Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding
1 begripsbepaling en uitgangspunten
1.2 leeftijd en gedrag
In de ontwikkelingspsychologie wordt gebruikgemaakt van het begrip fase, waarin mensen
voorspelbare overeenkomsten in lichamelijke en geestelijke ontwikkeling vertonen. In elke
fase heeft het menselijk functioneren een eigen kwaliteit. Een baby bijvoorbeeld brengt een
groot deel van zijn tijd slapend door en een 80-jarige beleeft de wereld heel anders dan een
20-jarige. De levensloop bestaat uit verschillende fasen die een vaste volgorde hebben en
onderling samenhang vertonen. De fase tussen de kindertijd en volwassenheid: de
adolescentie is zoals meerdere fases, een fase die uit meerdere periodes bestaat. Een
periode is een deel van een fase met bepaalde eigen kenmerken.
Dus een fase zoals de adolescentie, bestaat uit meerdere periodes. Meerdere fases samen
zijn weer een levensloop.
1.3 puberteit en adolescentie
De begrippen puberteit en adolescentie verwijzen oorspronkelijk vooral naar kenmerken van
de lichamelijke ontwikkeling tot volwassenheid. Bijvoorbeeld het krijgen van secundaire
geslachtskenmerken (het krijgen van lichaamsbeharing en nieuwe lichaamsvormen). De
leeftijdgrenzen waarbinnen men kind of adolescent was, zijn veelvuldig verschoven in de
geschiedenis. Lea Dasberg wijst er op dat 7-jarigen mee ploeterden voor boord en 9-jarigen
aanwezig waren bij openbare terechtstellingen. Kinderen werden tot die tijd beschouwd als
volwassenen in zakformaat. Dat zijn kinderen die behandeld werden als volwassenen met
nog weinig ervaring. Voor adolescentie als aparte fase van uitgestelde volwassenheid
gebruikt Dasberg de term jeugdland (kinderen worden hier kleingehouden). Die fase kon
ontstaan onder invloed van de toegenomen rijkdom in de hogere standen en de ideeën die
in de verlichting ontstonden over de noodzaak van een langere opvoeding als voorbereiding
van de volwassenheid. In de foreveryoungculture, die zegt dat je zo oud bent als je je zelf
voelt, gaan ouders en adolescenten meer dan voorheen op voet van gelijkheid met elkaar
om, sommige ouders zijn liever vriend dan opvoeder. Jongeren kunnen de begeleiding van
hun opvoeders echter goed gebruiken en hebben die soms zelfs hard nodig.
Adolescentiefase
In dit boek hanteren we de tegenwoordig meest gebruikelijke definitie van adolescentie als
de ontwikkelingsfase tussen de kindertijd en de volwassenheid, die loopt van ongeveer 12
tot 22 jaar. In die tijd treden fysieke, neurologische en psychologische veranderingen op, die
tot uiting komen in gedrag, gedachten, behoeften en gevoelens. Op grond van die
veranderingen worden binnen de adolescentie drie periodes onderscheiden:
- In de vroege adolescentie of puberteit staan de lichamelijke groei en rijping en de
daarmee verbonden psychoseksuele ontwikkeling centraal. Ook het losmakingproces
tussen ouders en adolescent komt op gang. +-12 jaar.
- In de midden adolescentie experimenteert de adolescent met nieuwe
keuzemogelijkheden. +-15 jaar.
- De late adolescentie staat voor het aangaan van verplichtingen op het gebied van
maatschappelijke positie en persoonlijke relaties. +-18 jaar tot -+ 22 jaar
1
,1.4 beeldvorming over adolescenten
De eigenschappen die adolescenten in het verleden zijn toegedicht – dat noemen we
beeldvorming – zijn ook tegenwoordig nog van invloed op het denken over deze groep.
1.4.1 beeldvorming in de literatuur
Veel literatuur over adolescenten refereert aan het eenzijdige, heftige of extreme van hun
beleving en gedrag. Muller, die de perfecte puber schreef, typeert de binnenkant van de
puber als gekweld of juist van God los. De adolescentie wordt vaak geschetst als moeilijker
periode, dat zegt iets over het gedrag van adolescenten, maar ook over hoe schrijvers naar
adolescenten kijken.
1.4.2 beeldvorming in de massemedia
Veel van de mediabeelden over de jeugd zijn nogal generaliserend (op grond van één
voorbeeld een heleboel gevallen hetzelfde beoordelen). Dit wordt alsmaar versterkt door de
media. Is er sprake van selffulfilling prophecy waarbij jongeren zich gaan gedragen naar de
door volwassenen gecreëerde beelden?
