Medische kennis module 3
(orgaanstelsels deel 2)
Boek: anatomie en fysiologie van de mens
H6.8 lymfevatenstelsel
- Het lymfevatenstelsel is een gesloten buizensysteem dat de werking van het
bloedvatenstelsel ondersteund
- Er stoomt heldere vloeistof door heen wat lymfe heet
- Lymfe ontstaat in de weefsels wanneer een deel van het weefselvocht opgenomen wordt in
de lymfevaten
- Bij het lymfevatenstelsel horen de lymfoïde organen, zoals lymfeknopen en de milt
- Lymfoïde organen bestaan uit lymfatisch weefsel en spelen een belangrijke rol bij de afweer
van het lichaam
Lymfe en lymfevaten
- Lymfevatenstelsel vormt net als bloedvaten in alle organen en weefsels een vatennetwerk
- De fijnste haarvaten zijn de lymfecapillairen
De wand bestaat uit een laag endotheelcellen op een basaalmembraan, met vrij
grote spleten tussen de cellen
Ze beginnen ‘blind’ rondom de haarvatennetwerken
Ze zijn het begin van de afvoer van een deel (15%) van het weefselvocht
- In totaal is er z’n 3,5 liter lymfe en heeft de samenstelling van het weefselvocht waar het
vandaan komt.
- Van de lymfecapillairen gaat het naar kleinere lymfevaten, die het weer brengen naar grote
lymfevaten
- Bij toename van de diameter van de lymfevaten verschijnen er in de wand geleidelijk
meerdere lagen glad spierweefsel.
- De grotere vaten in armen en benen hebben kleppen.
- De grootste lymfevaten worden aangeduid met de termen; ductus lymphaticus (lymfebuis)
en truncus lymphaticus (lymfestam)
- 2 trunci intertinales vervoeren lymfe uit de buikorganen
- Deze komen samen op een punt die cisterna chyli wordt genoemd
- Vanuit hier loopt een grote buis naar boven, de ductus thoracicus (borstbuis), deze mond uit
in de linker v. subclavia. In de borstbuis komt ook lymfe uit de linkerarm, linker helft van
hoofd en de hals en uit de linkerlong.
- De rechter lymfestam mondt uit in de rechter v. subclavia met lymfe uit de rechter arm,
rechterhelft van hoofd en hals en uit de rechter long
- Het lymfetransport word gestimuleerd door kleppen, de adempomp, spierpomp, hartpomp
en arteriële pomp.
Lymfoïde organen
Lymfoïde organen zijn opgebouwd uit lymfatisch weefsel, dat bestaat uit reticulair bindweefsel,
lymfocyten vormend weefsel en lymfeocyten.
De belangrijkste lymfoïde organen zijn; lymfeknopen, waldeyerring, peyerplaques, thymus en de milt
Lymfeknopen
- Lymfeknopen bevinden zich op de plaats waar kleine lymfevaten over gaan in grote
- Worden ook wel lymfeklieren genoemd
- Zijn een soort tussenstations
, - Op sommige plaatsen liggen paar dicht bij elkaar dit zijn de regionale lymfeknopen
Op plaatsen waar de lymfe uit een groot achterliggend gebied verzameld wordt
(oksels en liezen)
- Het zijn kleine boonvormige orgaantjes die in verschillende afmetingen voorkomen
- Ze bestaan uit reticulair bindweefsel (merg) dat door bindweefselschotten (trabekels)
verdeeld is in vakken
De schotten staan in verbinding met het kapsel van de lymfeknoop
- Het kapsel bestaat uit collageen en elastisch bindweefsel. Via openingen in dit kapsel komen
de lymfevaten het merg binnen
- Via het hilum komt een arterie de lymfeknoop binnen en treden 1 of 2 lymfevaten en 1 vene
naar buiten.
- Tussen het kapsel en het merg zit een ruimte, randsinus. Van hieruit stroomt het lymfe door
de hele lymfeknoop.
- In de merg zijn ook ruimtes, de mergsinussen, die de lymfedoorstroming naar het
afvoerende lymfevat toe vergemakkelijken
- De lymfeknoop werkt als een filter. De eventueel aanwezige bacteriën, dode of geïnfecteerde
cellen en andere lichaamsvreemde stoffen blijven in het merg steken.
