Week 1 – Overzichtscollege.................................................................................... 1
Inleiding in de interne markt...........................................................................................1
De vier fundamentele vrijheden......................................................................................2
Mededingingsrecht.......................................................................................................... 3
Week 2 – Vrij verkeer van personen (niet-marktburgers en werknemers)..............4
Migratierechten............................................................................................................... 4
Markttoegangsrechten.................................................................................................... 5
Stappenplan natuurlijke personen...................................................................................8
Week 3 – De Dienstenrichtlijn (vestiging en diensten)...........................................9
Richtlijn 2006/123 (omgezet in Dienstenwet)..................................................................9
Artikel 49 en 56 VWEU.................................................................................................. 11
Stappenplan vestiging en diensten – markttoegangsrechten........................................12
Week 4 – Artikel 101 VWEU, Kartelverbod............................................................13
Artikel 101 lid 1 VWEU................................................................................................... 13
Uitzonderingen.............................................................................................................. 14
Week 5 – Misbruik van een economische machtspositie......................................16
Artikel 102 VWEU.......................................................................................................... 16
Excepties....................................................................................................................... 18
Stappenplan kartelverbod en machtsmisbruik..............................................................19
Week 6 – Publiekrechtelijke handhaving van 101 en 102.....................................20
Territoriale werkingssfeer.............................................................................................. 20
Handhaving door ACM................................................................................................... 20
Handhaving door de Commissie....................................................................................20
Week 7 – Privaatrechtelijke handhaving van 101 & 102......................................24
Rechtspraak Unierechters............................................................................................. 24
Richtlijn 2014/104/EU.................................................................................................... 25
Week 8 – Concentratietoezicht, verordening 139/2004........................................27
Jurisdictie....................................................................................................................... 27
Procedurele regels......................................................................................................... 28
Materiële regels............................................................................................................. 29
Stappenplan concentraties............................................................................................ 30
Week 9 – Staatssteun........................................................................................... 32
Het verbod (107 lid 1 VWEU)......................................................................................... 32
De uitzonderingen 107 lid 2 en 3 VWEU........................................................................32
Procedurele aspecten.................................................................................................... 33
Stappenplan staatssteun............................................................................................... 35
...................................................................................................................................... 35
Week 10 – procedurele autonomie.......................................................................36
Loyale samenwerking.................................................................................................... 36
, Procedurele autonomie................................................................................................. 36
Grenzen aan de procedurele autonomie.......................................................................37
Week 1 – Overzichtscollege
Inleiding in de interne markt
De interne markt, een ruimte zonder binnengrenzen, van de EU bestaat uit twee onderdelen:
- de fundamentele vrijheden (personen, goederen, diensten, kapitaal, 26 VWEU jo. 3 lid 3 VEU)
- mededingingsrecht
De interne markt, met als voorlopers de vrijhandelszone en de douane-unie, is opgericht om vrede,
veiligheid en welvaart te bevorderen in de EU. Een belangrijke grondgedachte van de EU is
handhaving van de vrede binnen de EU n.a.v. WOII. Door samenwerking ga je minder oorlog voeren
met elkaar: je bent namelijk afhankelijk van elkaar en mensen leren elkaar kennen. De EU probeert
daarmee de excessen van nationalisme af te zwakken.
Het is van belang dat productiefactoren zo min mogelijk gehinderd worden in het bewegen tussen
lidstaten. De andere grondgedachte is het bevorderen van de welvaart, de EU is een economisch
project om samen te werken en om het probleem van dual burden (dubbele kosten vanwege
verschillende wetgeving) te voorkomen. Open grenzen zijn daarvoor van levensbelang, maar deze
open grenzen leiden ook tot grensoverschrijdende conflicten. Door economische samenwerking
ontstaat de noodzaak ook samen te werken op andere termijn, zoals asiel en internationale
criminaliteit.
De vier fundamentele vrijheden zijn gericht aan lidstaten en nemen belemmeringen van de lidstaten
weg. Het mededingingsrecht is gericht op bedrijven, het reguleert het gedrag van ondernemingen,
zodat zij niet op oneigenlijke wijze hun macht verkrijgen of gebruiken. Maar, dit is niet zo zwart-wit.
