Discourse analysis - Jones
A1
Subdiscipline binnen de taalkunde:
Fonologie klankleer
Morfologie woordstructuur en woordvorming
Syntaxis zinsleer
Discourse analyse de studie van de manieren waarop zinnen en
uitingen worden samengesteld om teksten en interacties te maken en hoe
die teksten en interacties in onze sociale wereld passen
= studie van taal
Maar niet alleen taal, maar taal zoals mensen het gebruiken om dingen te doen
en voor elkaar te krijgen
Vooronderstellingen van discourse analyse:
1. Taal is ambigu en moet geïnterpreteerd worden
2. Taal is ‘in de wereld’ en afhankelijk van waar en wanneer het wordt
gebruikt en waarvoor het wordt gebruikt
3. Hoe we taal gebruiken is onafscheidelijk van wie we zijn en de
verschillende sociale groepen waartoe we behoren
4. Taal staat niet op zich en is altijd een combinatie van dingen als toon,
stem, gezichtsuitdrukkingen en gebaren & lettertypen, lay-out en
afbeeldingen die we gebruiken in geschreven tekst.
Iedereen doet onbewust aan ‘discourse analyse’ wanneer we communiceren (in
tekst of gesproken)
1. Taal is ambigu en moet geïnterpreteerd worden
Heb jij een pen?
2. Taal in de wereld en ‘situated’
1. In materiele wereld (in satirisch programma, nieuws)
2. In relaties (bekend, formeel, hiërarchie?)
3. In geschiedenis (wat gebeurde eerder en wat verwachten we dat later
gebeurt)
4. In andere teksten/discourse (alles wat we zeggen of interpreteren is
gesitueerd in een network van discourse)
3. Hoe we taal gebruiken is onafscheidelijk van wie we zijn en de
verschillende sociale groepen waartoe we behoren:
1. Discourse is niet alleen gesitueerd door wie wat tegen wie zegt(dus op
niveau van interpretatie) maar:
2. Mensen laten door discourse zien wie ze zijn, mensen ‘enact’ identiteiten
(en die zijn fluide: student, sporter, dochter, partner etc.)
4. Taal staat niet op zich
Intonatie, gezichtsuitdrukking, gebaren
, Lettertype, lay-out, beelden
BV:
Om een sporter te zijn moet ik me gedragen als sporter, omgaan met
sporters, naar de sportschool gaan etc.
B1
Er zijn drie manieren om naar discourse te kijken:
1. Language above the level of the clause or sentence (formal)
Hoe is deze tekst een tekst i.p.v. een willekeurige verzameling zinnen?
“Cohesion” = hoe stukken tekst ‘aan elkaar vast zitten’
“Coherence” = het algehele patroon of de reeks elementen in een tekst
of conversatie die overeenkomt met onze verwachtingen over hoe
verschillende soorten teksten of interacties moeten worden
gestructureerd.
2. Language in use (functional)
Wat probeert de auteur of spreker te doen met een tekst en hoe zien
we dat?
3. Language and ‘social practice’ (social)
Wat voor iemand is de auteur of spreker en wat voor ideeën of normen
propageert zij?
A2
Halliday: betekenis is het belangrijkste wat een tekst een tekst maakt; het moet
logisch zijn. Een tekst is naar zijn mening alles dat betekenis heeft in een
bepaalde situatie. En de basis voor betekenis is keuze.
Texture
= de kwaliteit die een bepaalde reeks van woorden of zinnen een tekst
maakt in plaats van een willekeurige collectie van taalkundige items.
De context van de keuzes (waarom ik deze specifieke woorden heb
gekozen) en de relatie tussen de keuzes maken de basis voor texture.
Komt van cohesion & coherence
Halliday: ‘A language speaker’s ability to discriminate between a random string
of sentences and one forming a discourse is due to the inherent texture
(cohesion) in the language and to their awareness (coherence) of it.’
“De bevoegdheid van mensen om onderscheid te maken tussen een willekeurige
reeks zinnen en een reeks die een discourse vormt is te wijten aan de inherent
texture (cohesion) in de taal en de awareness (coherentie) ervan.”
Er zijn volgens hem 2 belangrijke dingen die een tekst een tekst maken:
Functies die inherent in de taal zelf (cohesion)
, o Het helpt je om relaties tussen woorden, zinnen & andere elementen
(zoals keuzes) in de tekst te begrijpen
o Grammaticale ‘regels’
o Nadeel: je ziet vaak niet in de taal zelf dingen die je helpen
o Dus: 2 basis dingen die je kan helpen om een connectie te vinden
De woorden komen voor in een lijst
De woorden (behalve lamp) zijn hetzelfde (allemaal eten)
Ze behoren in dezelfde semantische veld
Awareness (in de hoofden van de mensen) (coherence)
o Relaties vinden tussen woorden, zinnen, paragrafen, foto’s en
andere tekstuele elementen, evenals relaties tussen de combinaties
van tekstuele elementen en bepaalde sociale situaties of
communicatieve doelen.
o Framework: ‘boodschappenlijst’ dat maakt een stuk tekst
begrijpelijk
Het is deel van je common knowledge (=de kennis die je deelt
met andere mensen in de maatschappij (algemene kennis))
Refereren naar andere teksten (zoals een ander boodschappenlijst of een
recept o.i.d.) (intertextuality) (generic framework)
B2
Cohesion:
o expliciete talige kenmerken (linguistic features / ‘explicit clues’) leggen
verbanden (zoals gebiedende wijs in voorgaande vb);
o de interpretatie van het ene element in de discourse hangt af van een
ander element (‘looking backward or forward’).
o Lexical cohesion: semantische relatie
Herhaling van (bijna) zelfde woord [Mark Rutte– Mark Rutte; Bruce
Springsteen - Springsteen]
Herhaling via synoniemen: Louis van Gaal kan zeker een telefoontje
verwachten. Martin van Geel benaderde de huidige bondscoach van
Oranje al voordat hij tweeënhalf jaar geleden Koeman aantrok als
opvolger van Mario Been.
Herhaling van woorden uit hetzelfde domein (‘lexicale ketting’).
(lexical chain): zanger, muziek, beat, optrede
o Grammatical cohesion: grammaticale relatie
Conjuction (gebruik van verbindende woorden: en, maar, echter,
bovendien)
Causaal (oorzaak-gevolg): ‘omdat’, ‘daardoor’, ‘derhalve’.
Additief (voegt informatie toe): ‘en’, ‘bovendien’, ‘verder’.
Contrastief (tegenstelling): ‘maar’, ‘echter’.
Sequentieel (geeft volgorde aan): ‘ten eerste’, ‘vervolgens’,
ten slotte’.