AANTEKENINGEN BOEK FUNDAMENTEN VAN DE PSYCHOLOGIE
Marc Brysbaert
HOOFDSTUK 1 WAT IS PSYCHOLOGIE?
1.1 Een definitie van psychologie:
Psychologie = een wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd wordt en waarbij de gedragsevidentie gebruikt
wordt om de interne processen te begrijpen die aan dat gedrag ten grondslag liggen.
(Onthoud: evidentie = bewijs)
Psychologen proberen door systematische observatie van meetbare kenmerken (het gedrag) inzicht te krijgen in
de processen die niet rechtstreekst te observeren vallen (de interne processen).
1.2 Ontwikkelingen die de psychologie mogelijk gemaakt hebben:
Filosofie in het Oude Griekenland. De eerste invloedrijke geschriften in de westerse wereld over het
functioneren van de mens werden gepubliceerd in de klassieke oudheid, meer bepaald door de Plato en
Aristoteles.
In de klassieke oudheid stelde Plato en Aristoteles zich vragen over het universum en de plaats van de mens
erin. Plato maakte onderscheid tussen de ware, onzichtbare wereld van onveranderlijke, ideale vormen en de
zichtbare, veranderlijke wereld rondom ons. Aristoteles hechtte meer belang aan observaties en demonstraties.
Wetenschappelijke revolutie = in Europa groeide in de 16e-17e eeuw een andere vorm van kennisvergaring, die
uniek was in de wereld namelijk de overtuiging dat ware kennis gebaseerd is op systematische observatie en
actief ingrijpen in de wereld.
Factoren bij het ontstaan van de wetenschappelijke revolutie:
- Verminderde macht van de rooms-katholieke kerk (werd geconfronteerd met de reformatie)
- Een herwaardering van handel en handenarbeid (voordien waren geleerden, personen die niets anders
deden dan lezen, schrijven en bidden)
- De uitvinding van de boekdrukkunst (informatie werd vlugger verspreid en geleerden hielden zich niet
langer bezig met het overschrijven van manuscripten)
- Ontdekkingsreizen
- De confrontatie van de westerse wereld met de islamitische en Chinese beschavingen
- Oprichting van universiteiten
- Periode van relatieve welvaart
Copernicaanse revolutie: Het inzicht dat de aarde niet het centrum vormde van het heelal
- Copernicus stelde dat de aarde rond de zon draait
- Galilei onderbouwde het copernicaanse model in een boek met een reeks nieuwe observaties wat in
strijd was met de katholieke visie. De nieuwe observaties werden mogelijk gemaakt door de uitvinding
van de telescoop.
- Newton werkte de inzichten van Galilei verder uit. Newton beschreef de bewegingen van de planeten
rond de zon aan de hand van een aantal relatief eenvoudige wiskundige formules.
o De wetten van Newton worden algemeen beschouwd als het beginpunt van de fysica, de eerste
natuurwetenschap/natuurkunde wetenschap
Twee aparte culturen die zich ontwikkelden gedurende de revoluties:
- Klassieke, humanistische cultuur
- Nieuwe, natuurwetenschappelijke cultuur
Tegengestelde opvattingen van beide culturen:
- Geesteswetenschappen: Het bestuderen en uitbreiden van de bestaande cultuur en kunst is ideaal
- Natuurwetenschappen: De volledige samenleving moet heringericht worden op basis van
wetenschappelijke inzichten.
Evolutietheorie = Charles Darwin 19de eeuw = volgens deze theorie waren levende wezens het resultaat van
een aanpassingsproces aan veranderende omstandigheden. Binnen elke soort, bestaan aangeboren individuele
,verschillen. Eigenschappen die goed aansluiten bij de omgeving, zorgen ervoor dat het individu goed gedijt en
veel nakomelingen heeft.
- Genetische variatie: Niet elke eigenschap is in even grote mate aanwezig bij elk lid van de soort.
- Natuurlijke selectie: Eigenschappen die niet goed aansluiten bij de omgeving, verminderen de
overlevings- en voortplantingskansen van het individu.