Artikel 45 VWEU heeft bv. horizontale rechtstreekse werking.
Integratiemethoden
1. Negatieve integratie = lidstaten wordt verboden obstakels voor de handel op te werpen,
negatieve integratie geschiedt voornamelijk via de vier fundamentele vrijheden
2. Positieve integratie = EU-norm moet overgenomen worden in de regelgeving van de lidstaat,
vastgelegd in Richtlijnen en Verordeningen = harmonisatie gaat voor op negatieve
integratie
Partiële harmonisatie is ook mogelijk. Als een deel wel is geregeld, maar een deel niet, dan val je voor
het niet geregelde deel terug op de verdragsvrijheden.
1
,De vier fundamentele vrijheden
Grensoverschrijdend element: iets of iemand moet de grens over gaan
o = afbakening van de jurisdictie: Europees recht / nationaal recht
o HvJ is flexibel, zie voor zuiver interne situatie Trijber/Harmsen en Visser Vastgoed
Harmonisatie
o In dit vak gebruiken we burgerschapsrichtlijn, Verordening 492/2011 en dienstenrichtlijn.
o Kijk naar toepassingsbereik harmonisatiemaatregelen
Begunstigde
o Burger van de Unie: artikel 20 lid 1 VWEU
o EU vennootschap: artikel 54 VWEU
A) in overeenstemming met wetgeving van lidstaat zijn opgericht
B) en welke hun statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging in EU hebben
o Soms hebben derdelanders afgeleide rechten van iemand die wel begunstigde is
Vrij verkeer van goederen
Artikelen 34 en 35 hebben rechtstreekse werking en kunnen dus door een individu voor een
nationale rechter worden ingeroepen. = voldoende duidelijk en nauwkeurig en onvoorwaardelijk
1. Is er sprake van een grensoverschrijdend element?
2. Is er sprake van een goed?
o Over het algemeen stoffelijk, maar ook onstoffelijke goederen als elektriciteit zijn een
goed. Vrij verkeer van goederen van toepassing op alle zaken die het voorwerp van de
handelstransactie kunnen vormen en op geld waardeerbaar zijn.
3. Is er sprake van harmonisatie? Anders 34 – 36 VWEU gebruiken
4. Is er sprake van een tarifaire (geldelijk) of non-tarifaire belemmering? (tarifair 30 of 110
VWEU)
5. Bij non-tarifair: gaat het om een in- (34) of uitvoerbelemmering (35)?
6. Kwantitatieve invoerbeperking of een maatregel van gelijke werking?
o NB: kwantitatieve beperking = maatregel die de in- uit- of doorvoer geheel of ten dele
belet
o NB: maatregel van gelijke werking = maatregel die rechtstreeks, daadwerkelijk of
potentieel de handelsstromen tussen lidstaten belemmert
7. Is het een maatregel discriminerend of niet-discriminerend? (met: schending, zonder: stap 8)
8. Gaat het om een producteis of een verkoopmodaliteit?
o Producteis: bv. eisen die aan product gesteld worden, maatregel van gelijke werking
o Verkoopmodaliteit: bv. winkeltijdenwetgeving, valt geen maatregel van gelijke werking
Voor rechtvaardiging:
2
, - Artikel 36 VWEU: a) geen volledige harmonisatie, b) een van de belangen, c) niet
protectionistisch, d) proportioneel (geschikt + minst belemmerend)
- Rule of reason (Cassis de Dijon): a) geen volledige harmonisatie, b) niet-discriminerend, c)
dwingend vereiste van algemeen belang, d) proportioneel (geschikt + minst belemmerend)
Vrij verkeer van personen en diensten/vestiging (zie week 2 en 3)
Het vrij verkeer van personen en diensten geldt slechts voor natuurlijke personen die burger zijn
va de Unie en vennootschappen vermeld in artikel 54 VWEU (wetgeving lidstaat + zetel).
