Psychologische achtergronden van gedrag van een cliënt (bijv. leerprocessen, motivatie,
persoonlijkheid, emotie, stress en gezondheid) herkennen en benoemen – Zimbaro.
Psychologie
Wetenschap van het gedrag en geestelijke interne processen van een individu.
Psychosociale factoren zijn factoren die gedrag beïnvloeden.
Het is een veelomvattend aspect van de wijze waarop je het leven leeft en hoe je het beleeft.
Psychosociaal is een term die verwijst naar situaties en relaties waarin psychische en
maatschappelijke aspecten een belangrijke rol spelen.
Psychologische kennis komt voor uit:
1. Biologisch perspectief (genen, zenuwstelsel)
2. Cognitief perspectief (mentale processen)
3. Behavioristisch perspectief (omgeving)
4. Psychodynamisch perspectief (onbewuste)
5. Humanistisch perspectief (zelfbeeld en persoonlijke groei)
6. Sociocultureel perspectief (situatie)
1. Het biologisch perspectief
Wetenschappers konden voor de eerste keer aantonen dat er biologische processen ten
grondslag liggen aan eenvoudige reflexmatige gedragingen, in plaats van mysterieuze
spirituele krachten. Tegenwoordig wordt de geest beschouwd als een product van de
hersenen. Volgens dit standpunt komen zowel onze persoonlijkheid, onze voorkeuren, onze
gedragspatronen als onze vaardigheden voort uit onze lichamelijke eigenschappen. Daarom
zoeken biologisch psychologen naar de oorzaken van ons gedrag in het zenuwstelsel, het
hormoonstelsel en de genen.
2. Cognitief perspectief
Psychologie dat zich richt op de functie van het bewustzijn en de structuur ervan. Er is een
grote belangstelling voor emoties, met inbegrip van hun relatie tot het lichaam en het gedrag.
De nadruk wordt gelegd op cognitie: geestelijke activiteit zoals de gewaarwording, de
perceptie, het leren, het denken en het geheugen. Bij deze activiteiten moet informatie worden
verwerkt, hieruit ontstaan onze gedachten en handelingen. Onze hersenen interpreteren unieke
ervaringen en genereren reacties.
3. Behavioristisch perspectief
De wetenschap van het gedrag van de omstandigheden in de omgeving die dit gedrag
beïnvloeden. Gedachten of emoties waren irrelevant. Alleen gedrag kan betrouwbaar gemeten
worden. Op welke manier kan ons handelen worden gevormd door consequenties? Krachten
vanuit de omgeving zijn van invloed op het menselijk vermogen om te leren. We kunnen
gedrag wijzigen door de omgeving te veranderen.
4. Psychodynamisch perspectief
De persoonlijkheid en psychische stoornissen ontstaan voornamelijk uit processen in de
onbewuste geest, en niet in het bewustzijn. Het doel was elk aspect van de geest in één enkele,
grootse theorie te verklaren. De onbewuste processen kunnen de persoonlijkheid domineren
en psychische stoornissen veroorzaken.
1
,5. Humanistisch perspectief
Onze innerlijke processen zijn minstens even belangrijk als de prikkels uit de omgeving. De
nadruk lag op de positieve kant van onze natuur: onze mogelijkheden, groei en potentie.
Mensen zijn organismen met een vrije wil, ze kunnen keuzes maken en zo hun leven
beïnvloeden. De opvatting die je hebt over jezelf en je fysieke en emotionele behoeften
hebben een grote invloed op de ontwikkeling van je potenties.
6. Sociocultureel perspectief
De sociale invloed staat centraal. Hierbij is van belang: aardig vinden, liefhebben,
vooroordelen, agressie, gehoorzaamheid en conformisme (aanpassen aan). Ook is het van
belang hoe deze sociale processen per cultuur verschillen. De kracht van de situatie: de
sociale en culturele situatie waarin de persoon zich bevindt, kan soms sterker zijn dan alle
andere factoren die het gedrag beïnvloeden.
