WEEK 1: Kind en omgeving: Pedagogische verkenning:
Pedagogische wetenschappen: bestuderen de opvoeding, het onderwijs en de hulpverlening aan
kinderen en jeugdigen, met het oog op verbetering van de praktijk.
Emotionaliteit:
-Positieve: de neiging om plezier te ervaren en te uiten.
-Negatieve: de neiging om op prikkels in de omgeving te reageren met angst of boosheid.
Emotieregulatie:
Controle hebben over emoties en het gedrag dat daarmee samenhangt.
WEEK 2: Kind en omgeving: Ernsttaxatie en sekseverschillen in probleemgedrag en opvoeding:
Ernsttaxatie:
1. Wanneer is er sprake van een probleem?
-Er kan slechts van een afwijking gesproken worden wanneer het patroon significant afwijkt van wat
past of hoort bij de leeftijd van het kind.
-Daarnaast: persistent, niet veroorzaakt door bepaalde levensomstandigheden, rekening houdend
met culturele setting, in meerdere situaties, ernstig en/of frequent, vaak abrupte
verandering in gedrag zichtbaar.
2. Hoe ernstig is het probleem?
-Er moet sprake zijn van lijden of last (kind of omgeving).
-Verslechtering functioneren op school/werk, sociale relaties.
-Risico op ontwikkelingsachterstanden.
-Kwaliteit van de opvoedingsomgeving is niet optimaal.
3. Welke instrumenten worden hiervoor gebruikt?
-ASEBA systeem: (vragenlijsten).
-DSM-5 systeem: overzicht van alle in de westerse wereld erkende psychische stoornissen.
Pas een stoornis vastgesteld via het DSM-5 systeem als:
1. Syndromen op het gebied van cognitie, emotieregulatie en/of gedrag.
2. Leidend tot ernstig lijden voor persoon of zijn/haar omgeving.
3. En beperkt functioneren op persoonlijk, sociaal en professioneel/school vlak.
4. Classificatie door professional: psychiater of psycholoog.
Oorzaken voor genderverschillen:
1. Biologisch:
-Testosteron,
-Hersenontwikkeling?, genen?.
2. Gendersocialisatie: opvoeding.
-Modeling: vooral personen imiteren van hetzelfde geslacht, komt ook door verschil moeder en vader.
-Gender bekrachtiging/straf (bv: jongens horen niet te huilen).
3. Seksespecifieke opvoeding.
-Kind-effect: Reactie op het verschillende gedrag van jongens en meisjes.
-Ouder-effect: Om jongens en meisjes te leren welk gedrag gepast is voor jongens en meisjes.
WEEK 3: Kind en omgeving: Internaliseren: Angst en depressie:
Vier basisgevoelens (De 4 B’s):
1. Bang.
2. Boos.
3. Blij.
4 Bedroefd.
1
, Vrees/schrik: reflexmatige reactie op onmiddellijk gevaar.
Angst: eerst de gedachte en daarna het gevaar/de angst.
-Fysieke componenten van angst:
1. Hartslag omhoog, hartkloppingen, pijn op de borst.
2. Kortademig, benauwdheid, gevoel te stikken.
3. Duizeligheid, licht in hoofd, gevoel van slapte.
4. Buikpijn, misselijkheid.
5. Beven, trillen, trillende stem.
6. Doofheid of tintelingen in handen en voeten.
7. Gespannen spieren.
8. Zweten, rood worden, koude rillingen.
9. Hoofdpijn.
10. Plassen, poepen, overgeven.
11. Verwijde pupillen, slecht zien.
-Cognitieve componenten van angst:
1. Gedachten of beelden bij bedenken bijvoorbeeld over:
-Dood gaan, iets krijgen, gevaar.
-Gedragscomponent van angst:
1. Vechten.
2. Vluchten.
3. Bevriezen.
Voorbeelden van soorten angsten:
1. Sociale fobie: angst voor situaties waarin het kind sociaal moet functioneren, kritiek ontvangen?
2. Separatie angststoornis: angst om gescheiden te worden bv. van huis, voor 18 e!
3. Gegeneraliseerde angststoornis: buitensporig angst, veel piekeren, niet kunnen stoppen.
4. Specifieke fobie: dierfobie, natuur-omgevingsfobie, bloed-injectie-letsel fobie, situationele fobie.
5. Paniekstoornis: terugkerende onverwachtse paniekaanvallen, ongerust over nieuwe paniekaanval.
6. Agorafobie: angst op een plaats of situ te zijn waaruit ontsnappen moeilijk is in geval paniekaanval.
7. Selectief mutisme: niet kunnen/durven spreken in specifieke sociale situaties, wel spreken thuis bv.
WEEK 4: Kind en omgeving: Externaliseren: agressieve regelovertredende gedragsproblemen:
Sociale acceptatie: de mate waarin een kind (on)aardig wordt gevonden door groepsgenoten: mate
van geliefdheid.
Dominantie/status:
-Populariteit: de mate waarin een kind als (im)populair wordt gezien in de groep.
-Resource control: de mate waarin een kind beschikt over gewilde en schaarse materiële en sociale
resources (bronnen, middelen, opbrengsten.
Onderscheid en overlap:
-Agressie: gedrag dat bedoeld is om een ander te schaden en deze ander ook werkelijk schaadt,
waarbij deze ander de schade wil vermijden.
-Regelovertredend/normafwijkend/antisociaal: gedrag in strijd met de op dat moment voor de
persoon geldende regels (formeel en van ouders).
-Delinquentie/criminaliteit: gedragingen die volgens de wet strafbaar zijn.
2