o Marktburgers: burgers die naar lidstaat gaan om economische activiteit uit te oefenen
o Niet-marktburgers: burgers die naar lidstaat gaan en géén economische activiteiten
ontplooien, denk aan studenten of gepensioneerden
Burgers van de Unie hebben de volgende rechten:
o Het algemene reis- en verblijfsrecht (migratierechten, 21 lid 1 VWEU)
Reisrechten: artikel 4 en 5 Burgerschapsrichtlijn
Verblijfsrechten: artikel 6, 7-15, 16-21 Burgerschapsrichtlijn
Beperking reis- en verblijfsrechten in artikel 27-29
o Het recht op gelijke behandeling (markttoegangsrechten, 18, 45, 49 en 56 VWEU, 24 RI)
Soms (partiële) harmonisatie, soms niet
Rechtvaardiging: 24 lid 2 RI, 45 lid 3, 45 lid 4, 63 jo. 51, 52 VWEU en Rule of
Reason
Afbakening van de vier vrijheden
Goederen vs. Diensten
o Goed is stoffelijk, dienst is onstoffelijk (uitzondering is elektriciteit)
NB: verkoop van kleding is een dienst, omdat je in het proces van het kopen van
kleding verschillende diensten geleverd worden. Zie HC3
o Goederen en diensten moeten wel beide geschieden tegen betaling
Werknemers vs. Diensten/vestiging (zelfstandige)
o HvJ Haralambides voor vier voorwaarden: a) werkzaamheden voor een ander, b) onder
gezag van een ander, c) daarvoor beloning ontvangen, d) reële en daadwerkelijke arbeid
o NB: grote bedrijven van platformwerk maken vaak gebruik van een ‘dienstconstructie’,
i.p.v. werknemer, om geen sociale zekerheidsaspecten te betalen. Schijnzelfstandigen,
want werk is vaak wel onder gezag van een ander.
Diensten vs. Vestiging
o HvJ Gebhard: duurzaamheidscriterium
Diensten zijn tijdelijk. Beoordelen a.d.h.v. factoren: frequentie, periodiciteit en
continuïteit. Tijdelijke karakter sluit zekere (noodzakelijke) infrastructuur niet uit
o Vanwege twee redenen van belang:
Bij vestiging is de lidstaat van ontvangst bevoegd regels vast te stellen, bij
diensten is de lidstaat van oorsprong bevoegd regels vast te stellen
De dienstenrichtlijn bevat twee hoofdstukken, een voor diensten en voor
vestiging
Mededingingsrecht
1. Regels m.b.t. ondernemingen
a. Concentratietoezicht – VO 139/2004: fusie, overname, Joint Venture
b. 101 VWEU: kartelverbod, meerdere ondernemingen
c. 102 VWEU: verbod op misbruik van een dominante positie, één onderneming
2. Regels m.b.t. overheden = staatssteun, 107 VWEU
Het Europees mededingingsrecht is sterk beïnvloed door ontwikkelingen in de VS in de 19 e eeuw: het
oliebedrijf Standard Oil werd in de VS zo machtig dat het van alles opkocht, waardoor het veel macht
3
,had in de economie en politiek. Dit was zorgelijk en moest aan banden gelegd worden. Dit waaide
over naar de EU. De Duitse banden tussen politiek en het bedrijfsleven voor de WOII waren te sterk,
waardoor economische vrijheid ook belangrijk werd gevonden. De balans hiertussen is het resultaat;
de doelen van het mededingingsrecht zijn het bevorderen van de interne markt en het bevorderen
van de consumentenwelvaart. Met de uitleg van het mededingingsrecht kan ook plaatsgemaakt
worden voor andere doelen, zoals duurzaamheid.
Kernbegrippen
Effect op tussenstaatse handel:
o Heeft de gedraging potentieel effect op de handel tussen lidstaten? Dat wordt snel
aangenomen. Gedraging in een volledige lidstaat is al voldoende, waterbedeffect .
o Is anders dan grensoverschrijdend element, iets/iemand hoeft niet de grens over te gaan
Onderneming:
o HvJ Höfner, iedere entiteit die een economische activiteit uitoefent ongeacht de vorm of
de wijze van financiering. Economische activiteit is het aanbieden van goederen en/of
diensten op een markt.
o Uitzondering hierop is overheidsprerogatief, HvJ Diego Calis: wanneer het gaat over de
overheidsprerogatieven, dan is de overheid géén onderneming (bv. paspoortuitgifte)
Relevante markt:
o Productmarkt = substitutie mogelijk? SSNIP-test
o Geografische markt = homogeniteit concurrentievoorwaarden betrokken onderneming
Week 2 – Vrij verkeer van personen (niet-
marktburgers en werknemers)
Migratierechten
Artikel 21 lid 1 VWEU: iedere burger van de Unie (20 lid 1 VWEU) heeft het recht vrij op het
grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en
voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
De migratierechten zijn volledig geharmoniseerd in Richtlijn 2004/38 (burgerschapsrichtlijn). De
richtlijn harmoniseert uitputtend de voorwaarden waaraan een burger en zijn familie aan moet
voldoen om naar een andere lidstaat te mogen reizen en verblijven.
