VIAA: Toetsdoelen per hoofdonderwerp + extra info
Opvoeden in Ontwikkeling vraag 1A1 t/m 6c2
College:
Je spreek niet zozeer van fases tijdens een mensenleven, maar van ontwikkelen omdat je als mens niet opeens
een fase afsluit en naar de volgende gaat, dit gaat geleidelijk. Toch spreken we van fases omdat bepaalde
ontwikkelingen binnen bepaalde leeftijden kunnen worden gekoppeld. Ook zijn er overgangsfases (brug tussen
twee ontwikkelingsfases).
De nadruk van de ontwikkeling van 0-2 jaar ligt vooral op sociaal-emotioneel vlak.
1a1 Je weet wat de begrippen groei, rijping en leren inhouden (blz. 16)
De lichamelijke ontwikkeling van de mens kun je onderverdelen in twee soorten ontwikkelingen:
- De ontogenese: het specifieke individu met de interactie van omgeving. Moeder speelt hierbij een
sterke rol.
- De fylogenese: de ontwikkeling van het soort (mens), denk aan erfelijkheid.
De (prenatale*) ontwikkeling van de mens is afhankelijk van de volgende drie factoren:
* prenataal: het moment van bevruchting tot geboorte van de baby.
Groei: De toename van cellen en een toename van lengte en gewicht. De mate van groei is in
sterke mate erfelijk bepaald. Factoren uit de omgeving, zoals voeding, hebben een beperkte
invloed op het groeiproces.
Rijping: Het instaat zijn om nieuwe functies te vervullen en is een lichamelijk of fysiologisch
proces. De rijping wordt niet of nauwelijks beïnvloed door de omgeving. Het proces is
autonoom (zelfstandig). De rijping wordt beïnvloed door erfelijke factoren waaronder de
fysieke kenmerken van een persoon zoals: de omvang van de schedel en de gelaatstrekken,
en mogelijk psychische factoren, zoals intelligentie. Schadelijke omgevingsfactoren kunnen de
prenatale periode negatief beïnvloeden (bijv. alcohol).
Leren: (negatieve gevolgen van indrinken en het gebruik van drugs). Deze stoornissen zijn
niet direct het gevolg van een tekort aan intelligentie, maar hebben te maken met de rijping
van het zenuwstelsel.
De motorische ontwikkeling is al voor de geboorte begonnen. De motorische ontwikkeling die een kind
gedurende de eerste twee jaren na zijn geboorte meemaakt, is opvallend. De grotere
lichaamsbeheersing is het resultaat van rijping en kan slechts in beperkte mate worden geleerd.
1b1 Je kent het ontwikkelingsverloop van het ongeboren kind per trimester
Het eerste trimester:
De bevruchte eicel bevat alle componenten voor de ontwikkeling. Ook voor de vorming en de timing
van de ontwikkeling van het centrale zenuwstelsel, het hart en elk ander orgaan en weefsel dat nodig
is om te kunnen leven.
Het eerst trimester bestaat uit twee periodes:
1. De eerste twee weken: De innesteling van de bevruchte eicel vindt plaats in de baarmoeder
(uterus). Die eerst twee weken, waarin de celdeling van de zygote plaatsvindt, noem je de germinale
fase. Eén cel deelt zich daarin tot een aantal biljoen cellen. Zowel de spermatozoa als de eicel
bevatten elk 23 chromosomen, die direct na conceptie met elkaar versmelten en samen het erfelijk
materiaal vormen voor de ongeboren mens. Hieruit zal het embryo zich later ontwikkelen.
2. De volgende zes tot tien weken (embryonale fase): Ontwikkeling van het centrale zenuwstelsel, de
ogen, het hart, de oren, de tanden, het gehemelte en de externe genitaliën vinden plaatst. In de eerste
acht weken komen er elke seconde ruim achtduizend hersencellen bij. Vanaf de derde week van de
zwangerschap begint het brein zich te vormen. Net boven de wervelkolom ontstaat het achterbrein
(hersenstam), waarin de kleine hersenen gaan groeien. Later ontstaan daaruit ook een middenbrein
en een voorbrein. Later ontstaan ook de middenbrein en een voorbrein. Deze functies ontwikkelen
zich in de eerste 3 maanden en zijn bepalend voor de verdere ontwikkeling van het ongeboren mens.
Na negen weken zijn alle menselijke lichaamsvormen bij een embryo te herkennen. Na twaalf weken
is de structurele uitbouw van het organisme volledig bereikt en spreek je van een foetus.
