Biologie samenvatting voeden en verteren
Paragraaf 8.1 t/m 8.5
8.1 begrippen:
Foerageergedrag: gedrag van dieren bij het zoeken naar voedsel en het eten van voedsel.
Voedingsmiddelen: elk soort voeding dat een organisme tot zich neemt.
Voedingsstoffen: stoffen die je lichaam nodig heeft om in leven te blijven.
Vertering: het proces in het lichaam waarin de voedingsstoffen in kleine deeltjes opgesplitst worden,
waarna opname mogelijk is.
Onverteerbare stoffen: stoffen die niet verteerd kunnen worden
afvalstoffen: stoffen die ontstaan bij de stofwisselingsprocessen in het lichaam en die het lichaam wil
uitscheiden
verbranden: het proces in je lichaam waarbij energie vrijkomt bij het afbreken van brandstoffen met
behulp van zuurstof
brandstoffen: voedingsstoffen die verbrand kunnen worden
bouwstoffen: voedingsstoffen die nodig zijn om nieuwe cellen en weefsels te kunnen aanmaken
reservestoffen: voedingsstoffen die het lichaam kan opslaan
beschermstoffen: voedingsstoffen die je lichaam beschermen
koolhydraten: een groep van voedingsstoffen die in plantaardig voedsel voorkomt en die het lichaam
kan gebruiken als brandstof, bouwstof en reservestof
vetten: een groep van voedingsstoffen die in dierlijk en plantaardig voedsel voorkomt en die het
lichaam kan gebruiken als brandstof, bouwstof en reservestof.
Eiwitten: een groep van voedingsstoffen die in dierlijk en plantaardig voedsel voorkomt en die het
lichaam kan gebruiken als bouwstof en brandstof.
Waterines: een groep van voedingsstoffen die het lichaam kan gebruiken als beschermstof
mineralen: een groep van voedingsstoffen die het lichaam kan gebruiken als beschermstof en
bouwstof
water: een voedingsstof die het lichaam kan gebruiken als bouwstof
ADH: het advies dat voedingsdeskundigen geven over weke voedingsstoffen je in welke
hoeveelheden dagelijks binnen zou moeten krijgen.
Elk organisme heeft voedsel nodig. Dat voedsel bevat stoffen om een lichaam mee te bouwen en te
onderhouden. Planten gebruiken energie uit zonlicht om zelf deze stoffen te maken. Dieren (ook
mensen) moeten voedsel eten om aan die stoffen en energie te komen.
Het spijsverteringsstelsel zorgt ervoor dat je zoveel mogelijk voedingsstoffen uit je voedsel kan
halen. Hier wordt je voedsel fijngemalen, gekneed en chemisch afgebroken om het zo klein mogelijk
te maken.
Als je het gedrag van dieren observeert, zie je dat ze heel vaak bezig zijn met voeding. Gedrag dat
met eten te maken heeft noem je foerageergedrag. Met de term foerageren geven biologen aan dat
een dier bezig is met het zoeken naar voedsel en/of het eten van voedsel. Bijvoorbeeld:
Een vlieg die vocht uit de ooghoek van een gnoe opzuigt
De leeuwin die de gnoe besluipt
Een teek die op de vacht/huid van een dier gaat zitten
Foerageergedrag is van levensbelang voor alle dieren, voedsel en drinken hebben ze nodig.
,In de biologie maak je onderscheid tussen voedingsmiddelen en voedingsstoffen:
- De supermarkt staat vol met voedingsmiddelen zoals: macaroni, kaas, soep, brood en melk.
- En die voedingsmiddelen bevatten weer voedingsstoffen.
Er zijn zes verschillende voedingsstoffen:
1. Koolhydraten
2. Vetten
3. Eiwitten
4. Vitamines
5. Mineralen
6. Water
Een voedingsmiddel bestaat grotendeels uit organisch materiaal. Dat wil zeggen dat het door
organismen is gemaakt: door planten, dieren, schimmels en bacteriën.
Als je een voedingsstof eet, moet je lichaam hier de voedingsstoffen uit halen. Dat gebeurt met de
vertering. Voedingsstoffen worden in zo klein mogelijke deeltjes opgesplitst. Pas als de
voedseldeeltjes klein genoeg zijn, kunnen ze in het bloed worden opgenomen. De stoffen die niet
verteerd worden noem je onverteerbare stoffen. Ze worden samen met afvalstoffen via de
ontlasting uit je lichaam verwijdert.
