Samenvatting Goederenrecht
Week 1: Verdieping Goederenrecht
Vermogen
Het goederenrecht maakt onderdeel uit van het vermogensrecht, oftewel het samenstel van
rechtsregels met betrekking tot iemands vermogen. Tot het vermogensrecht kan men ook rekenen
het verbintenissenrecht, het erfrecht en het huwelijksvermogensrecht. In het privaatrecht wordt
vermogen aangemerkt als: iemands op geld waardeerbare rechten en plichten. In die betekenis is
iedereen een vermogend mens.
Goederen (artikel 3:1 BW)
Artikel 3:1 BW bepaalt dat alle zaken en alle vermogensrechten onder het verzamelbegrip ‘goederen’
vallen. Goederen vormen de voornaamste actieve bestanddelen van iemands vermogen.
Zaken (artikel 3:2 BW)
Zaken zijn voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (artikel 3:2 BW). Vereist wordt niet
dat de zaak aan iemand toebehoort. Als iets voor menselijke beheersing vatbaar is en een mogelijk
voorwerp voor eigendom, is iets een zaak. Slechts als men niet meer kan spreken van een ‘stoffelijk
object’, of als menselijke beheersing niet mogelijk is, kan me niet van een zaak spreken.
Grenzen van het begrip ‘zaak’
Waarom is het woord ‘stoffelijk’ aan het woord ‘object’ toegevoegd? Het laatste woord wordt
gebruikt in twee betekenissen: in de betekenis van concreet en waarneembaar stoffelijk iets en in de
betekenis van voorwerp of onderwerp van gesprek, van gedachten of van rechten. Uitgaande van de
tweede betekenis zou ieder recht op een ‘object’ betrekking kunnen hebben: een verbintenis heeft
een prestatie tot object, een grondrecht heeft bijvoorbeeld een vrijheid tot object, etc. Het woord
‘stoffelijk’ doet duidelijk uitkomen dat het woord ‘object’ niet in die betekenis, maar in de
eerstgenoemde betekenis moet worden gebruikt. Een zaak is dus altijd een object van stoffelijke
aard.
HR Beeldbrigade: is ten aanzien van de toepasselijkheid over de bepalingen over koop op
computerbestanden onder meer overwogen dat sprake is van iets dat geïndividualiseerd is en
waarover de koper de feitelijke macht kan uitoefenen. Voor menselijke beheersing zijn dergelijke
bestanden dus vatbaar, maar dit maakt deze bestanden nog niet tot zaken. Het stoffelijke element
ontbreekt. De bestanden zijn namelijk opgeslagen op een gegevensdrager. Onder het begrip ‘zaak’
vallen dus concrete voorwerpen, door natuur of door menselijk toedoen ontstaan. Ook naar maat of
gewicht omschreven objecten vallen eronder (een kilo boter), mits geïndividualiseerd.
Individualisatie van de zaak is nodig om haar tot voorwerp van rechten zoals eigendom te kunnen
maken; eigendom van slechts naar de soort of hoeveelheid omschreven zaken wordt niet mogelijk
geacht.
Vermogensrechten; goodwill (artikel 3:6 BW)
Vermogensrechten
De andere component van het begrip ‘goederen’ wordt gevormd door de vermogensrechten. Een
omschrijving hiervan treft men aan in artikel 3:6 BW. deze is zeer ruim: vermogensrechten zijn
rechten die
- Hetzij afzonderlijk overdraagbaar zijn;
- Hetzij tezamen met een ander recht overdraagbaar zijn;
- Hetzij ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen;
1
, - Hetzij verkregen in ruil voor stoffelijk voordeel;
- Hetzij verkregen zijn in ruil voor in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel.
Onder de noemer vermogensrecht vallen bijvoorbeeld: rechten op zaken zoals erfpacht, rechten op
dergelijke rechten (bijvoorbeeld hypotheek op een erfpachtrecht), rechten op prestaties
(vorderingen om te doen, na te laten, etc.), rechten op dergelijke rechten (zoals vruchtgebruik op
een vordering), rechten op ideeën als octrooirechten en auteursrechten, rechten op dergelijke
rechten (bijvoorbeeld licentie bij octrooirecht), voorwaardelijke rechten, aandelen in rechtspersonen
en rechten hierop, lidmaatschapsrechten in verenigen e.d., vele vergunningen etc. Zoals uit artikel
3:6 BW blijkt, hoeft het recht niet overdraagbaar te zijn: een niet overdraagbaar recht van gebruik en
bewoning (artikel 3:226 BW) en een niet overdraagbare vordering (artikel 3:83 lid 2 BW) zijn ook
vermogensrechten. Ook rechten die de rechthebbende zelf geen stoffelijk voordeel verschaffen,
maar waartegenover deze wel stoffelijk voordeel heeft verschaft of heeft toegezegd, zijn
vermogensrechten (bijv. het door een blinde bedongen recht zich te laten voorlezen).