Het tweede timester:
De foetus begint allerlei bewegingen te maken zoals buigen, strekken, handen sluiten, kruip- en
,klimbewegingen. Dit trimester loopt van de derde t/m de zevende maand. Halverwege de
zwangerschap is de foetus zo 25 cm lang. In deze maanden ontwikkelen zich de meeste reflexen.
Deze reflexen geven o.a. informatie over het functioneren van de hersenen.
Aan het einde van de vijfde maand zijn bijna alle hersencellen aangemaakt die het kind na de
geboorte nodig heeft. Dan neemt het bewegen weer wat af en worden meer ingewikkelde functies
zoals de zintuigen ontwikkeld.
Het derde trimester:
Dit timester kenmerkt zich vooral door de snelle gewichtstoename van de foetus. Door weinig
bewegingsruimte gaat de foetus een vastere positie innemen, meestal met het hoofd naar beneden.
Rond de acht maanden is de foetus gemiddeld 2700 gram en gemiddeld 45 centimeter lang. Een
voldragen foetus heeft een hersengewicht van 400 gram. Dat is 12 % van het totale lichaamsgewicht.
De laatste maanden voor de geboorte kan de foetus allerlei externe prikkels onderscheiden, zoals
harde muziek, tonen, licht en donker en smaak. Ook heeft de baby voorkeur voor de zoete smaak
(onderzoek: vruchtwater zoeter gemaakt – baby meer drinken).
1b2 Je kent de 8 reflexen die een ongeboren kind heeft en die in de loop van de ontwikkeling
ook weer verdwijnen (blz. 21)
Reflexen zijn onbewuste en automatische fysiologische reacties op prikkels en veranderingen in de
omgeving. De reflexen komen voort uit het natuurlijke instinct om te overleven.
Kenmerken reflexen:
- Reflexen zijn onwillekeurige bewegingen. Bewegingen zijn een reactie op de prikkel. Het zijn de
eerste bewegingen die een mens kan maken, naast het kloppen van het hart.
- Reflexen geven informatie over het functioneren van het centrale zenuwstelsel.
- Reflexen worden bestuurd door de hersenstam. Een aantal reflexen verdwijnt later weer. Dit is
noodzakelijk omdat deze de doelgerichte bewegingen op ongelegen momenten zouden kunnen
verstoren.
8 reflexen:
De ongeboren mens kent 8 reflexen. Deze komen tot stand in de uterus en geven informatie over de
ontwikkeling:
1. De uterine withdrawal reflex: Het terugtrekken van het lichaam bij het prikkelen (bijv. d.m.v.
knijpen in de tenen). Deze reflex ontstaat tussen de 5e en de 7e week en verdwijnt in de 32ste week
voor de geboorte.
2. De Mororeflex: Als een baby schrikt, opent het de vingers en de armen en spreidt het de benen.
Vervolgens worden de armen met een zwaai naar voren gebracht alsof het kind iemand wil omhelzen.
De mond wordt daarbij geopend en gesloten en daarna begint de baby vaak te huilen. De reflex
ontstaat tussen de 9 en 12 weken voor de geboorte en verdwijnt 2 tot 4 maanden na de geboorte.
(Oertijd- baby vastklemmen aan moeder).
3. De Babinskyreflex: Bij het naar achteren strijken met een voorwerp over de voetzool richt de grote
teen zich op en spreiden de andere tenen zich. Mogelijk een grijpreflex wat moet worden vervangen
door de voetzoolreflex (leren lopen). De reflex ontstaat na de geboorte en verdwijnt dus tussen het
eerste en tweede jaar.
4. De palmar reflex of grijpreflex: De vingers sluiten zich bij een lichte aanraking van de palm van de
hand. Deze reflex ontstaat in de 11e week voor de geboorte en verdwijnt langzaam tussen de tweede
tot negende maand na de geboorte.
5. De asymmetrische tonische nekreflex: Het hoofd dat naar één kant buigt, roept het strekken van
het been en de arm aan dezelfde kant van het hoofd op. Deze reflex ontstaat in de achttiende week
voor de geboorte en verdwijnt tussen de 3e tot 9e maand na de geboorte
6. De spinal galant reflex: Bij stimulatie van de buik of de rug roteert of buigt het ruggenmergkanaal
45 graden naar de gestimuleerde kant. Deze reflex ontstaat in de 20 e week voor de geboorte en
verdwijnt tussen de 3e tot 9e maand na de geboorte. Deze reflexbeweging is nodig om door het
geboortekanaal te kunnen komen.