- De reisrechten komen terug in artikel 4 (uitreis) en 5 (inreis)
- De verblijfsrechten komen terug in artikel 6 tot en met 21 en 2 lid 2
- Beperkingen staan in artikel 27 tot en met 29
Verblijfsrechten
Artikel 6: verblijfsrecht voor maximaal 3 maanden
o Betrokkene moet in bezit zijn van een geldig ID/paspoort
Artikel 7: verblijfsrecht voor langer dan 3 maanden maar korter dan 5 jaar
o Economisch actieve burger
7 lid 1 sub a: werknemer of zelfstandige heeft zonder meer recht
Je kan je status als werknemer behouden als je werkloos bent, wanneer:
7 lid 3 sub a: tijdelijk arbeidsongeschikt door ziekte of ongeval
7 lid 3 sub b: onvrijwillig werkloos en minstens één jaar gewerkt
7 lid 3 sub c: onvrijwillig werkloos en minder dan een jaar gewerkt, maar
wel aangemeld als werkzoekende
4
, o HvJ Alimanovic: in periode van 6 maanden heeft de
werkzoekende dan recht op bijstand via 24 lid 1
o Behoud status is dus 6 maanden, daarna kan je beroep doen op 7
lid 1 sub b of 14 lid 4 sub b. Dan geen recht op bijstand, je moet
bij 7 lid 1 sub b over voldoende bestaansmiddelen beschikken en
bij 14 lid 4 sub b geldt 24 lid 2.
7 lid 3 sub d: beroepsopleiding
o Economisch niet-actieve burger
7 lid 1 sub b: moet over voldoende bestaansmiddelen beschikken en een
ziektekostenverzekering hebben
7 lid 1 sub c: studenten ingeschreven bij onderwijsinstelling en als
hoofdbezigheid studie hebben, daarnaast ziektekostenverzekering + voldoende
middelen
Artikel 16: het duurzaam verblijfsrecht dat wordt verkregen na 5 jaar onafgebroken legaal verblijf
o Géén verplichting van voldoende bestaansmiddelen of ziektekostenverzekering
o 16 lid 4: verblijfsrecht kan slechts verloren gaan door afwezigheid van meer dan 2 jaar
Artikel 14: apart verblijfsrecht voor de werkzoekende
o Lid 1: burgers van de Unie behouden alleen verblijfsrecht als zij geen onredelijke
belasting vormen voor het socialebijstandsstelsel van het gastland
o In afwijking van lid 1 geldt lid 4, geen verwijderingsmaatregel mag plaatsvinden als: a) je
nog immer op zoek bent naar werk en b) er reële kans gemaakt wordt op een aanstelling
Rechtvaardigingsgronden
21 lid 1 VWEU geeft aan dat reis- en verblijfsrechten niet absoluut zijn. Ze kunnen beperkt worden.