Eigendomsrecht vereenzelvigd met een zaak
Ook het eigendomsrecht is een vermogensrecht. Artikel 5:1 BW: het eigendomsrecht is het meest
omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben (HR Teixeira de Mattos). Dit wordt in het
vermogensrechtelijk opzicht dikwijls vereenzelvigd met de zaak waarop het berust. Dit blijkt bijv. bij
de overdracht: hoewel uit artikel 3:83 BW duidelijk blijkt dat men het eigendomsrecht overdraagt,
spreek bijvoorbeeld artikel 3:86 BW alleen van overdracht van het object.
Goodwill
Bij bedrijven ziet men het verschijnsel dat de optelsom van de bij het bedrijf behorende goederen
veelal minder waard is dan het bedrijf als geheel. De meerwaarde van het laatste is gelegen in de
vaste klantenkring, de kwaliteit en ligging van het pand waarin het bedrijf wordt uitgeoefend, de
kwaliteit van het bedrijf zelf en de andere materiële en immateriële factoren die men samen onder
de noemer ‘goodwill’ pleegt te brengen. Goodwill wordt echter niet als vermogensrecht beschouwd.
De goodwill is gelegen in een bepaalde feitelijke constellatie, die zich voor een groot deel aan de
macht van de ondernemer onttrekt. Deze kan ook nooit aan een opvolger enig recht op voortduren
van de feitelijke situatie verschaffen; hij kan slechts die opvolger in een gunstige uitgangspositie
brengen en aan die positie zelf geen afbreuk doen. Een opgebouwde uitgangspositie is echter geen
goed.
Niettemin kan de waarde van goodwill de goederenrechtelijke sfeer betreden: de waarde is als
overdrachtswinst belastbaar en bij de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap kan er
rekening mee worden gehouden.
Onroerende en roerende zaken (artikel 3:3 BW)
Artikel 3:3 BW geeft in het eerste lid een definitie van onroerende zaken en bepaalt in het tweede lid,
dat alle andere zaken roerend zijn. Iedere zaak is dus roerend of onroerend. De onderscheiding is
onder meer van belang voor de vraag, welke eigendomsbepalingen van toepassing zijn (titel 5.2 of
5.3). ook is er een bijzondere bepaling voor de levering van onroerende zaken (artikel 3:89 BW).
De wet bestempelt tot onroerend de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond
verenigde beplantingen, en de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij
rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken (artikel 3:3 BW). Voor het
antwoord op de vraag of een gebouw of werk duurzaam met de grond zijn verenigd, is bepalend of
het naar aard en inrichting is bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven.
2
,HR Portacabin:
De volgende vier criteria zijn van belang bij de bepaling of een gebouw duurzaam met de grond is
verenigd:
a. Een gebouw kan duurzaam met de grond verenigd zijn in de zin van art. 3:3 BW, doordat het naar
aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Niet van belang is dan meer dat
technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwsel te verplaatsen.
b. Bij de beantwoording van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter
plaatse te blijven moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten
kenbaar is. Onder bouwer moet ook worden verstaan degene in wiens opdracht het bouwwerk
wordt gebouwd.
c. De bestemming van een gebouw of een werk om duurzaam ter plaatse te blijven dient naar buiten
kenbaar te zijn.
d. De verkeersopvattingen kunnen niet worden gebruikt als een zelfstandige maatstaf voor de
beoordeling van de vraag of een zaak roerend of onroerend is. Zij kunnen wel in aanmerking worden
genomen voor invulling van bovenstaande criteria.
Registergoederen (artikel 3:10 BW)
Registergoederen zijn goederen voor welker overdracht of vestiging inschrijving in daartoe bestemde
openbare registers noodzakelijk is. Een belangrijke categorie registergoederen zijn de onroerende
zaken; daarnaast vallen ook sommige roerende zaken onder de begripsomschrijving, alsmede diverse
vermogensrechten. De categorisering als ‘registergoed’ is vooral van belang voor de bepalingen over
overdracht en verjaring.
Om onder de definitie van registergoed te vallen moet een goed aan drie eisen voldoen:
- Er moet een register bestaan waarin de vestiging of overdracht van het goed kan worden
ingeschreven;
- Dat register moet openbaar zijn;
- En de inschrijving in het register moet voor de vestiging of overdracht constitutief zijn,
oftewel die vestiging of overdracht treedt pas in door de inschrijving.
Bestanddelen (artikel 3:4 BW)
Vele zaken zijn samengesteld van aard. Een tafel heeft onder andere een blad en poten, een fiets
heeft onder meer een bel en spaken, een huis bestaat uit bakstenen. Dergelijke onderdelen noemt
men bestanddelen. Bestanddelen zijn geen zaken, want zij leiden geen zelfstandig bestaan. Door het
afbreken van de tafel etc., kunnen dergelijke onderdelen hun band met een grotere zaak verliezen en
(weer) zelfstandige zaken worden.