Dit doet je lichaam met de voedingsstoffen in je lichaam:
Verbranden: de stoffen die verbrand worden noem je brandstoffen. Brandstof en zuur wordt
gecombineerd, waardoor er energie vrijkomt. De energie gebruik je om jezelf warm te
houden, te groeien, te denken en te bewegen
Je lichaam kan bepaalde voedingsstoffen opslaan, als reserve. Deze stoffen noem je
reservestoffen. Als er een keer weinig voedsel beschikbaar is, dan kan je lichaam de
reservestoffen gebruiken als brand- of bouwstoffen
Bepaalde voedingsmiddelen bevatten bouwstoffen. Die heb je nodig om nieuwe cellen en weefsels te
maken. Nodig voor de groei, onderhoud van weefsels. Bijvoorbeeld: de opperhuid die continu afslijt
en steeds bijgemaakt moet worden.
Tabel over de voedingstoffen algemeen
Soort voedingsstof Functie
Brandstof Levert energie en warmte
Bouwstof Voor groei, onderhoud en herstel
Reservestof Nodig als het lichaam een tijdje geen voedsel
krijgt
Beschermstof Beschermt tegen ziekten en gebreken
, Tabel over de voedingstoffen + wat hun functie is
Voedingsstof Functie voorbeelden Te vinden in
Koolhydraten Brandstof Glucose, zetmeel, Aardappels, brood,
Reserve vezels (onverteerbaar) rijst, pasta
voedsel maar goed voor
Bouwstof darmperistaltiek
Vetten Brandstof Omega 3 Vis, boter, melk, kaas
Reservestof
Eiwitten Bouwstof Hormonen (insuline), Vlees, eieren,
enzymen (amylase in peulvruchten
speeksel)
Mineralen Bouwstoffen Ijzer, calcium, zout Groente, fruit, vlees,
(waterbalans) kraanwater
Beschermende
stof
Vitamines Beschermende A, b, c, d, e, enz. Groente, fruit
stof
Water bouwstof -
Het is belangrijk voor een gezond lichaam om alle voedingsstoffen in de juiste hoeveelheden binnen
te krijgen. Dit kan heel makkelijk door gevarieerd te eten. Advies over welke voedingsstof je in welke
hoeveelheden dagelijks binnen zou moeten krijgen noem je de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid.
De ADH.
8.2 begrippen
Vertering: het bewerken van het opgenomen voedsel met als doel dat de voedingsstoffen voor het
lichaam beschikbaar komen.
Verteringsstelsel: het orgaanstelsel waar de vertering plaatsvindt.
Verteringssappen: waterige sappen met enzymen erin, die door organen van het verteringsstelsel
worden aangemaakt.
Enzymen: eiwitten die onmisbaar zijn bij de afbraak van voedingsstoffen.
Speekselklieren: klieren die een verteringssap afgeven aan de mondholte.
Speeksel: een verteringssap dat water, slijm en het enzym amylase bevat.
Amylase: een enzym dat zetmeel (een koolhydraat) splitst in kleinere deeltjes.
Huig: een aanhangsel van het zachte verhemelte, dat bij een slikbeweging de verbinding tussen
keelholte en neusholte afsluit.
Strotklepje: een klepje dat de luchtpijp afsluit als je iets inslikt.
Gebit: het totaal van tanden en kiezen.
Wortel: het deel van de tanden en kiezen dat vastzit in de kaak.
Kroon: het deel van een tand of kies dat buiten de kaak uitsteekt.
Tandbeen: het speciale beenweefsel waar een tand of kies grotendeels uit is opgebouwd.
Glazuur: hard materiaal dat het tandbeen bij de kroon bedekt.
Cement: een dun laagje kitachtige stof dat rond het tandbeen van de wortel zit.
Melkgebit: de naam van het eerste gebit (20 elementen) dat vanaf babyleeftijd ontwikkelt en rond
het 7e levensjaar wordt vervangen.
Blijvende gebit: de naam van het tweede gebit (maximaal 32 elementen) dat rond het 7 e levensjaar
ontwikkelt.