1.4.3 beeldvorming in de sociale wetenschap
Ook de sociale wetenschappers hebben veel bijgedragen aan de beeldvorming over de
jeugd. Het bekendste beeld is waarschijnlijk dat van de Sturm und Drang. Stanley Hall, de
grondlegger van de adolescentiepsychologie in de VS, beschreef de adolescentie als fase van
emotionele labiliteit, spanning en beroering. Storm en stress dus, voortkomend uit genetisch
bepaalde biologische veranderingen aan het begin van de adolescentie. Naast deze
biologische georiënteerde theorieën, die zeggen dat de sterke wisselingen in gedrag en
stemming worden veroorzaakt door de snelle lichamelijke en hormonale veranderingen,
bestaan er theorieën die het gedrag van mensen verklaren op grond van hun sociaal-
culturele ontwikkeling. Nu is een discussie genaamd het nature-nurturedebat, met de vraag
welke factoren onze eigenschappen bepalen. Vanuit het nature standpunt stellen we dat
onze eigenschappen door aanleg bepaald worden en vanuit het nurture standpunt stellen
we dat we dat onze eigenschappen voornamelijk bepaald worden door onze omgeving.
De sociale wetenschappen beantwoorden ook de vraag in hoeverre de adolescentie in het
algemeen een moeilijke fase is. Voor het antwoord kijken we naar de resultaten van een
aantal onderzoeken naar het welbevinden van adolescenten. Het eerste onderzoek van
Offer en Offer beschrijft de aanzienlijke individuele verschillen in de mate waarin
adolescenten emotionele spanningen ervaren. Het tweede onderzoek door Van der Linden
had betrekking op de leefwereld van jongeren in Nederland. Het derde onderzoek HBSC
door de Wereldgezondheidsorganisatie brengt periodiek de lichamelijke en psychische
gezondheid, het welzijn en het risicogedrag van jongeren in kaart. Het vierde onderzoek
door Van Beuningen en De Witt voor het CBS, richtte zich specifiek op de vraag hoe gelukkig
en hoe tevreden je tussen 12 en 25 bent. Het lijkt erop dat in onze samenleving zon 10/20
procent van de jongeren de adolescentie in meerdere of mindere mate als problematisch
ervaart.
1.4.4 beeldvorming in de neurowetenschap
Met de MRI is het mogelijk om hersenactiviteit op een monitor zichtbaar te maken, zo heeft
dat ons veel nieuwe kennis opgeleverd over de ontwikkeling van onze hersenen.
2
,Veel pubers blijken bijvoorbeeld moeite te hebben met het behouden van overzicht en
concentratie in taakgerichte situaties en dit wordt vanuit de neurowetenschap verklaard
door het feit dat de verbindingen tussen de diverse gebieden in hersenen nog niet optimaal
gerijpt zijn. Een neuron bestaat uit een axon met grijze stof, dat informatie aan andere
neuronen kan doorgeven en dendrieten die informatie van andere neuronen kunnen
ontvangen. Het axon is omgeven door een beschermende en geleidende witte stof, myeline
genaamd. De grijze stof bepaalt de werkkracht van de hersenen en de witte stof is belangrijk
voor de communicatie tussen zenuwcellen. Neuronen zenden vanuit het cellichaam een
elektrisch signaal naar de uiteinden van het axon. Daar wordt het signaal omgezet in een
neurotransmitter, een chemisch stofje dat als informatie door de dendrieten van andere
neuronen ontvangen wordt. De hersenen bestaan uit verschillende onderdelen die
betrokken zijn bij een of meerdere hersenfuncties.
- Kleine hersenen: motoriek en geheugen.
- Hersenstam: zintuiglijke en motorische signalen verwerken.
- Thalamus: schakelstation
- Hypothalamus: regulatie van hormonen, emoties en lichaamsfuncties (slapen, seks
eten en drinken).
- Amygdala: vormt het emotionele centrum, verwerking van emoties.
- Basale ganglia: rol bij leren en beloning.
De hersenschors of cortex bestaat uit twee symmetrische helften die verbonden zijn met
neuronen. De schors is een geplooide structuur, die voor-, boven- en zijkant van de hersenen
vormt. Deze is verdeeld in vier kwabben die verschillende functies hebben:
- De bovenwand (pariëtale kwab) regelt ruimtelijke waarneming en zintuigelijke
informatie.
- De zijwand (temporale kwab) regelt gehoor, taalfuncties en verbaal geheugen.
- Het achterhoofd (de occipitale kwab) regelt visuele waarneming.