Of een zaak bestanddeel van een andere zaak is, wordt bepaald door de verkeersopvatting (artikel
3:4 lid 1 BW). Twee of meerdere zaken moeten met elkaar in zodanig verband bestaan dat zij samen
één zaak vormen. Het gaat hier steeds om de onderlinge verbanden tussen zaken.
Een ander criterium, is het fysieke criterium (artikel 3:4 lid 2 BW). Kan een zaak niet van een andere –
als hoofdzaak te beschouwen – zaak worden losgemaakt zonder aan een der zaken schade van
betekenis toe te brengen, dan is zij bestanddeel van die hoofdzaak.
Natrekking en zaaksvorming
Het verschijnsel dat een voorwerp zijn zakenrechtelijke zelfstandigheid verliest doordat het
bestanddeel wordt van een andere zaak, heet natrekking.
3
, Wordt van meerdere voorwerpen een voorwerp met een geheel nieuwe identiteit gevormd, dan
spreekt men van zaaksvorming.
Hadden de voorwerpen verschillende eigenaren, dan kan de natrekking respectievelijk zaaksvorming
wijziging in de eigendomssituatie ten gevolge hebben (artikel 5:14 BW e.v. voor roerende zaken en
artikel 5:20 BW voor onroerende zaken). In het laatste geval vindt steeds eigendomsverkrijging door
natrekking plaats bij de eigenaar van de grond, zijnde de hoofdzaak.
Juridische scheiding
Bij roerende zaken kan de natrekking niet worden doorbroken. Hoogstens kan het voorkomen dat
geen van de zaken als hoofdzaak worden aangewezen; dan ontstaat er mede-eigendom als de
samengevoegde zaken verschillende eigenaars hadden (artikel 5:14 lid 2 BW).
Bij onroerende zaken is daarentegen een juridische scheiding van eigendom wel mogelijk. De
verdeling van de grond is een kunstmatige; ieder stuk grond kan dan ook in stukken worden gesplitst
en deze stukken kunnen verschillende eigenaren hebben. Maar ook een krachtens artikel 5:20 BW
bestaande zakenrechtelijke eenheid tussen grond en bovenbouw kan worden doorbroken door het
vestigen van een recht van opstal (artikel 5:101 BW e.v.). zo kan de boom of het gebouw een andere
eigenaar hebben dan de ondergrond.
Vruchten (artikel 3:9 BW)
Sommige zaken werpen vruchten af: appels vallen van een boom, een dier krijgt jongen. De wet
spreekt hier van natuurlijke vruchten (artikel 3:9 lid 1 BW). De vrucht, die eerst een bestanddeel
vormde, wordt door de afscheiding een zelfstandige zaak (lid 4).
Goederen kunnen economische vruchten afwerpen. Zo kan een vordering een periodieke rente
opleveren, uit een aandeel een dividend voortvloeien. Men spreekt hier van burgerlijke vruchten
(artikel 3:9 lid 2 BW). Dergelijke vruchten – steeds rechten – krijgen zelfstandigheid doordat zij
opeisbaar worden (lid 4).
De vraag of iets als een vrucht en zo ja als een natuurlijke dan wel als een burgerlijke vrucht moet
worden beschouwd, is overgelaten aan de verkeersopvatting (HR Hollanders Kuikenboerderij).
Vervreemding van een goed behelst vervreemding van de toekomstige vruchten. Na de overdracht is
de nieuwe eigenaar van een koe gerechtigd tot de toekomstige geboren kalveren.
Tegenwoordige en toekomstige goederen
Van toekomstige goederen spreekt men in de eerste plaats indien men het oog heeft op goederen
die als zodanig nog in het geheel niet bestaan, zoals de fruitopbrengst van een boomgaard van het
volgende jaar. Ook zaken die (nog) bestanddeel van een andere zaak uitmaken, zijn in deze zin
toekomstig. Dit zijn absoluut toekomstige goederen. In de tweede plaats spreekt men van
toekomstige goederen indien het betreft bestaande goederen waarover men nog niet de beschikking
heeft, terwijl men wel verwacht die beschikking te eniger tijd te zullen krijgen. Denk aan een zaak die
reeds is gekocht, maar nog niet aan de koper is overgedragen. Dit zijn relatief toekomstige
goederen.
Absolute en zakelijke rechten
Relatieve rechten gelden slechts tegen een afgebakende groep personen en nemen in faillissement
een gelijke rang in de regel. Rechten als die op goederen duidt men – als tegenstelling tot de
relatieve rechten – aan met de term absolute rechten. Een onderdeel van absolute rechten zijn de
zakelijke rechten uit boek 5 (eigendom, erfdienstbaarheid, erfpacht, opstal, appartementsrechten),
4