De reticulumcellen kunnen zelf bepaalde stoffen onschadelijk maken door
fagocytose
- De aanwezigheid van ongerechtigheden tussen de reticulumcellen is het startsein voor de
activering van bepaalde typen lymfocyten in de lymfefollikels.
Bolvormige kiemcentra in het merg waar nieuwe lymfocyten worden bijgemaakt en
waar antistoffen geproduceerd worden
Sterk actieve lymfeknopen zwellen op
Waldeyerring
Waldeyerring (lymfatische keelring) is een verzameling verspreid liggende gebiedjes lymfatisch
weefsel op de overgang van de mondholte en de neusholte naar de keelholte.
Hier toe behoren:
- Tonsillae palatinae (gehemelteamandelen)(in volksmond; keelamandelen). Ze liggen links en
rechts achter in de keel.
- Tonsillae lingualis (tongamandel). Liggen aan de tongbasis
- Tonsillae pharyngealis (keelamandel) (in volksmond; neusamandel). Ligt in het dak en de
achterwand van de neus-keelholte; wordt ook adenoïd genoemd
- Lymfatisch weefsel rond de ingang van de buis van Eustachius
Ze vangen bacteriën en andere ziekteverwekkers uit de buitenlucht, het neusslijmvlies en voedsel op.
Hierdoor kan het afweersysteem worden geactiveerd.
Peyerplaques
Peyerplaques zijn ophopingen lymfatisch weefsel die verspreid in de wand van de dunne darm
liggen. In de rest van de spijsverteringswand komen kleine ophopingen voor. Ze vangen bacteriën en
lichaamsvreemde stoffen op die vanuit de darm het lichaam in willen.
Thymus
Thymus speelt vooral een belangrijke rol in de eerste levensfasen van de mens tot de puberteit en
wordt daarna kleiner tot uiteindelijk een vetkwabje.
- Bestaat uit 2 tot 3 kwabben die achter het sternum op het hart liggen
- Bouw en werking is vergelijkbaar met lymfeknopen
- Komen ook thymocyten in voor, zijn ongerijpte bloedstamcellen die zich kunnen
ontwikkeling tot T-lymfocyten die werkbaar zijn bij de afweer
Milt
,De milt of lien ligt intrapertioneaal, links boven in de buikholte, onder het diafragma, achter de maag
en is boonvormig.
- Te vergelijken met een grote lymfeknoop, echter niet als tussenstation in het
lymfevatenstelsel maar in het bloedvatenstelsel.
- De a. lienalis (miltslagader) dringt via het hilum de milt binnen.
- De arterie vertakt zich waarbij er miltsinussen ontstaan, buisvormige ruimten in het merg
- De uittredende vena mondt uit in de poortader
- Het merg (miltpulpa) van de milt is verdeeld in witte pulpa (20%) en rode pulpa (80%)
De witte pulpa bevindt zich rond de vertakkingen van de miltarteriën en bestaat uit
lymfocyten. Is te vergelijken met de lymfefollikels in de lymfeknopen (miltfollikels)
De rode pulpa bestaan uit reticulair bindweefsel dat door het bloed rood kleurt.
Volgens het zelfde mechanisme als in de lymfeknoop wordt het bloed in de milt
gefilterd. Het bloed komt in de miltsinussen in nauw contact met reticulumcellen. Ze
fagocyteren lichaamsvreemde stoffen en verouderde en verzwakte bloedcellen.
- Milt heeft ook een functie als bloedreservoir. In de milt bevindt zich glad spierweefsel.
Wanneer dat contraheert, wordt de miltpulpa als een spons uitgeknepen (voel je als zijsteek)
H6.9 Immuniteit
Niet-specifieke immuniteit = aanwezig sinds de geboorte en richt zich tegen alle mogelijke
ziekteverwekkers, zonder onderscheidt te maken
Specifieke immuniteit = tijdens het leven verworven en valt specifieke ziekteverwekkers aan zodra
die herkent zijn
Niet-specifieke immuniteit
De fysieke barrière
Gevormd door de epidermis (opperhuid) en slijmvliezen. De intacte epidermis sluit het onderliggende
weefsel effectief af van de buitenwereld. Vormen samen een bijna onneembare barrière voor micro-
organismen. Ze worden gekenmerkt door een aantal verdedigingsmechanismen:
- Epidermis is ondoordringbaar doordat deze bestaat uit een laag aaneengesloten, dode,
verhoornde cellen.