7. De rooting reflex en sucking reflex: Bij een lichte aanraking van de wang of de mondrand draait
het hoofd in de richting van de stimulus en gaat de mond open met uitgestoken tong als anticipatie op
het zuigen. Deze reflexen ontstaan tussen de 24ste tot 28ste week voor de geboorte en verdwijnen
tussen de 3e tot 4e maand na de geboorte.
8. De tonische labyrinthine reflex forewards: Bij het bewegen van het hoofd voor- en achterwaarts
,buigt het hoofd boven en onder het niveau van de ruggengraat door. De voorwaartse reflex is een
buiging en manifesteert zich als het hoofdje door de uterus naar voren wordt gebracht in foetusligging.
De achterwaartse reflex is een strekking en komt tevoorschijn als het kind de spildraai naar achteren
moet maken, waardoor de armen en benen zich strekken en de geboorte kan plaatsvinden. De reflex
ontstaat rondom de bevalling en verdwijnt in de 3 e tot 4e maand na de geboorte.
1b3 Je kent de verschillende opvattingen over het bewustzijn en of dat bij een (ongeboren)
kind aanwezig is (blz. 24)
Er bestaan diverse ideeën over de ontwikkeling van het menselijke bewustzijn en er zijn enorme
verschillen tussen oosterse en westerse opvattingen.
Westerse opvattingen:
De mate van bewustzijn die de mens direct na de conceptie (bevruchting) zou hebben en het moment
waarop er überhaupt sprake kan zijn van bewustzijn, – ook in het westen. Iedere visie is gebaseerd op
een bepaald mensbeeld. Modernere visies gaan uit van een meer humanistisch mensbeeld waarbij er
zowel wordt uitgegaan van de ‘mens maakbaar is door de omgeving’ als dat de mens ‘erfelijk is
gedetermineerd (vastgesteld)’.
In het Westen bestaan o.a. de volgende visies:
- De leertheoretische of behavioristische visie:
De mens is na de geboorte een onbeschreven blad en wordt bepaald door leerervaringen. Voor de
geboorte werd de mens al enigszins geconditioneerd* door prenatale ervaringen: dit zou verklaren dat
de ene baby rustiger is na de geboorte dan de andere baby.
* GOOGLE: Zo wordt onder "geconditioneerd gedrag" verstaan dat gedrag dat is aangeleerd, dat onder
bepaalde condities tot stand komt en gewoonte wordt.
- De biologische* visie:
Interne of erfelijke factoren bepalen de mens. Het is niet aannemelijk dat er sprake is van een
prenataal bewustzijn bij deze interne factoren, hoewel bepaalde reacties op die factoren kunnen
worden geregistreerd, maar deze kunnen ook als onbewuste worden beschouwd.
* GOOGLE: Een derde benadering in de biologische psychologie richt zich ten slotte op de veranderingen
in gedrag en hersenactiviteit die tijdens de menselijke levensloop kunnen optreden. Deze betreffen
bijvoorbeeld rijping en ontwikkeling van hersenactiviteit van kind tot volwassene, maar ook de
veranderingen in hersenactiviteit bij normale en abnormale veroudering (men spreekt hier ook wel
van cognitieve veroudering).
- De omgevingspsychologische* visie:
De mens wordt bepaald door de wisselwerking tussen de sociale en de ruimtelijke/materiële
omgeving: verschillen in hartslag zouden kunnen duiden op een lage vorm van besef of weten.
* GOOGLE: wetenschap die de interactie tussen mens en omgeving bestudeert.
- De cognitivistische visie:
De informatieverwerking en de zelfsturing van de mens zijn bepalend. Bewustzijn wordt aan het
vormen van geheugen gekoppeld. Voor de geboorte is er nog geen sprake van bewuste
geheugenvorming en van geheugenstrategieën.
- De psychoanalytische visie:
De biologische aanleg en opvoedingservaringen in de eerste levensjaren als belangrijke factor binnen
de unieke levensgeschiedenis binnen de unieke levensgeschiedenis bepalend zijn voor de
persoonlijkheid in ontwikkeling (Freud). Er is sprake van een vorm van besef in de baarmoeder. Later
wordt dit besef weer vergeten en opgeslagen in het onbewuste.
- De humanistische visie:
De individuele belevingen, ruimte voor de noodzakelijke zelfontplooiing en de eigen
verantwoordelijkheid zijn bepalende factoren. Een mix van o.a. de psychoanalyse en het
behaviorisme.
- De bio-ecologische visie:
Naarmate een kind meer in aanraking komt met invloeden van buiten, geeft het zelfbewuste vorm aan
zijn of haar ontwikkeling.