Struggle for life/survival of the fittest: Dieren en planten met goede kenmerken, kunnen zich met succes
voortplanten, terwijl anderen met slechte kenmerken meer moeite krijgen om te overleven en zich voort te
planten in de veranderende omgeving. Dit komt doordat de omgeving voortdurend verandert en er telkens
bepaalde eigenschappen meer voordelen hebben dan anderen.
1.3 Het onstaan van de psychologie:
René Descartes = een Franse filosoof en wiskundige = plaatste het eigen, onafhankelijke denken van de Griekse
filosofen opnieuw op de voorgrond, zijn denken bleef sterk beïnvloed door de gangbare opvattingen. Hij ging uit
van drie principes:
- Dualisme: stelt dat mens uit onafhankelijke elementen bestaat: een lichaam en een geest (vrije wil),
niet gebonden aan de natuur en een kern van menselijk denken. Het lichaam is een omhulsel van de
geest en heeft geen enkele invloed op de geest.
- Rationalisme: stelt, dat de waarheid achterhaald kan worden door gebruik te maken van de rede (het
verstand). Om de mens te begrijpen moest men over hem denken.
- Nativisme: verwijst naar de overtuiging dat de mens aangeboren kennis heeft, die het uitgangspunt
vormt van alle andere, afgeleide kennis. Ook hier zie je de invloed van Plato, Aristoteles en de
katholieke Kerk.
- Vierde en laatste overtuiging van Descartes:
o Hield in dat het universum een machine (door God gecreëerd) is die wiskundig beschreven kon
worden.
o Lichaam was een onderdeel ervan en dus aan de natuurwetten onderworpen, hierdoor kon het
wetenschappelijk bestudeerd worden, behalve de geest.
o Descartes stelde mechanismen voor die de perceptie en de lichaamsbewegingen kon verklaren
o Deze overtuiging vormde een belangrijke inspiratiebron voor Newton om op zoek te gaan naar de
natuurwetten.
Een tegenwerking van het rationalisme en nativisme is het empirisme.
Empirisme = de inhoud van de geest wordt niet gevormd door aangeboren ideeën en afgeleide inzichten, maar
via zintuiglijke ervaringen die met elkaar geassocieerd worden. Menselijke kennis kwam voort uit ervaringen
met externe, voelbare voorwerpen en niet vanuit aangeboren ideeën.
- Grondlegger was John Locke
- ‘Associaties van ideeën’: houdt in dat hogere-ordekennis tot stand kwam door combinaties
(associaties) van eenvoudigere ideeën. Als twee dingen tegelijk ervaren worden, dan hebben ze veel
kans om mentaal met elkaar geassocieerd te worden.
Er waren meerdere belangrijke stromingen binnen de psychologie:
1) Wilhelm Wundt: Een 1e belangrijke stroming in de psychologie is de stroming van Wilhelm
Wundt. Hij richtte als eerst een psychologisch laboratorium op (1879) wordt gezien als het startpunt van de
wetenschappelijke psychologie. Hij probeerde op basis van introspectie (= kijken naar het eigen bewustzijn van
binnenuit) de structuur van bewustzijn te ontdekken (structuralisme).
Bij introspectie is er onderscheid tussen:
- Innere Wahrnehmung: Verwees naar de introspectie van filosofen, waarbij men vanuit een fauteuil
nadacht over het eigen psychische functioneren.
- Experimentelle Sebstbeobachtung: Verwees naar een proefopzet waarbij de proefpersoon in een
gestandaardiseerde situatie geplaatst werd, eenzelfde proef herhaaldelijk uitvoerde, en diende te
reageren met eenvoudige, kwantificeerbare antwoorden. Volgens Wundt de enige toelaatbare vorm
van introspectie.
Structuralisme: Stroming in de psychologie die op basis van introspectie de structuur van het bewustzijn
probeerde te ontdekken.
, - Edward Tichener was de grondlegger
o Gestudeerd bij Wundt, lanceerde de naam structuralisme in de VS en vereenzelvigde dit met zijn eigen
kijk erop.
