Samenvatting beleidskunde
1.1 Stedelijk samenleven
In de stad leven, wonen en werken mensen. De behoefte aan ruimte, de mogelijkheden om die te
benutten en de visies op het gebruik er van in de stad zijn voortdurend in beweging. Ruimtelijke
ingrepen zijn een continu proces.
De ingrepen/activiteiten (herbouwen, ontwerpen, verdelen en beheren) zijn zowel technisch als
sociale activiteiten. Verschillende professionals zijn in deze processen op elkaar aangewezen. Ieder
heeft een deskundigheid en handelt vanuit zijn eigen en vanuit gemeenschappelijke belangen.
Het ingrijpen in de fysieke stedelijke leefomgeving heeft gevolgen voor het leven van mensen in de
stad.
De functies in een stad op het gebeid van leven, wonen en werken bepalen de aard van de
infrastructuur, de bebouwing en de voorzieningen. De belangrijkste verschillen tussen een dorp en
een stad hebben betrekking op de bewoners, voorzieningen en inrichting van het grondgebied:
1. De stedelijke bevolking: heterogeen en divers qua beroep etniciteit en leefwijze. In een dorp
is de diversiteit kleiner.
2. De stedelijke voorzieningen: veelzijdig en divers, diversiteit hangt samen met de functies en
activiteiten in een stedelijke samenleving. De voorzieningen zijn van hoog niveau. Deze
voorzieningen trekken mensen van buiten de stad.
3. Het stedelijk grondgebied: een hoge bevolkings- en bebouwingsdichtheid. Dit heeft
consequenties voor de (fysiek-ruimtelijke) inrichting van een stad voor het samenleven. Te
verduidelijking is er het onderscheid tussen de fysieke en de sociale realiteit van de stad.
Fysieke werkelijkheid: Het geografisch bepaalde en afgebakende grondstuk met daarop bebouwing
en de fysieke omgeving van die bebouwing. Dit heeft het fysieke domein van een stad. Binnen het
fysieke domein leven de bewoners van de stad met elkaar samen. Dit samenleven vormt de sociale
werkelijkheid. Het samenleven van een diverse groep mensen in een stad brengt een diversiteit aan
sociale, culturele en economische activiteiten met zich mee. Deze diversiteit aan activiteiten hangt
samen met de diversiteit van de stadsbewoners.
Daarom onderscheiden we naast fysiek en sociaal, het culturele en het economische domein. De
activiteiten die de stedelingen ontplooien spelen zich af binnen deze domeinen. Door de diversiteit
van de inwoners is er ook een diversiteit aan voorzieningen nodig. De stedelijke wijze van
samenleven stelt dus hoge eisen aan de fysieke kwaliteit van de stad.
Door de interactie tussen ville (fysieke stad) en cité (geleefde stad) ontstaat de eigenheid, het
specifieke karakter van een stad.
De diversiteit van de stedelijke samenleving biedt mensen kansen om zich te ontplooien, maar het
samenleven van een grote heterogene groep op een klein oppervlak, neemt ook uitdagingen met
zich mee. Deze uitdagingen hebben betrekking op de kwaliteit van de openbare ruimte, de woon- en
leefomgeving, het niveau en de toegankelijkheid van voorzieningen, bereikbaarheid, verkeer,
infrastructuur, werkgelegenheid, opleidingsniveau, veiligheid, luchtkwaliteit, etnische diversiteit,
armoede en gezondheid. Deze problemen doen zich in verschillende soorten en maten voor, dit zijn
de aandachts- kracht- of focuswijk. De problemen die hier spelen kunnen we samenvatten als
leefbaarheidsproblemen.
Daarnaast heeft de stad en de stedelijke leefwijze impact op het milieu. Naast de leefbaarheid is ook
de zorg voor het milieu en het stimuleren van milieubewust, duurzaam gedrag een actueel thema.
Hoofdstuk 2
2.1 Het begrip ‘beleid’
Er zijn 2 definities van beleid:
1. Beleid is het streven naar het bereiken van bepaalde doeleinden met bepaalde middelen en
bepaalde tijdskeuzen.