Omdat de burgerschapsrichtlijn volledig harmoniseert, gebruik je alleen artikelen 27-29 Richtlijn:
Verblijf van maximaal 3 maanden
o Volksgezondheid: 27 lid 1 en 29
Het moet gaan om niet-protectionistische doeleinden
Betrokkene moet leiden aan potentieel epidemische ziekte
Ziekte moet binnen 3 maanden na aankomst zijn opgetreden
Proportionaliteit (geschikt en minst belemmerend)
o Openbare orde en veiligheid: 27 en 28 lid 1
Het mag niet gaan om zuiver protectionistische doeleinden
Maatregel moet uitsluitend zijn gebaseerd op het gedrag van betrokkene
Gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging zijn voor
een fundamenteel belang van de samenleving
Proportionaliteit (geschikt en minst belemmerend)
28 lid 1: rekening houden met duur verblijf, leeftijd, gezondheid, gezin- en
economische situatie, sociale en culturele integratie en binding
Verblijf van langer dan 3 maanden en maximaal 5 jaar
o Alleen uitzetting mogelijk om redenen van openbare orde en openbare veiligheid
Verblijf van langer dan 5 jaar
o 28 lid 2: uitzetting alleen als sprake is van ernstige redenen van openbare orde of
openbare veiligheid
o 28 lid 3: bij verblijf langer dan 10 jaar en minderjarigen kan uitzetting alleen bij
dwingende redenen van openbare veiligheid
Markttoegangsrechten
Het gaat hier om rechten die een EU-burger heeft als deze eenmaal op het grondgebied van het
gastland is. Het belangrijkste markttoegangsrecht is het recht op gelijke behandeling; het recht om
5
,niet gediscrimineerd te worden op basis van nationaliteit. Als niet-economisch actieve burger
‘betreedt’ je niet echt een ‘markt’, maar er is toch voor deze term gekozen.
Niet-economisch actieve burgers
24 lid 1 burgerschapsrichtlijn (specifiek sociale bijstand)
o Verboden zijn alle directe en indirect discriminerende maatregelen, en alle overige
belemmeringen (HvJ D’Hoop)
NB: gelijk aan 18 VWEU, HvJ gebruikt 18 VWEU en 24 lid 1 Richtlijn door elkaar.
Dat mogen wij ook doen, je moet er slechts een noemen.
o Rechtvaardigingsgrond in artikel 24 lid 2: gastland is niet verplicht een recht op sociale
bijstand of studiefinanciering toe te kennen als:
Er sprake is van één van de volgende vier situaties:
Eerste drie maanden van verblijf
Werkzoekende met verblijfsrecht o.g.v. 14 lid 4 sub b
burgerschapsrichtlijn
Studiefinanciering in de eerste vijf jaar van het verblijf (tenzij
werknemer)
Geen legaal verblijfsrecht onder de richtlijn (HvJ Alimanovic, r.o. 49)
Wat is sociale bijstand? HvJ Alimanovic r.o. 44:
Iedere vorm van bijstandstelsels van overheidswege omdat je zelf
onvoldoende middelen hebt om in levensonderhoud te kunnen voorzien
Andere rechtspraak: op grond van individuele situatie inkomenstoets
18 VWEU
o Verboden zijn directe en indirecte discriminatie op grond van nationaliteit, en alle overige
belemmeringen (HvJ D’Hoop)
o Géén verdragsexcepties, alleen rule of reason (HvJ D’Hoop), dus evenredigheidstoets
Economisch actieve burgers (werknemers)
Wanneer ben je werknemer?
HvJ Haralambides: werkzaamheden voor een ander, onder gezag van een ander, tegen
beloning en daadwerkelijke reële arbeid
CRvB 14-4-2023: urencriterium doet onvoldoende recht aan het in het Unierecht ontwikkelde
criterium (56 uur / maand) dat sprake is van werknemerschap tenzij de verrichte arbeid
louter marginaal en bijkomstig van aard is. Een vertrekpunt bij de beoordeling vooraf van
gemiddeld 32 uur per maand, is naar het oordeel van de Raad wel aanvaardbaar.
Werkzaamheden moeten echter niet te marginaal, te onregelmatig en te veel onderbroken
verricht worden.
Voor de markttoegangsrechten van de werknemers is relevant art. 45 VWEU en verordening
492/2011:
Verordening 492/2011
o NB: deze verordening is een vorm van partiële harmonisatie, geen rechtvaardigingsgrond
dus daarvoor terugvallen op verdragsexcepties en RoR.
o Sommige bepalingen in de verordening zijn gericht aan lidstaten en hebben dus geen
horizontale rechtstreekse werking, andere bepalingen algemener geformuleerd en dus
mogelijk wel rechtstreekse horizontale werking. Je mag bij tentamen ervan uitgaan dat
deze verordening alleen geldt bij verticale verhoudingen, dus lidstaat – onderdaan.
o Rechten in artikelen 1-6 (recht op toegang tot werk), 7-9 (rechten die je hebt tijdens je
werk) en 10 (toegang onderwijs voor kinderen van werknemers). Verboden zijn alle
directe en indirecte maatregelen, en alle overige belemmeringen.
o 7 lid 2: recht op dezelfde sociale en fiscale voordelen als nationale werknemers
6
, Wat is een sociaal voordeel? HvJ Even: alle voordelen die, al dan niet verbonden
aan een arbeidsovereenkomst, in het algemeen aan nationale werknemers
worden toegekend, namelijk op grond van hun objectieve hoedanigheid van
werknemers of enkel wegens het feit dat zij ingezetenen zijn (denk aan O’Flynn).
