Artikelen Justitiële Interventies
De samenvatting bevat de volgende, verplichte artikelen:
Asscher, J. J., Deković, M., & Eichelsheim, V. I. (2013). De behandeling van delinquente
meisjes.
Buysse, L., Goedemé, T., Van der Heyden, M., Van Mechelen, N., Janssens, J., De Spiegeleer,
T., & Nisen, L. (2017). De automatische toekenning van rechten in de Belgische sociale
bescherming. Armoede in België. Jaarboek, 73-99
Buysse et al. (2017). Samenvatting Werkzaamheid van de Halt-afdoening.
CCV rapport: Interventies op het gebied van jeugd en cybercrime (2023): alleen samenvatting
p. 4 t/m 12.
Creemers, H. E., van Logchem, E. K., Assink, M., & Asscher, J. J. (2023). Ramping up detention
of young serious offenders: A safer future? Trauma, Violence, & Abuse, 24(4), 2863-2881.
Crooijmans, K., Brocken, N., Offringa, S., & van Gemert, L. (2023). Eindrapport monitor
kleinschalige voorzieningen justitiële jeugd. Rijksoverheid.
Farrington, D. P., Gaffney, H., & White, H. (2022). Effectiveness of 12 types of interventions in
reducing juvenile offending and antisocial behaviour. Canadian Journal of Criminology and
Criminal Justice, 64, 4-68.
Gutterswijk, R. V., Kuiper, C. H. Z., Lautan, N., Kunst, E. G., Van der Horst, F. C. P., Stams, G. J.
J. M., & Prinzie, P. (2020). The outcome of non-residential youth care compared to residential
youth care: A multilevel meta-analysis. Children and Youth Services Review, 113, 1-11.
Hendriks & Stams (2024) rapport
Kruisbergen, E., & De Jonge, M. (2023). Voorkomen is beter dan genezen…, toch. Tijdschrift
voor Veiligheid, 22(3), 1.
Mathys, C. (2017). Effective components of interventions in juvenile justice facilities: How to
take care of delinquent youths? Children and Youth Services Review, 73, 319-327.
Steketee, M., & Doelman, E. (2022). Hoe bescherm je kinderen als het thuis onveilig is? (H7 &
H10) Verwey-Jonker Instituut - Erasmus University Rotterdam.
Van der Put, C., Assink, M., & Stams, G. J. J. M. (2016). Het voorspellen van problematische
opgroei- of opvoedingssituaties. Onderzoek naar de predictieve validiteit van het LIRIK en de
ontwikkeling van een Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming (ARIJ). Kind
en Adolescent, 37(3), 133-154.
Van der Put, C., Assink, M., Gubbels, J., & Boekhout van Solinge, N. F. (2018). Identifying
effective components of child maltreatment interventions: A meta-analysis. Clinical Child and
Family Psychology Review, 21, 171-202.
Van der Put, C., Assink, M., Gubbels, J., Van Lent, J., & Stams, G. (2018). Risico op
kindermishandeling verlagen met arij-needs: 'What works-principes' in de jeugdzorg: Een
nieuw instrument. Kind & Adolescent Praktijk, 17, 16-24.
Vermaes, I. P. R., & Nijhof, K. S. (2014). Zijn jongeren in JeugdzorgPlus anders dan jongeren in
de open residentiele jeugdzorg? Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 53(1), 33-46.
Vial, A., Assink, M., Stams, G. J. J. M., & Van der Put, C. (2020). Safety assessment in child
welfare: A comparison of instruments. Children And Youth Services Review, 108, 104555.
Weijers (red.) (2016). Justitiële Interventies. Voor jeugdige daders en risicojongeren. Den
Haag: Boom criminologie (Tweede druk). Hoofdstuk 21: Individuele psychotherapie bij
jeugdige veelplegers (p. 309-319)
Wilson, S. J., Lipsey, M. W., & Soydan, H. (2003). Are mainstream programs for juvenile
delinquency less effective with minority youth than majority youth? A meta-analysis of
outcomes research. Research on Social Work Practice, 13(3), 3-26.
Wissink, I. B., Asscher, J. J., & Stams, G.-J. (2023). Online delinquent behaviors of
adolescents: Parents as potential “influencers”? International Journal of Offender Therapy
and Comparative Criminology, 0(0).
,Asscher, J. J., Deković, M., & Eichelsheim, V. I. (2013). De behandeling van delinquente meisjes.
Inleiding
In 2005 is de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie ingesteld met als doel te beoordelen
of de interventies die in Nederland aangeboden worden aan delinquente jongeren zouden kunnen
leiden tot vermindering of het voorkomen van recidive. Bij al deze interventies echter wordt steeds
over delinquente jongeren gesproken en wordt geen onderscheid gemaakt tussen jongens en
meisjes. De vraag is echter of de effectiviteit van interventies verschillend is voor jongens en meisjes.
Moeten op basis daarvan voor de meisjes seksespecifieke interventies ontwikkeld worden of
volstaan de “algemene” interventies?
Wat zou kunnen werken voor meisjes?
Theorieën over de ontwikkeling van delinquentie
Om antwoord te kunnen geven op de vraag of seksespecifieke interventies nodig zijn, is het van
belang te kijken naar de theorie: zijn de problemen bij jongens en meisjes hetzelfde in manifestatie,
ontwikkeling en risicofactoren.
Manifestatie: Er bestaan sekseverschillen in de manifestatie van antisociaal gedrag.
Antisociaal gedrag van meisjes verschilt van dat van jongens in type, frequentie en intensiteit.