, 2. Beleid is een politiek bekrachtigd plan.
Beleid staat voor iets waarover goed wordt nagedacht. Het is gericht op het bereiken van doelen met
betrekking op het oplossen, verminderen of voorkomen van maatschappelijke problemen of op het
verhogen van de kwaliteit van de samenleving. Bij het bedenken, vaststellen en uitvoeren van een
beleidsplan zijn beleidsactoren betrokken. Zij hebben verschillende (soms tegenstrijdige) belangen
en visies. Deze belangen kunnen botsen en gepaard gaan met een machts- en belangenstrijd. Deze
strijd resulteert in een beleidsplan waarover de volksvertegenwoordiging een politiek besluit neemt.
Beleid richt zich op het behalen van doelen in een bepaalde tijd. Daarom kunnen we het
beleidsproces in tijd faseren. We spreken dan van beleidsfasen en de beleidscyclus.
Het beleidsplan komt tot stand in een beleidsproces. Dat beleidsproces speelt zich af in een politieke
context, binnen een beleidssysteem. Binnen een beleidssysteem worden beleidsproblemen
(maatschappelijk probleem) omgezet in beleidsoplossingen (output/beleidsaanpak).
Bij het ontwikkelen en uitvoeren van beleid werken overheid en partijen in de samenleving samen.
Deze samenwerking kan zowel top-down als bottom-up plaatsvinden:
1. Top-down: de overheid stuurt andere partijen aan en nodigt partijen uit om mee te doen op
de manier van de overheid.
2. Bottom-up: de overheid ontwikkeld vanuit een gelijkwaardige positie met de andere actoren
het beleid of sluit aan bij initiatieven die anderen al hebben genomen.
2.2 Het beleidsproces vanuit analytisch-rationalistisch perspectief
Vanuit analytisch-rationalistisch perspectief is het beleidsproces een reeks van samenhangende,
doelgerichte en weloverwogen handelingen die gericht zijn op het oplossen van maatschappelijke
problemen. Dit wordt ook wel het klassieke- of het governmentmodel genoemd. Vanuit de
analytisch-rationalistische visie op het beleidsproces is beleidsvoering vooral een taak van
overheidsinstanties. De overheid is de sturende actor en beleid is het instrument waarmee de
overheid stuurt (top-down). Maatschappelijk draagvlak wordt gecreëerd door het politieke debat dat
de volksvertegenwoordiging voert.
Binnen de analytisch-rationalistische benadering wordt gedacht in de termen van beleidscyclkus. Het
beleidsproces voltrekt zich volgens een vast patroon en handelingen, deze handelingen vormen een
cyclus. De beleidscyclus bestaat uit de volgende
fasen:
1. Agendavorming
2. Beleidsvoorbereiding
3. Beleidsbepaling
4. Beleidsuitvoering, naleving en handhaving
5. Beleidsevaluatie
Agendavorming
In de fase van agendavorming komen er signalen uit
de samenleving of vanuit de politiek dat er iets aan
de hand is. Problemen die leven onder het publiek
(de bevolking) worden tot de publieke agenda gerekend. Problemen die de aandacht van
beleidsmakers hebben maar niet leven onder de bevolking, behoren tot de bestuurlijke agenda. Als
zowel burgers als de politiek een maatschappelijk vraagstuk als probleem erkennen, staat het
probleem op de politieke agenda.
De aandacht die burgers en beleidsbepalers aan problemen kunnen geven, is beperkt. In de fase van
agendavorming vindt een strijd plaats om aandacht, herkenning en erkenning van een
maatschappelijk probleem. Macht en belangen spelen hierbij een grote rol. Of een probleem op de
agenda komt hangt af van factoren. De mate van succes hangt samen met:
De ernst van het probleem: hoe groot is het verschil tussen een situatie zoals mensen die
waarnemen en de ideale situatie die zij zich wensen. Hoe groter de kloof, hoe eerder op de
politieke agenda.
