, - Rekruterings- en selectiefunctie: partijen werven en selecteren politici voor verkiezingen.
- Political opinievorming: partijen brengen de eisen van sociale groepen over naar het
politieke systeem.
- Interest integration(Belangenintegratie): partijen bundelen verschillende belangen in een
politiek programma.
- Socialisatie en mobilisatie: partijen bevorderen politieke deelname van burgers.
- Governing and opposition function (regerering/oppositie): partijen organiseren de regering
en oppositie.
- Legitimatiefunctie: partijen helpen de legitimiteit van het politieke systeem te behouden.
Revoluties en verdeeldheid: historische gebeurtenissen leiden tot de oprichting van politieke partijen
met verschillende ideologieën.
- Reformatie (1648): dit was het moment waarop de focus lag op de eenheid van de staat,
zoals belastingheffing en nationale valuta. Dit leidde tot een scheiding tussen het centrum
(de staat) en de periferie (minder verbonden regio’s), waardoor conservatieve regionale
partijen ontstonden.
- Nationale Revolutie: er ontstond een strijd over wie controle had over zaken zoals onderwijs
en media, wat leidde tot een scheiding tussen de kerk en de staat. Dit gaf aanleiding tot
christendemocratische, conservatieve en liberale partijen.
- Industriele Revolutie: de opkomst van industrie zorgde voor conflicten tussen boeren en de
industrialisatie, en tussen arbeiders en werkgevers. Dit leidde tot de oprichting van boeren-,
communistische en socialistische partijen.
Sociale verdeeldheid:
- Liberalen en conservatieven (of katholieken) waren de dominante partijen in West-Europese
systemen totdat klassenpartijen opkwamen.
- Ze hadden veel invloed en waren nationaal georganiseerd.
- Conservatieven waren tegen grote veranderingen, zoals meer democratie en minder religie in
de politiek, omdat dit hun macht zou verminderen en het volk meer invloed zou geven.
Liberalen: voorstander van meer persoonlijke vrijheid, democratie, open markten en vaak
progressieve (vernieuwend) standpunten over bv. rechten en gelijkheid. RECHTS.
Conservatieven: tegen snelle veranderingen, willen vaak tradities behouden en de invloed van religie
in de politiek handhaven, met focus op orde en stabiliteit.
Sociale verdeeldheid en partijfamilies: socialistische, agrarische en katholieke partijen ontstonden
door de Industriele Revolutie, kiesrechtuitbreiding en de katholieke minderheid.
Shifting political landscapes – Freeze Hypothesis: de ‘’freeze hypothesis’’ legt uit waarom oude
conflicten nog steeds invloed hebben op de politiek. In de jaren 20 waren politieke voorkeuren
vastgelegd, doordat nieuwe partijen, ontstaan door kiesrechtuitbreiding, sterk verbonden waren met
bestaande verdeeldheid. Dit zorgde voor blijvende politieke identiteiten rondom regio, klasse en
religie.
Clusters of party models: beschrijft hoe politieke voorkeuren en partijbindingen veranderen. (was
een afbeelding)
3