Periode van veel Amerikaanse studenten in Wundts lab en keerden daarna terug naar Amerika zorgde voor
een beweging in de VS. Mensen gingen verhuizen van het platteland naar de stad ook geboorte van de
toegepaste psychologie.
2) Functionalisme: Een 2e stroming is die van het functionalisme. Dit is de 1e belangrijke stroming binnen
de Amerikaanse psychologie. Functionalisme = een stroming die uitgaat van de veronderstelling dat
sociale verschijnselen een bepaalde functie vervullen in de samenleving en dat sociale verschijnselen
onderling samenhang tonen.
- Amerikanen waren meer geïnteresseerd in toegepaste psychologie dan in fundamenteel onderzoek.
Toegepaste psychologie is gericht op praktische oplossingen.
- Psychologie diende in de eerste plaats om praktische problemen op te lossen.
o Onderwijs optimaliseren, gevaarlijke psychische afwijkingen opsporen en behandelen of industriële
productie bevorderen.
- Werd sterk beïnvloed door de theorie van Darwin:
o Het menselijk denken evolueerde op dezelfde manier als diersoorten grote belangstelling voor
individuele verschillen tussen mensen en ook voor de verschillen tussen mensen en dieren er kwam
meer belangstelling voor het onderzoeken van het gedrag van mensen dan bewustzijn.
Een belangrijk figuur binnen de beginnende Amerikaanse psychologie = William James
William James: beschreef mentale processen als een voortdurend veranderende stroom van gedachte en
gevoelens (stream of consciousness).
3) Behaviorisme: een 3e belangrijke stroming. Hier staat dat enkel observeerbaar, meetbaar gedrag het
onderwerp kan vormen van psychologisch onderzoek en theorievorming. Zoals Pavlov met zijn
klassieke conditionering en John Watson met de black box theorie. Behavioristen hebben grote
interesse in het leerproces, vooral bij dieren, omdat ze daarbij de omgeving beter kunnen controleren
dan bij mensen.
Bij het Behaviorisme werd Watson geïnspireerd door het Positivisme = beweging die beweerde dat de
natuurwetenschappen de beste manier waren om de wereld te begrijpen en kennis te generen.
Behaviorisme wordt omschreven als S-R-psychologie = een stimulus lokt een respons uit.
De behavioristen namen 3 ideeën over van de positivisten:
- Men moest de theorieën baseren op directe observaties die door anderen herhaald kunnen worden
(operationele definitie). Denk aan begrip hongerige rat/rat die 24 uur niks heeft gegeten.
- Men moest onderscheid maken tussen onafhankelijk en afhankelijke variabelen.
- Een wetenschappelijke theorie bestond uit het beschrijven van de precieze relatie tussen de
onafhankelijke en afhankelijke variabelen, liefst in de vorm van een wiskundige wet.
Er was enkel sprake van een wetenschappelijke studie als deze drie criteria gevolgd werden.
Psychoanalyse (Sigmund Freud) = het bewustzijn en het gedrag waren slechts zeer oppervlakkige fenomenen
en de ware oorsprong van het ontstaan van persoonlijkheidsverschillen en mentale stoornissen lag bij
onbewuste krachten. Deze stroming richt zich op het onbewuste en de invloed van vroegere ervaringen op het
gedrag. Psychoanalyse stelt dat veel van ons gedrag wordt gedreven door onbewuste driften, verlangens en
conflicten, vaak uit de kindertijd.
- Hermeneutiek = een methode die past bij de traditionele, filosofische manier van denken. In plaats
van wetenschappelijk onderzoek zoals een natuurwetenschapper dat doet, richt de therapeut zich
meer op het begrijpen en interpreteren van iemands verleden. Het doel is om te begrijpen wat er
vroeger is gebeurd en hoe dat invloed heeft op het huidige gedrag, in plaats van het strikt analyseren
van feiten of het doen van experimenten zoals in de natuurwetenschappen.
4) Cognitieve psychologie: een 4e belangrijke stroming is de cognitieve psychologie. Dit is de overtuiging
dat men menselijk gedrag niet kan begrijpen en voorspellen zonder beroep te doen op informatie