Werkcollege 3 – Schooltijd (6 -12 jaar)
De fysieke ontwikkeling
De schooltijd is een tijd waarin kinderen fysiek gezien grote sprongen maken. Als er
twee woorden kenmerkend zijn voor de aard van de groei tijdens de schooltijd, zijn
het langzaam en gestaag. De schooltijd is een relatief rustige periode. Het lichaam
staat niet stil, de fysieke groei gaat door, alleen wat langzamer dan in de peuter -en
kleutertijd.
Kinderen groeien ongeveer 5 tot 7 cm per jaar. Dit is de enige periode waarin
meisjes gemiddeld langer zijn dan jongens. Dit lengteverschil is kenmerkend voor de
iets snellere fysieke ontwikkeling van meisjes, bij wie de groeispurt rond het tiende
jaar begint. Het gewicht van de kinderen gaat zich anders verdelen, rondingen van
de babytijd verdwijnen en het lichaam wordt gespierder en krachtiger, de botten
worden ook harder. Achter al deze gemiddelden zitten wel grote individuele
verschillen.
De voeding die kinderen binnenkrijgen, heeft een grote invloed op veel aspecten van
hun gedrag. Onderzoek wijst uit dat voeding effect heeft op verschillende sociale en
emotionele ontwikkelingsaspecten. Kinderen die meer voedingsstoffen binnenkrijgen,
hebben meer interactie met leeftijdsgenoten, laten meer positieve emoties zien,
tonen minder angst en zijn gemiddeld actiever dan leeftijdsgenoten die minder
voedzame stoffen eten. Verder stimuleert goede voeding de ontwikkeling van een
gezond gebit. Voeding vertoont ook een correlatie met cognitieve prestaties. Uit een
onderzoek bleek dat ondervoeding de cognitieve ontwikkeling van kinderen kan
beïnvloeden doordat ze hun nieuwsgierigheid, responsiviteit en motivatie om te leren
afzwakt. De meeste kinderen in westerse landen krijgen voldoende voedingsstoffen
binnen om hun maximale groeipotentieel te bereken. In andere delen van de wereld
eisen slechte voeding en ziekten hun tol, waardoor kinderen kleiner blijven en minder
wegen. Soms zijn verschillen in lengte en gewicht gevolgen van erfelijke factoren,
zoals hun etnische achtergrond.
Bezorgdheid over gewicht kan uitgroeien tot een obsessie, vooral bij meisjes. Veel
zesjarige meisjes zijn bang om dik te worden, zo’n veertig proces van de negen -en
tienjarigen probeert af te vallen. Vaak is hun bezorgdheid het resultaat van een
obsessie met slank zijn, een obsessie die tot in elk aspect van de samenleving is
doorgedrongen. Aan de andere kant is er een epidemie van overgewicht in Europa te
vinden. Een kwart van alle Europese scholieren heeft overgewicht of is zwaarlijvig. Er
wordt gedacht dat frisdrankconsumptie, op de fiets naar school gaan en
televisiekijken een rol spelen bij het gewicht van kinderen. Er zijn daarnaast ook nog
andere factoren, zoals de samenstelling van de voeding van de kinderen. Een
zwaarlijvig kind loop in zijn leven meer kans op allerlei ziekten, waaronder diabetes,
kanker en hart -en vaatziekten. Obesitas kan ook leiden tot slechtere
schoolprestaties, een laagzelfbeeld en psychische problemen.
Obesitas wordt veroorzaakt door een combinatie van genetische en sociale factoren.
Bepaalde erfelijke genen maken dat sommige kinderen sneller overgewicht
, ontwikkelen. Deze kinderen hebben de aanleg om snel dik te worden en door hun
lichaamstype is het lastig om de vetcellen weer te verliezen. Ook kan een slecht
dieet bijdragen aan obesitas. De combinatie van ongezond eten en te weinig
bewegen vormt voor deze groep de belangrijkste reden voor het aankomen. De
meeste kinderen houden van zoetigheid, daarnaast eten de meeste kinderen te
weinig groente en fruit en meer vet dan aanbevolen wordt. EPODE is een methode
om obesitas bij kinderen te bestrijden. Er worden voorlichtingen gegeven aan ouders
over voeding, gezond eten en de voordelen van een actieve levensstijl. Het project
richt zich ook op kantines, sportverenigingen, scholen en bedrijven.
De cognitieve ontwikkeling
Volgens Piaget bevindt een schoolkind in de concreet-operationele periode, wat
zich voltrekt tussen het 7e en 12e levensjaar. Dit stadium wordt gekenmerkt door het
actieve en juiste gebruik van logica. Kinderen die concreet-operationeel kunnen
denken, kunnen logische operaties toepassen op concrete problemen. Omdat ze
minder egocentrisch zijn, kunnen ze rekening houden met verschillende aspecten
van een situatie, een vaardigheid die ook wel decentreren wordt genoemd.
Decentreren is het vermogen om rekening te houden met verschillende aspecten van
een situatie. Deze verschuiving van preoperationeel denken naar concreet-
operationeel denken vindt niet van de ne dag op de andere plaats. Aan het begin van
de kindertijd wordt er telkens geschakeld tussen de twee vormen van denken.
Wanneer kinderen eenmaal goed zijn om concreet-operationeel te denken, blijken
kinderen verschillende cognitieve ontwikkelingen te hebben doorgemaakt. Ze gaan
bijvoorbeeld het concept reversibiliteit begrijpen: het vermogen een uitgevoerde
handeling (in gedachten) weer terug te draaien. Hierdoor begrijpen kinderen dat een
bal van klein die uitgerold is tot een slang in zijn oorspronkelijke staat kan worden
teruggebracht. Concreet-operationeel denken stelt kinderen ook in staat om zaken te
begrijpen al de relatie tussen snelheid en tijd. Ondanks de voortuitgang die kinderen
in het concreet-operationele stadium boeken, kent het denken van deze kinderen
nog één belangrijke beperking: ze blijven vastzitten aan concrete, fysieke realiteit.
Bovendien zijn ze niet in staat om echt abstracte of hypothetische vragen te
begrijpen, of vragen waarin formele logica is verwerkt.
Volgens de informatieverwerkingstheorie leren kinderen steeds beter omgaan met
informatie. Net als computers kunnen ze meer gegevens verwerken naarmate de
omvang van hun geheugen toeneemt. Herinneringen worden binnen de
informatieverwerkingstheorie gedefinieerd als het vermogen om informatie te
coderen, op te slaan en weer op te halen. Wil een kind zich bepaalde informatie
kunnen herinneren, dan moeten deze drie functies tuk voor stuk goed werken. Via
codering neemt het kind de informatie in eerste instantie op in een voor het
geheugen bruikbare vorm. Kinderen die nooit geleerd hebben dat 5 + 6 elf is of die
niet hebben opgelet toen dit hun verteld werd, zullen het zich nooit kunnen
herinneren. Ze hebben die informatie nooit gecodeerd. Maar alleen blootgesteld zijn
aan het feit is niet genoeg: de informatie moet ook worden opgeslagen. De informatie
moet in het geheugensysteem worden geplaatst. Tot slot is het voor een goed
functionerend geheugen nodig dat materiaal dat in het geheugen is opgeslagen ook