- Het voorhoofd (frontale kwab) regelt hogere cognitieve functies als
beoordelingsvermogen, planning, werkgeheugen, impulscontrole en doelgericht
gedrag.
Een belangrijk gebied in de frontale cortex is de prefrontale cortex, waar veel leerprocessen
plaatsvinden. Ook wel de topmanager van ons brein, die in de late adolescentie pas
volgroeid.
De structuur van de hersenen is zo’n vier maanden na de bevruchting al voltooid. Dan
ontwikkelt het brein zich verder door uitbreiding van neuronen en hun onderlinge
verbindingen, deze uitbreiding verloopt volgens een bepaald patroon. Dit patroon wordt ook
zichtbaar in het verloop van leerprocessen. Er wordt gesproken van gevoelige periodes, dan
zijn de hersenen het best uitgerust en leveren leerervaringen het meest op. De ontwikkeling
van de hersenen verloopt niet voor alle delen met dezelfde snelheid, ze rijpen als het ware
van achteren naar voren. Eerst het achterste deel van de hersenen en dan langzaam naar
voren. Een belangrijke conclusie is dat het emotionele regelsysteem eerder uitgerijpt is dan
het rationele controlesysteem, dat leidt tot onbalans tussen gevoel en verstand die tot ver in
de adolescentie doorwerkt. Vanwege die onbalans kun je adolescenten het best ruimte
geven waar mogelijk en sturing en controle waar nodig. Veel van de gedachten en emoties
van jongeren hebben betrekking op de korte termijn, ze zijn gericht op het hier en nu (zoals
roken omdat ze daarmee scoren bij vrienden en niet nadenken over de gevolgen).
3
, Adolescentenhersenen bieden ook unieke mogelijkheden, zo kunnen ze veel creatiever zijn
dan volwassenen. Hun gedachten kunnen nog alle kanten op springen.
1.5 begrip als voorwaarde voor professionele leerlingbegeleiding.
We hebben gekeken naar de samenhang tussen leeftijd en gedrag, waarbij ontwikkeling
wordt verklaard aan de hand van 4 factoren, te weten de biologische aanleg (nature), de
sociale omgeving (nurture), de historische context (nature en nurture) en bijzonderheden uit
de individuele levensgeschiedenis (nature en nurture).
1.5.1 de biologische aanleg (nature)
Een adolescent maakt ingrijpende genetisch gestuurde biologische veranderingen door,
zowel als de buitenkant als binnenkant van het lichaam. Het lichaam krijgt volwassen
vormen, de hersenen rijpen en de invloed van hormonen wordt sterker.
1.5.2 de sociale omgeving (nurture)
Mensen ontwikkelen zich in interactie met hun sociale omgeving. Op straat, thuis, school en
met vrienden, daar leren adolescenten allerlei ervaringen. Om de invloed van de sociale
context op het gedrag van adolescenten te begrijpen, moet je kijken naar de (sub)cultuur en
de sociale structuren waarvan die adolescenten deel uitmaken en de personen die daarbij
horen.
1.5.3 de historische context (nature en nurture)
Om het gedrag van adolescenten te begrijpen, moet je het ook in de historische context
plaatsen. In de loop van de geschiedenis veranderen de omstandigheden waaronder
adolescenten opgroeien immers en daarmee verandert ook hun gedrag.
1.5.4 bijzonderheden uit de individuele levensgeschiedenis (nature en nurture)
Bepaalde gebeurtenissen kunnen ingrijpende consequenties hebben op de ontwikkeling van
adolescenten. Een toevallige ontmoeting op straat kan bijvoorbeeld leiden tot het
lidmaatschap van een sekte of het begin zijn van een carrière als model.
Kennis van de impact van deze factoren maakt het mogelijk het gedrag en de beleving van
jongeren te duiden en hun cognitieve, sociale persoonlijke ontwikkeling te begeleiden.
Toets vragen H1:
1. De adolescentie is een periode die bestaat uit meerdere fasen.
2. De termen adolescentie en puberteit hebben ongeveer dezelfde betekenis.
3. Jeugdland is een metafoor voor adolescentie.
4. Jongeren in Nederland hebben steeds meer last van Sturm und Drang.
5. Het nature-nurturedebat is gewonnen door de sociaal-culturele benadering van de
ontwikkeling in de adolescentie.
6. Behalve de media heeft ook de sociale wetenschap bijgedragen aan eenzijdige
beeldvorming over adolescenten.
7. In de hersenen is het emotionele systeem eerder uitgerijpt dan het rationele
systeem.
8. In dit boek wordt gedrag van adolescenten vooral verklaard vanuit de biologische
factor.
4