Sociale psychologie
Onderzoek naar de wijze waarop individuen elkaar beïnvloeden. Op welke manieren worden
onze gedachten, gevoelens, percepties, motieven en gedragingen beïnvloed door onze
interacties met anderen.
Ons gedrag wordt beïnvloed door: de situatie (omgang, vorm en kleur van een ruimte), maar
ook door onze subjectieve interpretatie van deze ruimte (wat deze ruimte voor ons betekent).
Dezelfde fysieke omgeving kan door personen heel verschillend geïnterpreteerd worden, en in
de loop der tijd veranderen.
Situationisme
De externe omgeving, of de gedragsmatige context beïnvloedt onze gedachten, gevoelens en
gedragingen op een subtiele maar krachtige manier.
Dispositionalisme
Gedrag aan interne individuele factoren toeschrijven: zoals genen, persoonlijkheidstrekken en
karaktereigenschappen. Dit is de tegenstelling van het situationisme.
Sociale gedragsnormen
We passen ons gedrag gewoonlijk aan de eisen van de sociale situatie aan, en in nieuwe of
ambigue situaties reageren we op de cues (signalen) die we afleiden van het gedrag van
anderen. Responsen worden door twee factoren bepaald: de sociale rollen die ze spelen en de
sociale normen van de groep.
Een sociale rol is een gedragspatroon dat mensen in een bepaalde groep dienen te vertonen.
De rollen die je in verschillende situaties speelt, zijn gebaseerd op zaken waarvoor je
belangstelling hebt. Sociale rollen vertellen hoe je je moet gedragen door duidelijk te maken
wat je moet doen, hoe je dat moet doen, wanneer, waar en waarom. Denk aan sociale rollen
als: student, zus, leraar.
Sociale normen zijn de verwachtingen in een groep. Sommige normen bestaan in de vorm van
ongeschreven regels die in verschillende situaties zijn ingebouwd. Wanneer een docent
lesgeeft wordt er bijvoorbeeld verwacht dat een student stil is.
Schema’s en scripts zijn cognitieve structuren die kennis en verwachtingen over een
onderwerp of situatie met elkaar verbinden. Vaak is het storend als een van onze schema’s
2
,niet wordt gevolgd, waardoor onze voorspelling over wat we verwachtten onjuist blijkt: in een
restaurant willen we eerst eten voordat we de rekening krijgen.
Drie theorieën
1. Conformisme
2. Gehoorzaamheid
3. Omstandereffect
1. Conformisme (Asch- effect)
Er is sprake van conformisme als mensen het gedrag en de meningen van andere groepsleden
gaan overnemen. Mensen conformeren zich vanwege normatieve invloeden: ze willen
geaccepteerd, goedgekeurd worden. Ook willen mensen correct zijn en begrijpen wat de juiste
manier is van handelen in een bepaalde situatie.
Bevorderen conformisme: unanimiteit van de meerderheid - omvang van de groep -
openbaarheid - samenstelling van de meerderheid - gevoel van eigenwaarde - macht van een
bondgenoot – onafhankelijken.
2. Gehoorzaamheid
Bepaalde individuen, zoals leiders en autoriteiten, kunnen groepen tot gehoorzaamheid
dwingen. Denk hierbij aan Hitler die mensen aanzette tot fascisme, en aan sektes die
aanzetten tot massazelfmoord.
Milgrams gehoorzaamheidsexperiment → toedienen van elektrische schokken.
Mate van gehoorzaamheid wordt bepaald door situationele variabelen (gezag autoriteit) en
niet door persoonlijkheidskenmerken. Kwaad zit dus in iedereen, er bestaan omstandigheden
waarin de situationele en sociale druk zo groot is dat mensen in staat zijn tot wandaden!
