LEERDOELEN NBS 3 GOEDEREN- EN INSOLVENTIERECHT
Literatuur:
H5: 5.2: nr. 307-309, 311-313, 5.5: nr. 360-373, 381, 385, 387-392, 395-396, 400
H6: 6.5: nr. 470
H7: Par. 7.4: nr. 531
Jurisprudentie:
Oryx/Van Eesteren
Coface/Intergamma
1. Wanneer is een goed onoverdraagbaar?
H5: §5.2: Overdraagbaarheid (nrs. 307-309, 311-313)
Overdraagbaarheid volgens art. 3:83
Art. 3:83 lid 1 verklaart eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten zonder meer
overdraagbaar, tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen overdracht verzet.
Art. 3:83 lid 2 vormt een uitzondering voor overdraagbaarheid van vorderingsrechten indien
schuldeiser en schuldenaar die hebben uitgesloten.
Art. 3:83 lid 3 verklaart andere rechten slechts overdraagbaar wanneer bij wet bepaalt.
Hieruit laat zich in eerste plaats afleiden dat slechts zaken en rechten (vermogensrechten ex.
Art. 3:6), dus goederen overdraagbaar zijn.
Slechts goederen zijn ook vatbaar voor vestiging van beperkte rechten (art. 3:98 j.o. 3:83).
Bestanddelen zijn niet zelfstandig overdraagbaar, maar volgen de zaak.
Afhankelijke rechten en nevenrechten zijn in het algemeen ook niet zelfstandig
overdraagbaar.
Daarnaast valt alleen de overdraagbaarheid van vorderingsrechten contractueel uit te
sluiten, dus niet die van zaken en beperkte rechten.
Zaken en beperkte rechten kunnen niet door een beding tussen schuldeiser en schuldenaar
onoverdraagbaar gemaakt worden. Iets anders is dat iemand zich verbintenisrechtelijk kan
verplichten een zaak of beperkt recht niet over te dragen. De wetgever heeft verhinderd, dat
een verbintenis om niet over te dragen kan worden bedongen als een kwalitatieve
verplichting, die van rechtswege overgaat op rechtsopvolgers (art. 6:252 lid 5).
Voor de overdraagbaarheid van vorderingen gelden in beginsel dezelfde uitzonderingen als
voor zaken en beperkte rechten ingevolge art. 3:83 lid 1; smartengelden,
levensverzekeringen, loonvordering, bepaalde sociale uitkeringen, etc.
Uitzondering op uitsluiten overdraagbaarheid: vorderingsrechten
De overdraagbaarheid van een vordering kan worden uitgesloten door crediteur en debiteur
met een goederenrechtelijke werking tegenover derden, dat kan zowel bij wijze van
algemene voorwaarde als stilzwijgend worden overeengekomen.
HR Coface/Gamma; inmiddels moet worden aangenomen dat een beding waarbij
onoverdraagbaarheid wordt gestipuleerd uitsluitend verbintenisrechtelijke werking heeft,
tenzij uit de, naar objectieve maatstaven uit te leggen, formulering daarvan blijkt dat
daarmee goederenrechtelijke werking in de zin van art. 3:83 lid 2 is beoogd.
, Derdenbescherming in geval van een overdrachtsverbod
Indien sprake is van een overdrachtsverbod met goederenrechtelijke werking, dan kan
degene die zich een onoverdraagbare vordering laat overdragen, niettemin zodanig
beschermd worden tegen die onoverdraagbaarheid dat er toch een overeenkomst tot stand
komt. Art. 3:88 is hier niet van toepassing, omdat dit ziet op beschikkingsonbevoegdheid en
niet op overdraagbaarheid. Mogelijkheden voor bescherming worden geboden door art.
3:36, dat een derde tegen onjuistheid van zijn redelijk vertrouwen in het ontstaan, bestaan
en tenietgaan van rechtsbetrekkingen beschermt ten koste van degene die de
onoverdraagbaarheid heeft gestipuleerd.
De HR heeft besloten dat onoverdraagbaarheid van een goed ook onverpandbaarheid
impliceert.
HR Oryx/Van Eesteren; Een tussen partijen overeengekomen
onoverdraagbaarheidsbeding leidt tot niet-overdraagbaarheid van de vordering zelf, en staat
derhalve ex. art. 3:98 BW in de weg aan een geldige verpanding van de vordering. Of degene
aan wie de vordering is verpand op de hoogte was van het (verpandings)verbod doet niet ter
zake. Een beroep op art. 3:88 jo. art. 3:239 lid 4 BW faalt omdat er geen sprake is van
onbevoegdheid die voortvloeit uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht. Een beroep
op art. 3:36 BW faalt omdat er niet is afgegaan op een verklaring of gedraging van de
debiteur van de vordering.