Basiskennis Aardrijkskunde Samenvatting
Hoofdstuk 1
Bij aardrijkskunde moet je:
- Beschrijven (Waar is het?)
- Herkennen (Wat zie je?)
- Verklaren (Waarom daar?)
- Voorspellen (Wat zal er gebeuren als?)
Fysische geografie/natuurkundige aardrijkskunde: natuurlijke verschijnselen in het landschap =
- Bodem
- Klimaat
- Water
- Reliëf
- Fauna
- Flora
- Mens
Sociale geografie/mens-aardrijkskunde: De bevolking en bestaansmiddelen.
Bevolking:
- Spreiding
- Migratie
Bestaansmiddelen:
- Landbouw
- Industrie
- Diensten
Hoofdstuk 2 De Aarde
2.1
Zonnestelsel heeft negen planeten.
Een ronde om de zon duurt 1 jaar + 6 uur eens in de 4 jaar een schrikkeljaar.
1/3e van de aarde is water, 7 continenten. Tussen continenten liggen oceanen, zijn er reliëfrijk en zijn
enkele kilometers diep. Gebieden aan de randen van de continenten die ondergelopen zijn met
aanwater, heet een zee. Deze zijn vaak vlak en enkele honderden meters diep.
2.2
Evenaar: verdeeld de aarde in het noordelijk- en zuidelijk halfrond.
Alle lijnen die hier parallel op lopen, heten breedtecirkels of paralellen.
Dicht bij de evenaar = lage breedte = 0 graden, bij de polen = hoge breedte = 90 graden.
Noordelijk halfrond = noorderbreedte, zuidelijk halfrond = zuiderbreedte
Meridianen lopen van pool tot pool, 0-meridiaan is bij Londen, die verdeeld de aarde in westelijk- en
oostelijk halfrond. Dus ook westerbreedte en oosterbreedte (max 180 graden)
De aarde draait in 24 uur (een etmaal) tegen de klok in rond haar as.
- Hierdoor komt de zon op in het oosten en gaat onder in het westen
2.3
Doordat de aarde schuin staat, kent het seizoenen. In juni staat het noordelijk halfrond naar de zon
toegekeerd, waardoor het langer licht is en de zon loodrecht erop staat = zomer.
, In december staat het noordelijk half rond van de zon afgekeerd, waardoor het langer donker is. De
zon moet een groter oppervlak verwarmen want niet loodrecht, dus het is kouder = winter.
2.4
Het eb en vloed staat onder invloed van krachten van de maan, de zon en de draaiing van de aarde.
Op aarde ontstaan 2 bulten waar water wordt aangetrokken (vloed, hoog water), en dus twee
gebieden waar minder water is (eb, laag water). Deze gebieden blijven ten opzichte van de maan
telkens op ongeveer dezelfde plek, maar aangezien de aarde in 24 uur draait, draait bijvoorbeeld
Nederland door die gebieden heen. Het is dan telkens eb/vloed/eb/vloed. Elk getij duurt ongeveer 6
uur.
2.5
Endogene krachten zijn krachten die van binnenuit op de aardkorst inwerken.
Aardkorst = buitenkant van de aarde. Continenten 25-30 km dik, oceanen 5-10km. Deze aardkorst
‘drijft’ op het magma, de mantel. Door deze stroming van magma ontstaat plaattektoniek tussen de
zes grote aardkorstplaten.
Pangea = de aarde 225 miljoen jaar geleden, toen alles nog aan elkaar vast zat.
Oceanische rug = platen die van elkaar af bewegen, er vulkanen in de oceaan liggen, in zo’n rug
wordt nieuwe aardkorst gevormd.
Aardkorst kan ook naar elkaar toe bewegen, op drie verschillende manieren:
- Oceaanplaat duikt onder de continentplaat (komt door dikteverschil) subductie. Er
ontstaat hierbij een trog. Aardkorst komt dieper, gaat smelten, word magma, wat vervolgens
wordt uitgespuwd door een vulkaan.
- Continentplaten naar elkaar toe er ontstaat een plooiingsgebergte
- Oceaanplaten naar elkaar toe subductie, verderop vulkanisch gebergte.
Aardkorst kan ook langs elkaar bewegen, vooral aardbevingen, maar er kunnen vulkanen ontstaan.
Meeste aardbevingen in de grote oceaan, ‘ring of fire’, in de zee heet het een zeebeving en hierbij
kan een tsunami ontstaan.
Kegelvulkaan: waarbij er magma in de aardkorst opgesloten zit (magmakamer). Magma is buiten
lava, erg stroperig, dit blijft liggen stollingsgesteente. Daardoor steeds hogere en bredere vulkaan.
Er ontstaan vaak
Schildvulkaan: waarbij het magma direct vanuit de mantel komt. Vaak alleen in oceanische gebieden,
daar is de aardkorst dun. Zeer vloeibare lava, koelt af en stolt. Hierdoor brede, platte vulkaan.
Hawaii kent een ‘hotspot’, waarbij de plaat verschuift maar het magma telkens op dezelfde plek
omhoog komt. Hierdoor is er een vulkaneneiland rij ontstaan door de miljoenen jaren.
Vulkanische verschijnselen ontstaan waar het grondwater op breuklijnen en bij vulkanen met de hete
ondergrond in aanraking komt. Je kan krijgen: kokende modder, stoom, zwaveldamp, denk ook aan
geisers.
Slenk = een wegzakkend gebied tussen twee breuklijnen
Horst = delen die blijven staan of naar boven bewegen.