Ontwikkeling: Er lijkt geen verschil tussen jongens en meisjes in agressie ontwikkeling bij
kinderen in de leeftijd van nul tot vijf jaar, maar vanaf midden kindertijd vertoonden meisjes
minder directe openlijke agressie openlijke agressie, maar wel meer heimelijke (covert)
fysieke agressie.
- Er is echter nog veel niet bekend over de ontwikkeling van delinquentie bij meisjes.
Hier worden dan ook verschillende resultaten over gevonden. Bijvoorbeeld: in een
recent Nederlands onderzoek werden vier verschillende ontwikkelingstrajecten
specifiek voor hoog-risico meisjes onderscheiden (i.e. een ‘adolescence-limited’
traject, een laagfrequent afnemend traject, een hoogfrequent afnemend en een laat
startend traject). Een ander onderzoek vond alleen ondersteuning voor een start van
ernstig probleemgedrag tijdens de adolescentie bij meisjes.
Risicofactoren: Risicofactoren voor het ontwikkelen van antisociaal of delinquent worden
voor zowel jongens als meisjes vaak beschreven op het niveau van het gezin, op het gebied
van relaties met leeftijdgenoten en er worden risicofactoren beschreven die gerelateerd zijn
aan comorbiditeit. In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen (groepen van)
risicofactoren die gelijk zijn voor jongens en meisjes, en risicofactoren die seksespecifiek zijn.
- Gezin: Het gezin lijkt op basis van bestaande literatuur voor zowel jongens als meisjes
belangrijk te zijn. Bijvoorbeeld: een gebrek aan ouderlijke betrokkenheid en
supervisie is voor zowel jongens als meisjes voorspellend voor de ontwikkeling van
probleemgedrag. Dit betekent dat voor zowel jongens als meisjes gezinsgerichte
interventies zouden kunnen werken. Er zijn echter ook gezinsfactoren die vooral
invloed zijn op het ontwikkelen van delinquent gedrag bij meisjes. Een voorbeeld
daarvan is negatieve kwaliteit van de relaties met de ouders (vooral met de moeder)
dat een sterkere samenhang vertoont met antisociaal gedrag van meisjes dan met
het antisociaal gedrag van jongens.
, - Relaties met leeftijdsgenoten: Ook op het gebied van relaties met leeftijdgenoten
zijn er zowel gemeenschappelijke als verschillende risicofactoren voor jongens en
meisjes. Betrokkenheid bij deviante leeftijdgenoten hangt even sterk samen met
antisociaal gedrag voor jongens en meisjes, al hebben meisjes wel meer kans op
afwijzing door ‘normale’ leeftijdsgenoten vanwege dat gedrag. Daarnaast hebben
meisjes meer kans dan jongens om een relatie te beginnen met een partner die zelf
ook deviant gedrag vertoont, en die vaak ook ouder is. In deze categorie vallen ook
meisjes die het slachtoffer zijn van loverboys en, via hen, zelf antisociaal gedrag gaan
vertonen. Omdat dit een zeer specifieke risicofactor vormt voor meisjes, zouden
interventies zich wellicht moeten richten op het vergroten van weerbaarheid van
meisjes.
- Ontstaan van antisociaal gedrag: Er zijn ook risicofactoren die het ontstaan van
antisociaal gedrag kunnen verklaren, die vaker bij meisjes voorkomen dan bij
jongens, waardoor er ook vaak sprake is van comorbiditeit in de problematiek. Zo is
er bij meisjes is veel vaker dan bij jongens sprake van kindermishandeling, in het
bijzonder seksuele mishandeling, dan bij jongens.
Kortom, het lijkt erop dat het voor meisjes – net als voor jongens – goed kan zijn om vroegtijdig in te
grijpen. Omdat de ontwikkelingstrajecten tot de middelbare school niet verschillen kan eenzelfde
aanpak voor jongens en meisjes dan succesvol zijn. Daarna zijn er verschillende trajecten mogelijk,
maar blijkt er niet veel verschil te zijn in de risicofactoren die naar de verschillende trajecten leiden.
Daarnaast zijn er aanwijzingen in de literatuur dat er, naast gezamenlijke risicofactoren, ook
meisjesspecifieke risicofactoren bestaan die een rol spelen in het ontstaan en/of in stand houden
van antisociaal gedrag en die van invloed zouden kunnen zijn op de effectiviteit van de interventies.
Deze verschillen in risicofactoren impliceren dat in interventies rekening gehouden dient te worden
met de gevolgen van kindermishandeling en seksuele mishandeling.
- Gender paradox: ondanks lagere prevalentie van antisociaal gedrag bij meisjes laten
studies met klinische steekproeven zien dat meisjes zwaardere problematiek
vertonen.
What Works beginselen
Op basis van onderzoek naar interventies, is een reeks algemene beginselen ontleend die
strafrechtelijk ingrijpen effectiever zouden maken, “What Works” beginselen.
Risicobeginsel: heeft betrekking op het feit dat de intensiteit van de interventie moet worden
afgestemd op het recidiverisico.
Behoeftebeginsel: heeft betrekking op het feit dat de interventie gericht moet zijn op de
criminogene behoeften van de dader (= de doorslaggevende dynamische risicofactoren en
beschermende factoren).
Responsiviteitsbeginsel: de behandelaar en behandeling moeten afgestemd zijn op het type
dader (zowel qua (intellectuele) capaciteiten als qua persoonlijkheidskenmerken).
Beginsel van behandelmodaliteit: een interventie moet in principe multimodaal zijn: een
programma richt zich op verschillende criminogene behoeften en niet slechts op enkele,
waarbij het toepassen gedragsgeoriënteerde methoden met een cognitieve component het
beste resultaat bereiken.