- Zweet en talgklieren scheiden stoffen af, die voor een relatief lage zuurgraad van het
huidoppervlak zorgen. Talg bevat ook stoffen die de bacterie groei remmen
- Speeksel in slijm in mond, neus en ogen spoelen lichaamsvreemde stoffen weg. ze bevatten
ook een antibacterieel enzym, lysozym, die veel bacteriën vernietigd
- Kleverig slijm van trilhaarslijmvlies in de luchtwegen vangt veel mogelijke ziekteverwekkers
- Maagslijmvlies produceert zoutzuur waar veel pathogenen niet tegen kunnen
- Urinewegen worden schoongespoeld met urine
- Slijm in vagina is licht zuur, wat pathogenen verhinderd
- Op de fysieke barrière leven veel goede bacteriën, de bacterieflora. Ze helpen mee aan de
immuniteit door bepaalde stoffen af te scheiden die schadelijk zijn voor vreemde bacteriën
Inwendige niet-specifieke immuniteit
De inwendige niet-specifieke immuniteit omvat een scala van mechanismen.
- Bepaalde bloedcellen zijn direct ter plaatse actief
, - Eigen lichaamscellen zenden alarmsignalen uit om afweercellen van elders uit het lichaam
aan te trekken en te activeren
Hierbij spelen een rol:
- Neutrofiele granulocyten; 65% van de leukocyten
Aangetrokken door chemische signaalstoffen die door pathogenen en beschadigde
weefselcellen worden afgegeven, verlaten ze de bloedbaan
Op plaats van infectie fagocyteren ze de pathogenen, daarom ook wel microfagen
genoemd. Hierbij gaan ze zelf ook dood.
- Macrofagen; (grote eters) zijn leukocyten die uit monocyten ontwikkelen
Monocyten (5% van leukocyten) circuleren na rijping enkele uren in het bloed,
waarna ze door leukodiapedese de weesfels in migreren. Daar ontwikkelen ze tot
grote fagocyterende cellen.
Ze kunnen micro-organismen effectief opruimen, zonder zelf dood te gaan
In bepaalde weefsels en organen leven permanent macrofagen.
o Kupffercellen in de lever
o Microgliocyten in het centraal zenuwstelsel
o Macrofagen in lymfeknopen, milt en losmazig bindweefsel
- Eosinofiele granulocyten; (2% van leukocyten)
Bevatten cel afbrekende enzymen waarmee ze meercellige parasitaire
ziekteverwekkers aanvallen.
Ze bedekken in grote aantallen de buitenkant van de parasiet en storten het enzym
er op
- Naturalkillercellen; zijn lymfocyten die in de thymus gevormd zijn
Ze doden de cellen die met een virus zijn geïnfecteerd
Ruimen abnormale cellen op die een tumor kunnen vormen
Ze komen af op bepaalde stoffen die door de afwijkende cellen worden afgegeven en
nemen in korte tijd sterk in aantal toe
Ze gegeven bepaalde eiwitten af waardoor het membraan van de cel kapot gaat
- Complementsysteem; is een groep van 16 plasmaeiwitten die bij een besmetting omgezet
worden in hun actieve vorm
Vergelijkbaar met de stollingscascade, de activatie word dan ook wel
complementcascade genoemd
Het ondersteunt zowel niet-specifiek als specifiek immuniteit
Bij activatie worden fagocyten aangetrokken en gestimuleerd, worden in
samenwerking met antistoffen celmembranen van pathogenen cellen afgebroken en
wordt de ontstekingsreactie bevorderd
- Interferon; zijn eiwitten die door allerlei lichaamscellen worden geproduceerd zodra zij
worden geïnfecteerd door virussen.
Zijn te beschouwen als alarmstoffen
Je onderscheid 3 typen: Alfa-interferon, Bèta-interferon, Gamma-interferon
o Alfa en bèta hebben dezelfde werking, ze remmen de vermenigvuldiging van
virus deeltjes in lichaamscellen, waardoor de virusverspreiding door het
lichaam wordt vertraagd. Ze sturen gezonde cellen aan door antivirale
eiwitten aan te maken
o Gamma activeert en stimuleert vooral de nabijgelegen macrofagen en
naturalkillercellen
- Ontsteking; (imflammatio) is een natuurlijke en nuttige reactie van een weefsel op een
beschadiging.
Gekenmerkt door 5 verschijnselen; rubor (roodheid), tumor (zwelling), calor
(warmte), dolor (pijn), functio laesa (functieverlies).