LITERATUUR NORMATIEVE PROFESSIONALITEIT
INHOUD
Hoorcollege 1 – Introductie en argumentatieleer..................................................................................1
Van Hees hoofdstuk 10 – Redeneren en argumenteren.....................................................................1
Hoorcollege 2 – Ethiek (1) – Rechten en plichten...................................................................................4
Van Hees hoofdstuk 1 – Over het goede en het juiste........................................................................4
Jong, de J. en Snik, G. (2002). Why Should States Fund Denominational Schools? Journal of
Philosophy of Education, 36, 4, 573-587.............................................................................................5
Hoorcollege 3 – Ethiek (2) – Onderwijsvrijheid vs. autonomie van het kind..........................................7
Pring, R. (2007). The Common School. Journal of Philosophy of Education, 41, 4, 503-522...............7
Levinson, M. (2007). Common Schools and Multicultural Education. Journal of Philosophy of
Education, 41, 4, 625-642...................................................................................................................8
Kerr, D. (2006). Teaching autonomy: The Obligations of Liberal Education in Plural Societies.
Studies in Philosophy and Education, 25, 425-456..............................................................................8
Hoorcollege 4 – Wijsgerige antropologie...............................................................................................9
Van Hees hoofdstuk 4 – De opvoedbare mens...................................................................................9
Willems, J. C. M. (2005). Het kindbeeld in het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Justitiële
verkenningen, 3(5), 8, 94-112...........................................................................................................10
Hoorcollege 5 – Epistemologie en wetenschapsfilosofie (1)................................................................11
Van Hees hoofdstuk 6 – Over de aard en grenzen van kennis..........................................................11
Slavin, R. E. (2002). Evidence-based education policies: Transforming educational practice and
research. Educational researcher, 31(7), 15-21................................................................................12
Biesta, G. (2007). Why “what works” won’t work: Evidence ‐based practice and the democratic based practice and the democratic
deficit in educational research. Educational theory, 57(1), 1-22......................................................12
Hoorcollege 6 – Wetenschapsfilosofie (2)............................................................................................13
Van Hees hoofdstuk 7 – Over wetenschap en evolutie....................................................................13
Hoorcollege 1 – Introductie en argumentatieleer
Van Hees hoofdstuk 10 – Redeneren en argumenteren
De deeldisciplines in de filosofie die zich bezighouden met redeneringen en argumenten zijn
de logica en argumentatietheorie. Beide disciplines houden zich bezig met redeneringen,
argumentaties, betogen en discussies en zijn erop gericht om te beoordelen wat correct en
incorrect is. Het verschil tussen deze twee is dat logica zich vooral bezighoudt met de
geldigheid van redeneringen en de argumentatietheorie met het oplossen van
meningsverschillen. Hiervoor moet een meningsverschil wel een geuit meningsverschil zijn.
Belangrijke begrippen:
- Kwestie = een vraag van de vorm: is dit wel of is het niet het geval?
- Strijdige proposities = twee proposities die niet tegelijk waar kunnen zijn.
1
, o Tegengestelde proposities = twee proposities die niet tegelijk waar kunnen zijn en
ook niet tegelijk onwaar.
o Contraire proposities = twee proposities die niet tegelijk waar kunnen zijn, maar wel
tegelijk onwaar.
- Standpunt innemen = een propositie voor je rekening nemen in een geschil.
o Positief standpunt = zeggen dat iets wel zo is (vb. hij haalt zijn tentamen).
o Negatief standpunt = zeggen dat iets niet zo is (vb. hij haalt zijn tentamen niet).
- Geschillen = verschil van mening. Onderstaande geschillen kunnen ook gecombineerd
worden. Voorbeeld: niet-gemengd enkelvoudig geschil.
o Enkelvoudig geschil = een geschil waar maar één kwestie aan de orde is.
o Meervoudig geschil = een geschil waarbij er meer dan één kwestie aan de orde is.
o Gemengd geschil = een geschil waarin meer dan één gesprekspartner een
standpunt inneemt.
o Niet-gemengd geschil = een geschil waarin slechts één gesprekspartner een
standpunt inneemt.
De argumentatietheorie onderzoekt hoe een discussie het beste kan worden ingericht. Het
ideale doel is tot een oplossing komen = gesprekspartners komen tot overeenstemming over
de (on)houdbaarheid van een standpunt. Als dit niet lukt, spreken we niet van ‘oplossen’
maar van ‘beslechten’.
Soorten discussies:
- Discussies die niet uitgaan van een geschil:
o Informatieve discussie = de ene gesprekspartner beschikt over kennis die de ander
door vragen op tafel probeert te krijgen, bijvoorbeeld bij een interview.
o Onderzoeksdiscussie = geen van de gesprekspartners neemt nog een standpunt
inneemt, bijvoorbeeld bij rechercheurs die een zaak willen oplossen.
o Beraadslaging = gesprekspartners spreken over hoe te handelen of over de te
volgen koers, bijvoorbeeld bij een commissievergadering.
- Discussies die wel uitgaan van een geschil, maar geen oplossing als doel hebben:
o Ruzie = een verhitte discussie met als doel stoom afblazen.
o Twistgesprekken = een discussie met als doel de schijn te wekken winnaar te zijn,
waarbij redelijkheid er niet toe doet.
- Discussies die wel uitgaan van een geschil, met oplossing als doel:
o Kritische discussie = discussie op het ideaal gericht dat iedere gesprekspartner de
ander met een serieuze overtuigingspoging probeert over te halen tot de eigen
positie.
o Onderhandeling = discussie waarbij het doel niet zozeer is de ander echt te
overtuigen, maar eerder een compromis te bereiken waar iedereen mee akkoord kan
gaan.
Discussieregels bij een kritische discussie:
Discussieregels = regels die samen Drogreden = overtredingen van de
de ideale gang van zaken in een discussieregels.
kritische discussie beschrijven.
1. Verdedigingsplichtregel = een Ontduiken/verschuiven van bewijslast = de
discussiant die een standpunt naar plicht om met argumenten te komen verzaken/
voren brengt, is verplicht dit te de andere gesprekspartner met die taak
verdedigen als daar naar gevraagd opzadelen; vb. hoezo-vragen.
wordt.
2. Standpuntsregel = een aanval op Stroman = je discussiepartner verdraaide of
2