Portaal 1,2,3,8
Hoofdstuk 1 Taal en Taalonderwijs
Er is gesproken en geschreven taal.
Receptief à betekenis geven aan klanken en tekens.
Productief à Bij het spreken produceer je spraakklanken, bij het schrijven produceer je lettertekens.
Spreken, schrijven, luisteren en lezen zijn onze vier domeinen en het komt in taalonderwijs aan bod.
Productief Receptief
Mondeling Spreken Luisteren
Schriftelijk Schrijven Lezen
1. Taal heeft een functie
2. Taal gaat ergens over: taal heeft betekenis
3. Taal heeft een systeem
Functies van taal
1. Communicatiemiddel
Zender à boodschap à ontvanger à feedback
Communicatie onderscheid je in:
● Het zakelijk aspect: De letterlijke betekenis wat hij over wil brengen
● Het appellerend aspect: Het doel wat de zender wil bereiken
● De relatie tussen zender en ontvanger: Dat wat je zegt moet wel passen bij het persoon
waar je tegen spreekt.
● Het expressief effect: De indruk die je overgeeft
2. Een middel om greep te krijgen op de werkelijkheid
Taal heeft daarmee een conceptualiserende functie: je kunt de werkelijkheid vangen in concepten
die je weergeeft in taal.
3. Een expressiemiddel
Je expressie is van invloed op hoe je dingen over brengt van taal. Dus het heeft invloed op
gesprekken.
Betekenis van taal
Taal gaat ergens over, heeft een betekenis en verwijst naar een werkelijkheid die buiten de taal ligt.
Het semantisch aspect van taal à Relatie tussen teken en betekenis. Semantiek gaat over woorden,
maar ook over andere structuurelementen. Dezelfde woorden in een zin in een verschillende
volgorde geeft een verschillende betekenis weer.
Woorden met een afhankelijke betekenis:
Woorden als deze en hij hebben een afhankelijke betekenis. Als je zegt deze is mooi, en je hebt het
gebaar niet gezien, weet je niet wat mooi is. Woorden zijn alleen begrijpelijk als het antecedent ook
duidelijk of bekend is.
,Lexicale woorden en afgeleiden:
Woorden met een eigen betekenis, die niet afhankelijk is van de context. Zoals stoel of auto. Lopen
is wel afhankelijk van een context. Je kunt alleen lopen vinden in het woordenboek, gelopen dat gaat
niet lukken, want dat is een afgeleid woord.
Polysemie:
Hetzelfde woord in verschillende contexten à een andere betekenis.
Homoniemen en synoniemen
Homoniemen zijn woorden die dezelfde klank hebben en dezelfde schriftelijke weergave, maar dan
met een hele andere betekenis. Zoals het woord bank.
Synoniemen hebben dezelfde betekenis maar een andere klank, zoals fiets en rijwiel.
Systeem van taal
● Fonologie à spraakklanken: klinkers, tweeklanken, medeklinkers.
Bij klinkers en tweeklanken trillen de stembanden en wordt de adem nergens belemmerd.
Medeklinkers kunnen stemhebbend of stemloos zijn. Bij de z trillen de stembanden bij de s
niet. Andere stemloze medeklinkers zijn p, t, r, k, f, g, h
Bilabialen à worden met de lippen gevormd. P, b, m, w
Labiodentalen à worden met onderlip en boventanden gevormd. F, V
Dentalen à Tongpunt en het bovenste tandvlees. T, D, S, Z, L, R, N
Palatalen à die met het tongblad en het harde gehemelte worden gevormd tj, sj, kj, zj, j, nj
Velaren, die met het tongblad en de grens van het harde en zachte gehemelte worden
gevormd. K, ch, g, ng.
Er zijn explosieve medeklinkers, dat zijn medeklinkers waarbij je toon niet lang aan kunt
houden, t, d, k
Neusklanken: klanken die langer aangehouden kunnen worden.
Stemloze glijder, H
● Morfologie à vormleer van woorden
Woordsoorten: Taalkundige ontleding.