3. Omstandereffect
De kans dat mensen ingrijpen in een crisis is kleiner naarmate de groep groter is. Dit komt
doordat elk individu ervan uitgaat dat de ander wel iets zal doen, zodat hij net betrokken hoeft
te raken. Conformisme ook van belang: mensen die niet ingrijpen doen dat, omdat ze het
gedrag van anderen observeren, die ook niet ingrijpen.
Leerprocessen
Een proces waardoor ervaringen een blijvende verandering veroorzaken in het gedrag of in de
mentale processen. Leren leidt tot blijvende veranderingen in gedrag of mentale processen,
wat niet het geval is bij reflexen en instincten.
Behavioristen kijken naar het gedrag dat mensen laten zien: klassieke conditionering en
operante conditionering.
Cognitief psychologen kijken niet alleen naar het gedrag dat wordt laten zien, maar doen ook
onderzoek naar de mentale processen: sociaal/ observerend leren.
Klassieke conditionering
De klassieke conditionering is een elementaire vorm van leren waarbij een stimulans die een
aangeboren reflex oproept, wordt geassocieerd met een voorheen neutrale stimulans, die
daarop het vermogen verwerft om dezelfde respons op te roepen.
3
, Dankzij dit proces leren organismen welke signalen gevaar aangeven. Welke signalen duiden
op voedsel, en andere zaken die de kans op overleving vergroten.
Pavlov
Het eerste onderzoek naar leren concentreerde zich op klassieke conditionering en begin met
Ivan Pavlovs ontdekking dat geconditioneerde stimuli in combinatie met ongeconditioneerde
stimuli reflexieve responsen oproepen.
Pavlovs onderzoek richtte zich op eenvoudige automatische responsen (reflexen).
Onder normale omstandigheden worden ze veroorzaakt door stimuli die biologisch gezien
belangrijk zijn. In zijn onderzoek kon Pavlov deze responsen koppelen aan een nieuwe
stimuli, er ontstonden geconditioneerde reflexen.
Pavlov ontdekte dat wanneer een neutrale stimulus (die van nature geen reactie oproept)
gekoppeld wordt aan een reflex oproepende stimulans, deze neutrale stimulus na verloop van
tijd een aangeleerde respons zal oproepen die gelijk is aan de oorspronkelijke reflex.
Ongeconditioneerde stimulus: Een stimulus die automatisch een reflexieve respons oproept.
De neutrale stimulus: Een stimulus die van nature geen reactie oproept (geluid of licht).
Ongeconditioneerde respons: Een automatische reflex.
Geconditioneerde stimulus: Het geluid dat eerder van nature geen reactie oproept, is nu
veranderd en roept wel reactie op.
Geconditioneerde respons: De automatische reflex is nu geconditioneerd.
Stap 1. Begin met een ongeconditioneerde stimulus. Deze leidt tot een ongeconditioneerde
respons. De verbinding tussen deze twee komt zonder leren tot stand.
Stap 2. Tijdens de verwervingsfase wordt een neutrale stimulans herhaaldelijk samen met de
ongeconditioneerde respons aangeboden.
Stap 3. Na een tijdje zal de neutrale stimulus dezelfde respons oproepen als de
ongeconditioneerde respons.
Stap 4. De oorspronkelijk neutrale stimulus is veranderd in een geconditioneerde stimulus. De
respons die door de ongeconditioneerde stimulus werd geproduceerd noemen we nu de
geconditioneerde respons.
Operante conditionering
Bij operante conditionering volgen op gedrag consequenties in de vorm van beloningen en
straffen die de kans op herhaling van dat gedrag beïnvloeden. Dit gebeurt actief en vrijwillig,
in tegenstelling tot het passieve klassieke conditioneren.
Responsen worden beïnvloed door hun consequenties: positieve en negatieve bekrachtiging
en straf.
Let op!
Positief = toedienen van
Negatief = weghalen van
1. Positieve en negatieve bekrachtiging
4