Onderscheid sociaal voordeel en sociale bijstand:
Relevant voor toepasselijkheid 24 lid 2 burgerschap. Deze exceptie heeft
géén evenredigheidstoets en dus makkelijker te rechtvaardigen.
Verschil terecht, werknemer draagt bij aan sociale zekerheidsrechten.
Onderscheid lijkt heel helder, maar stufi: als je werkt naast je studie en
als werknemer aangemerkt kan worden, dan heb je als werknemer wel
recht op stufi als sociaal voordeel, terwijl als je studeert en niet werkt
dan heb je geen recht op het aanvragen van stufi want 24 lid 2 RI
2004/38.
45 VWEU
o Verboden zijn directe discriminatie o.g.v. nationaliteit, indirecte discriminatie o.g.v.
nationaliteit en overige belemmeringen volgens HvJ Bosman
HvJ O’Flynn: vergoeding vervoerskosten overleden gezinslid worden vergoed
voor werknemers als de begrafenis in VK plaatsvindt. O’Flynn was Iers en kreeg
de kosten dus niet vergoed. Deze regel treft dus vooral buitenlandse werknemers
met het overlijden van gezinslid. Dit is dus indirecte discriminatie.
HvJ Angonese: bank in noordelijke streek Italië eiste dat medewerkers Italiaans
en Duits spraken, moest je aantonen met attest van die specifieke streek (r.o. 38).
Iemand die niet in die provincie woont, heeft het veel moeilijker om die
verklaring te krijgen (r.o. 39). Dit benadeelt in de praktijk voornamelijk
onderdanen van andere lidstaten (r.o. 40). Aan die conclusie kan niet worden
afgedaan dat andere Italiaanse onderdanen in andere provincies het ook
moeilijker hebben: het is niet noodzakelijk dat alle onderdanen van de eigen
lidstaat worden begunstigd door de maatregel (r.o. 41).
o HvJ Angonese: 45 VWEU heeft horizontale rechtstreekse werking, vanwege de
effectiviteit. Het is verder onduidelijk of een private partij zich ook op een
rechtvaardigingsgrond kan beroepen, dus dat hoef je dan niet uit te werken op het
tentamen.
o Rechtvaardigingsgronden:
45 lid 3: openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid
A) geen volledige harmonisatie, B) bescherming een der belangen, C)
geen protectionistische, D) proportionaliteit (geschikt en minst
belemmerend)
45 lid 4: betrekkingen in overheidsdienst, zie HvJ Haralambides
Rule of Reason via HvJ Bosman: A) geen volledige harmonisatie, B) geen directe
discriminatie, C) dwingend vereiste van algemeen belang, D) proportionaliteit
7
,Stappenplan natuurlijke personen
Grensoverschrijdend element?
= Iets of iemand moet de grens over gaan
Begunstigde?
= Natuurlijke persoon en Unieburger i.d.z.v. 20
lid 1 VWEU
Niet-economisch actief? Economisch actief?
= gepensioneerden en studenten = werknemers en zelfstandigen
Migratie of markttoegang?
Werknemer of zelfstandige?
= reis/verblijf of iets anders?
HvJ Haralambides
zelfstandige markt > week 3
Harmonisatie migratie Harmonisatie markt
Richtlijn 2004/38 24 Ri. 2004/38 jo. HvJ
Rechtvaardiging in 27 tot Alimanovic bij sociale
en met 29 Richtlijn bijstand/stufi
Rechtvaardiging in 24 lid 2 Migratie of markttoegang?