Morfemen: kleinste betekenisdragende delen van taal. Vrije morfemen en gebonden
morfemen. Vrije zijn woorden zoals tuin, maar ook vlindertuin. Gebonden morfemen zijn
woorden die niet zelfstandig kunnen, zoals tje in tuintje. Huisdeurtjes kan worden verdeeld
in vier morfemen. Huis – deur – tje – s
Samenstellingen: Woorden die aan elkaar geplakt zijn, maar los van elkaar ook een woord
zijn. Overhalen, kleinkind, ijskoud, daarmee.
Je hebt zwakke en sterke werkwoorden. Dus regelmatige en onregelmatige werkwoorden.
● Syntaxis à zinsbouw
Taal bestaat uit zinnen. Hierbij de redekundige ontleding.
● Teksten
Kennis over taal:
Kennis van taal wordt verdeeld in verschillende componenten
1. Klanken (fonologische component)
2. Betekenis van woorden (semantische component)
, 3. Opbouw van woorden (morfologische component)
4. Vormen van zinnen (grammaticale/syntactische component)
5. Structuur van teksten (tekstuele component)
6. Functies van taal/ wat je met taal kunt doen (pragmatische component)
7. De schriftelijke weergave van taal (orthografie of spelling)
Een ander element om taal te geven is dat taal nu een belangrijk element is van onze cultuur.
Zeven belangrijke visies op taalonderwijs
1. Traditioneel taalonderwijsà nadruk op schriftelijke vaardigheden.
2. Thematisch-cursorisch taalonderwijs à Taal leren door taal te gebruiken
3. Taal bij alle vakken à Taal is meer dan een materie. Je kunt dmv taal leren
4. Communicatief taalonderwijs à mondeling en schriftelijk goed kunnen communiceren.
5. Strategisch taalonderwijs à Met uitvoeren je taken bepaalde strategieën controleren.
6. Taakgericht onderwijs à Taken die de kinderen zelf interessant vinden.
7. Interactief onderwijs à Sociaal proces, zelfstandig leren. En verschillen tussen lln.
Het taalonderwijs op een basisschool omvat meerdere onderdelen:
• De vaardigheden (spreken, luisteren, schrijven, lezen);
• Taalbeschouwing;
• Jeugdliteratuur;
• Woordenschat.
De kerndoelen van het taalonderwijs op een basisschool zijn ontwikkeld in 1985 en gaan vanaf
1990 door het leven als ‘kerndoelen’. De lijst aan kerndoelen omvat een aantal doelen waaraan een
school verplicht is zich te houden. Er bestaan twaalf kerndoelen die van toepassing zijn op
mondeling
onderwijs, schriftelijk onderwijs en taalbeschouwing (waaronder strategieën).
Wanneer je taalonderwijs geeft, zijn twee vragen heel belangrijk.
• Hoe stelt een docent de inhouden van het taalonderwijs aan de orde?
• Wat zijn de inhouden van het taalonderwijs?
Een leraar kan zichzelf zien als regisseur van activiteiten die leerlingen ondernemen om taal te
leren. Globaal bestaan er twee soorten leersituaties:
• Constructieve leersituaties: hierbij gaat de leraar in op vragen van de leerlingen;
• Instructieve leersituaties: hierbij worden leerlingen geïnstrueerd door middel van directe
instructie.
Er bestaan geen voorgeschreven tabellen waarop wordt aangeduid hoeveel tijd een bepaalde groep
aan taal moet besteden. Er bestaan echter wel richtlijnen. Een richtlijn is dat een school ongeveer
acht uur per week moet besteden aan taalonderwijs. In groep 1 en 2 wordt als norm één uur per dag
aangehouden.
Het boek hanteert een aantal punten die van belang worden geacht voor de leraar:
● Een leraar kan gemaakte keuzes verantwoorden aan leerlingen, ouders, collega’s en
● inspectie/overheid;
● Een leraar weet vanuit welke uitgangspunten de gehanteerde methode is geschreven;