, Ook de definitie van het bewustzijn verschilt aanzienlijk per visie.
De visie op het leven voor de geboorte en op de mate van bewustzijn van het embryo of de foetus is
medebepalend voor een etnisch oordeel over thema’s als abortus en euthanasie.
1b4 Je weet wat teratogenen zijn en kent de belangrijkste middelen waarvan het effect op
prenatale ontwikkeling bekend is
Middelen die van buiten komen en een schadelijke invloed hebben op de prenatale ontwikkeling,
noem je teratogenenfactoren; ze kunnen leiden tot vertraagde groei, gedrags- en functiestoornissen.
Ze kunnen zelfs leiden tot de dood:
- Alcohol en/of drugsgebruik:
Zelfs matig roken en drinken kan al een negatief effect hebben, zoals een lager geboortegewicht en
minder alert reageren na de geboorte. FAS (foetaal alcolholsyndroom) is een gevolg van teveel
drinken tijdens de zwangerschap. Roken kan de foetus doen stoppen met ademen. SID (sudden infant
death/wiegendood) kan mogelijk ontstaan door zuurstofgebrek. Ook kan een baby met
onthoudingsverschijnselen geboren worden.
- Medicijngebruik:
Het langdurig gebruik van medicijnen kan leiden tot ernstige lichamelijke afwijkingen van het embryo.
Ook kunnen vrouwen (of dochters van moeders die DES hebben gebruikt) veelal minder makkelijk
zwanger worden, eerder miskramen te krijgen en/of een (te vroeg geboren) prematuur baby te krijgen.
- Ondervoeding:
Ondervoeding van de moeder kan leiden tot neurologische afwijkingen bij het kind. Op langer termijn
bleek ook dat in deze gevallen (1944-hongerwinter) een hogere kans was op vetzucht, hoge
bloeddruk, schizofrenie en depressies.
- Chemicaliën en stralingsgevaar:
Radioactieve straling bereikt de foetus rechtstreeks al zijn alle chemische verbindingen nog niet
gehaal duidelijk. Plotselinge abortus (zwangerschapsafbreking), doodgeboren baby’s en een afwijking
in het centrale zenuwstelsel komen bij (hoge) straling voor. Zelfs geringe straling kan tumoren bij de
ongeboren baby veroorzaken.
- Ongelukken:
Verwondingen van de aanstaande moeder wordt gedeeltelijk door het vruchtwater opgevangen, maar
kan ook leiden tot een vroeggeboorte of een beschadiging van de foetus.
- Infecties:
Diverse infecties… (rodehond, rubella, hiv, syfilis etc.)
- Psychische ziekten:
Het is aannemelijk dat ook psychische ziekten van de aanstaande moeder effect kunnen hebben op
de ongeboren mens. Hierbij kun je denken aan ziektes die erfelijk bepaald zijn (ook de vader).
- Zware stress:
Stress kan leiden tot een verhoging van de adrenalineproductie in het bloed van de moeder, welke
invloed heeft op het gedrag van baby’s (bijv. meer bewegen in slaap, kortere momenten van diepe
slaap. Een indirect effect van stress bij de moeder is bij een verhoogde inname van nicotine,
medicijngebruik en/of alcohol: ongeboren baby.
- De leeftijd van de aanstaande moeder:
Ideale leeftijd is 25 t/m 35 jaar. Jonge moeders hebben grotere kans op vroeggeboortes of
doodgeboren baby. Oudere moeders: vroeg geboren kind, lichtverhoogde kans op psychische
problemen, chromosoomafwijkingen (syndroom van Down).
- De leeftijd van de aanstaande vader:
Hoe ouder de zaadcellen- meer invloed op de/ een negatieve psychische ontwikkeling. De kans op
manische depressiviteit, ASS (autisme) en een lichtere baby (licht in gewicht betekend meer
afwijkingen) nemen toe.
- Een te kleine moederkoek of placenta:
Bij een te kleine placenta kan door de verminderde toevoer van zuurstof en voedingsstoffen de
ontwikkeling van de foetus nadelig worden beïnvloed.
Ook belangrijk (blz. 33):
Een kind dat niet aan de verwachtingen van de ouders voldoet, krijgt meestal minder positieve
aandacht en is zelf kwetsbaarder voor mishandeling en verwaarlozing dan kinderen die wel aan de
verwachtingen voldoen. Bij baby’s waarover wordt gezegd ‘Daar zal wel niks van terecht komen’,