18 e.v. VWEU voor rest, = reis/verblijf of iets anders?
alleen rechtvaardiging RoR
(HvJ D'Hoop)
Harmonisatie migratie Harmonisatie markt
Richtlijn 2004/38 1) Vo. 492/2011 als verticaal
Rechtvaardiging in 27 tot 2) 45 VWEU als horizontaal en HvJ
en met 29 Richtlijn Angonese
Rechtvaardiging: 45 lid 3 en 4 + RoR uit
HvJ Bosman
8
, Week 3 – De Dienstenrichtlijn (vestiging en
diensten)
Het vrij verkeer van diensten en de vrijheid van vestiging zijn relevant voor zowel zelfstandigen als
ondernemingen. Omdat ondernemingen geen migratierechten kunnen hebben, gelden deze rechten
alleen voor zelfstandigen. Hiervoor verwijs ik naar week 2 en hetgeen is gezegd over werknemers, zie
richtlijn 2004/38, met rechtvaardigingen in artikelen 27-29. Voor markttoegangsrechten, zie
hieronder.
Voor de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten geldt dat er sprake is van harmonisatie
middels Richtlijn 2006/123. Als deze om een bepaalde reden niet van toepassing is, vanwege de
reikwijdte of anderszins, dan val je terug op artikel 49 en artikel 56 VWEU.
Richtlijn 2006/123 (omgezet in Dienstenwet)
De Dienstenrichtlijn was bij invoering erg controversieel, vanwege het land van oorsprong-beginsel.
Dit beginsel houdt in dat als jij eenmaal ergens gevestigd bent en vervolgens diensten in een andere
lidstaat gaat verrichten, je al voldoet aan de regels van je ‘land van oorsprong’. Het beginsel is een
soort wederzijdse erkenning, het heft de dual burden op. Het land van oorsprong-beginsel is dus
relevant voor de diensten, omdat je in dat geval al ergens gevestigd bent en tijdelijk een dienst gaat
verrichten ergens anders. Bij de vrijheid van vestiging gaat het om de initiële vestiging, dan heb je
geen dual burden. Dit beginsel is wel opgenomen in de richtlijn, maar niet onverkort. Het vrij verkeer
van diensten mag je niet belemmeren (art. 16), behalve in 4 gevallen. Er zijn dus beperkte
rechtvaardigingsgronden, waarmee dual burden zoveel mogelijk voorkomen wordt.
Artikel 1 lid 1 en artikel 2 lid 1: De dienstenrichtlijn is van toepassing op het vrij verkeer van diensten
én de vrijheid van vestiging (mits de vestiging niet ziet op de verkoop van goederen), en een aantal
diensten vallen buiten het toepassingsbereik (zie artikel 2).
De vrijheid van vestiging wordt behelsd door artikel 9 tot en met 15
o Overige eisen volgen uit artikel 14 en 15 (zwarte en grijze lijst)
Het vrij verkeer van diensten wordt behelsd door artikel 16 tot en met 21
Richtlijn 2006/123 en vrijheid van vestiging
HvJ Gebhard: vestiging is het duurzaam (voor onbepaalde tijd) aanbieden van economische activiteit
middels een infrastructuur. Bij de vrijheid van vestiging zijn er 2 soorten belemmeringen die kunnen
ontstaan, vergunningsstelsels (artikel 9-11) en andere eisen die gesteld worden (artikel 14-15).
A) Vergunningstelsel:
Artikel 4 lid 6: vergunning = dienstverrichter moet stappen ondernemen (= toestemming) om
toegang te krijgen tot de uitoefening van de dienstenactiviteit
Artikel 9 ziet op de vraag of je een vergunningsstelsel mag invoeren, het mag niet, tenzij:
o Het vergunningsstelsel geen (in)directe discriminerende werking heeft, en
o De behoefte aan een vergunningstelsel is gerechtvaardigd wegens dwingende reden
van algemeen belang (zie artikel 4, niet limitatief), en
o Het nagestreefde doel kan niet door een minder beperkende maatregel worden
bereikt, met name omdat een controle achteraf te laat zou komen.
o NB: deze bepaling gaat dus een stuk verder dan het verdrag, omdat je alleen overige
belemmeringen via deze bepaling kan reguleren via vergunningen
Artikel 10: eisen in het vergunningsstelsel moeten voldoen aan de vergunningsvoorwaarden.
9