LEERDOELEN NBS 5 GOEDEREN- EN INSOLVENTIERECHT
Literatuur:
VB
o H3: 3.1, 3.3 (Blokkerende werking + Executieverkoop en overdracht), 3.4 (Cumulatief
beslag
o H4: 4.1 (Blokkerende werking)
o H5: 5.1-5.4, 5.6, 5.8
Jurisprudentie
Ontvanger/De Jong q.q.
Banque de Suez/Bijkerk q.q.
1. Wat is een faillissement?
Een verhaalsbeslag strekt tot verhaal van een geldvordering door middel van executie van een of
meer goederen van de debiteur. De crediteur van de vordering (beslaglegger/executant) zoekt en
vindt een of meer goederen van de debiteur (beslagene, beslagdebiteur, geëxecuteerde) en laat
daarop beslag leggen volgens een wettelijk vastgelegde procedure. Na de beslaglegging volgt de
executiefase, die meestal bestaat uit door middel van openbare verkoopwaarde gelde te maken uit
goederen. De netto opbrengst wordt verdeeld. In het simpelste geval keert de functionaris de netto
opbrengst uit aan de beslaglegger. In geval van complicaties, bijvoorbeeld meerdere beslagen,
botsing met voorrangsposities, kan een rangregeling nodig zijn.
Om weg te blijven van willekeur, eigenrichting en het recht van de sterkste zijn beslag en executie
namelijk aan dwingende procedurevoorschriften onderworpen en wordt tussenkomst van een of
meer functionarissen vereist. Dit is primair de deurwaarder.
Het verhaalsbeslag is ofwel een conservatoir ofwel een executoriaal beslag. Conservatoir beslag is
bedoeld om verhaal zeker te stellen voordat een executoriale titel is verkregen. Het is letterlijk een
bewarend middel dat wordt gebruikt om te voorkomen dat goederen uit handen van de debiteur
verdwijnen voordat er een executoriale titel is verkregen.
Het executoriale beslag is erop gericht om de verkregen titel ten uitvoer te leggen, dat wil zeggen het
beslagen goed te gelde te maken, bijvoorbeeld door openbare verkoop. Hier wordt alleen stilgestaan
bij het executoriale verhaalsbeslag, omdat de executie de juridische slagkracht van het conservatoire
bepaalt.
Het faillissement is een sleepnet, een algeheel beslag op het gehele vermogen. Wanneer iemand
failliet wordt verklaard, omvat de failliete boedel alle goederen van de gefailleerde, dat wil zeggen;
zowel de goederen die hij ten tijde van de faillietverklaring had als de goederen die hij gedurende het
faillissement nog verwerft.
Het verhaalsbeslag is echter anders. Dit is een harpoen waarmee de beslaglegger een of meer
specifieke goederen probeert te raken. Het beslag wordt als hoofdregel gelegd op een specifieke
datum op een specifiek goed. Een goed dat dus niet toebehoort aan de beslagen debiteur op het
moment van beslaglegging wordt niet getroffen door het beslag. Dan moet er alsnog beslag gelegd
worden. een ander verschil is dat het beslag wordt gelegd op initiatief van en in het belang van één
schuldeiser. Als zich geen andere schuldeisers melden, is er geen sprake van samenloop van
crediteuren.
, Het verhaalsbeslag doet geen verhaalsrecht ontstaan. Het is slechts een formele procedure die strekt
tot verwezenlijking van het materiele verhaalsrecht van de beslaglegger. Als er geen vorderingsrecht
bestaat waarvoor er beslag is gelegd, dan is er geen uitwinbaarheid. Blijk thet goed niet van de
beslagene te zijn, dan is er geen verhaalsbevoegdheid.
Het beslag blokkeert de juridische bevoegdheid van de beslagene om het goed te vervreemden of te
bezwaren met een beperkt recht. latere beschikkingsdaden zijn niet tegenwerpenlijk aan de
beslaglegger, opdat diens verhaalspositie niet wordt benadeeld. Die blokkering of niet
tegenwerpelijkheid betreft vooral de verhouding van de beslagene tot de beslaglegger. Daarom
spreekt men ook wel vanb de relatief blokkerende werking. 453a Rv bepaalt dat het beslag op
roerende zaken, niet-registergoederen niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen.
Het rechtskarakter van relatief blokkerende werking is veelvuldig bediscussieerd in de literatuur. Hier
wordt een vorm van zaaksgevolg in gezien. Andere spreken van een relatieve
beschikkingsonbevoegdheid. Rechtspraak sluit zich aan bij de relatief blokkerende werking, zo ook in
Ontvanger/De Jong;
Een beslag als in het onderhavige leidt niet tot beschikkingsonbevoegdheid van degene ten laste van
wie dat beslag is gelegd, en staat dus ook niet in de weg aan overdracht. De regel van art 453a Rv
bepaalt dat na een de inbeslagneming tot stand gekomen vervreemding niet tegen de beslaglegger
kan worden tegengeworpen. De beslaglegger blijft dus bevoegd zijn door de inbeslagneming
ingeleiede uitoefening van zijn recht op de in beslag genomen zaak te verhalen voort te zetten, ook al
maakt die zaak geen deel meer uit van het vermogen van de schuldenaar.
Oftewel: als er beslag is gelegd op een zaak, betekent het niet dat deze zaak dan niet meer kan
worden overgedragen. Het beslag volgt in dit geval de zaak, ex zaaksgevolg (453a Rv)
Het beslg tast de beschikkingsbevoegdheid van 3:84 dus niet aan. Het is echter niet zaaksgevolg in de
volledige zin, want het blokkeert alleen relatief; alleen tegenover de beslaglegger.
Een beslagen goed wordt geëxecuteerd, bijvoorbeeld door openbare executieverkoop volgens
wettelijke regels en door tussenkomst van deurwaarder en of notaris. De beslaglegger treedt bij de
executieverkoop op uit eigen hoofde; hij is geen rechtsopvolger van de beslagene. Hij draagt het goed
over in de zin van 3:84 en treedt daarbij dus op als beschikkingsbevoegde ten aanzien van een goed
dat aan iemand anders toebehoort. Als er op dat moment beperkte rechten rusten op het goed, dan
blijven die er op rusten. De executiekoper is bovendien gebonden aan anterieure verplichtingen uit
hoofde van verhuur, verpachting of kwalitatieve verbintenis.
Er is echter een complicatie denkbaar, waarbij er na beslaglegging een vervreemding of bezwaring
plaatsvindt en er daarna nog een beslag wordt gelegd. Dit heet een cumulatief beslag. Het is in de
regel toegestaan dat meerdere crediteuren beslag leggen, ieder voor zich, op hetzelfde goed van de
debiteur. Beslag als gerechtelijke procedure tot effectuering van een individuele materieelrechtelijke
aanspraak zorgt zelf niet voor effectuering van een verhaalsrecht. Het moment van beslaglegging
creëert dus in tegenstelling tot beperkte rechten geen prioriteit tussen beslagleggers onderling.
Slechts het middel van hun vordering is van belang. De rangorde wordt bepaald aan de hand van de
regels van art 3:277 en verder.