, Het overwinnen van hindernissen: als een probleem barrières heeft overwonnen, komt het
op de politieke agenda.
Aandacht in het verleden: als een probleem een tijdje is verwaarloosd, is de kans groter dat
he op de politieke agenda komt.
Toevallige omstandigheden en onverwachte gebeurtenissen: soms komt een vraagstuk uit
het niets op de politieke agenda, zoals bij een mediahype of rampzalige gebeurtenis.
Beleidsvoorbereiding
In de fase van beleidsvoorbereiding wordt beleid ontworpen om de probleem aan te pakken die door
de politiek zijn erkend. Het ontwerpen van beleid bestaat uit deelprocessen. Deze moeten ertoe
lijden dat er aan het einde van de fase van beleidsvoorbereiding een inhoudelijk beleidsontwerp op
tafel ligt.
Het uitvoeren van beleidsonderzoek is hierbij de belangrijkste activiteit. De beleidsontwerper start
met een inhoudelijke analyse van het beleidsprobleem vervolgens formuleert hij de beleidsdoelen.
Deze zijn gericht op het beëindigen van een ongewenste situatie. De ontwerper zoekt manier om de
oorzaken van het probleem te beïnvloeden en weg te nemen. Dit kan resulteren in een aantal
beleidsalternatieven. Beleidsalternatieven zijn manieren waarop de beleidsdoeleinden kunnen
worden bereikt. Het zijn verschillende opties waaruit de beleidsbepalers een keuze kunnen maken in
de fase van de beleidsbepaling.
Als de beleidsontwerper de beleidsalternatieven wil beoordelen op toekomstige effecten, moet hij
een beleidsonderzoek uitvoeren. Met behulp van deze ex ante-evaluatiemethode probeert de
beleidsontwerper voordat de beleidsmaatregelen worden uitgevoerd, inzicht te krijgen in de
mogelijke effecten en in de mate waarin de maatregelen bijdragen aan het behalen van de gestelde
doelen. Op basis van de uitkomsten vormt hij een keuzeadvies. Dit keuzeadvies vormt het
beleidsvoorstel dat hij voorlegt aan de beleidsbepalers.
In de analytisch-rationalistische benadering wordt het uitdenken van beleid sterk benadrukt. Beleid is
vanuit het analytisch-rationalistische perspectief het resultaat van een systematische wijze van
denken en handelen. Dit zijn de rationele stappen die de beleidsontwerper zet.
De beleidsontwerper is in de rationalistische visie meestal een individuele ambtenaar, een team van
ambtenaren, een commissie, werkgroep, adviesbureau of onderzoekinstituut. Tijdens de
beleidsvoorbereiding kan de beleidsontwerper besluiten de doelgroep of actoren bij het proces te
betrekking. We spreken dan van een interactieve beleidsvorming. De rationele stappen voor het
ontwerpen van beleid:
1. Analyseer de beleidsontwerpopdracht
2. Analyseer de probleemsituatie
3. Analyseer de oorzaken en gevolgen van de probleemsituatie
4. Formuleer het einddoel en de tussendoelen
5. Inventariseer en selecteer beleidsinstrumenten en hun effecten
6. Ontwerp een plan voor de beleidsuitvoering
7. Maak een afweging van de kosten en baten
8. Formuleer het beleidsontwerp
Beleidsbepaling
Tijdens de fase van beleidsvoorbereiding is er een beleidsontwerp gemaakt. In de fase van
beleidsbepaling neemt de politiek een beslissing over dat ontwerp. De beleidsbepalers per niveau:
1. Rijksniveau: minister en de leden van het parlement.
2. Provinciaalniveau: gedeputeerden en de Statenleden.
3. Gemeentelijkniveau: wethouders en raatsleden.
Bestuurders en volksvertegenwoordigers hebben ieder hun eigen verantwoordelijkheid. De
volksvertegenwoordigers hebben bij de beleidsbepaling het laatste woord.