Sociale psychologie –
Samenvattingen boek
Hoofdstuk 1
Sociale psychologie = De wetenschappelijke studie van de manier waarop mensen hun gedachten,
gevoelens en gedrag worden beïnvloed door de echte of ingebeelde aanwezigheid van andere
mensen.
Sociale invloed = Het effect van woorden, acties en de aanwezigheid van anderen op onze
gedachten, gevoelens en gedrag.
Evolutionaire psychologie = Sociaal gedrag uitleggen via genetische factoren die geëvolueerd
hebben over tijd naar de principes van natuurlijke selectie.
Interpretatie = De manier waarop mensen perceptie hebben en met dingen omgaan en de sociale
wereld om zich heen zien/interpreteren.
Fundamentele toeschrijvingsfout = De gewoonte om mensen hun gedrag te veel toe schrijven aan
interne factoren (overschatten) en te weinig toe te schrijven aan de omgeving/situatie
(onderschatten).
Behaviorisme = Een stroming van de psychologie die vindt dat om het menselijk gedrag te begrijpen,
alleen maar hoeft worden gekeken naar de versterkende eigenschappen van de omgeving.
Gestalt psychologie = Een stroming van de psychologie die vooral het bestuderen van de subjectieve
manier van hoe een object in iemand gedachten ontstaat belangrijker vindt dan de objectieve,
fysieke factoren van het object.
Naïve realism = De overtuiging dat we dingen zien zoals ze zijn en onderschatten hoe veel we
interpreteren (en verdraaien/’spinnen’) van wat we zien.
Self-esteem = Mensen hun evaluatie van hun eigen ‘self-worth’, dat is de extensie van of ze zichzelf
zien als goed, competent en degelijk.
Sociale cognitie = Hoe mensen denken over zichzelf en de sociale wereld. Meer specifiek over hoe
mensen selecteren, interpreteren, onthouden en sociale informatie gebruiken om te oordelen en
beslissingen te maken.
,Hoofdstuk 13
Prejudice = een vijandige of negatieve houding ten opzichte van mensen in een bepaalde groep,
uitsluitend gebaseerd op de deelname van deze mensen aan de groep.
Dit heeft een:
- Cognitief bestanddeel: overtuigingen en gedachten die de houding maken
- Emotionele/effectieve bestanddeel: type en intensiteit van de emotie van de houding
- Gedragsmatig bestanddeel: is gerelateerd aan iemands actie
Prejudice is een ‘two way’ street en kan van de minderheid of meerderheid van de samenleving
komen.
Het creëren van categorieën is een adaptief mechanisme, ingebouwd in het brein, en kan dus niet
voorkomen worden. Ervaringen beïnvloeden deze categorieën en de voorkeur ervan.
Stereotype = een generalisatie van een groep van mensen waarbij bepaalde onderscheidende
kenmerken toegewezen worden aan alle leden van de groep, los van de onderlinge verschillen van
de mensen. Dit is een stap na de categorisatie.
Positieve stereotypes zijn alsnog niet ‘goed’ voor beide partijen.
Stereotypes kunnen onze emotionele reactie beïnvloeden op verschillende groepen.
Dit is een cognitief bestanddeel
Discriminatie = onrechtvaardig negatief of schadelijk gedrag richting een groepslid, uitsluitend
gebaseerd op de deelname van dit persoon aan de groep.
Kan bij grote levensgebeurtenissen gebeuren, maar is ook alledaags actief: dit heet
microaggressions.
Dit is een gedragsmatig bestanddeel
Impliciet vooroordeel = een vooroordeel waar je je waarschijnlijk niet van bewust bent.
Manieren om onderdrukte (surpressed) vooroordelen te meten:
- Het versturen van dezelfde cv’s met andere namen:
Vroege versie hiervan heette ‘bogus pipeline’, een soort neppe leugendetector als ene
conditie of een vragenlijst als andere conditie (waarbij makkelijk gelogen kan worden)
Manieren om impliciete (implicit) vooroordelen te meten:
- Implicit Association test (IAT): meet de snelheid van mensen hun positieve of negatieve
reactie op een bepaalde groep. Eerst gezichten indelen en daarna negatieve of positieve
woorden indelen en vervolgens een combinatie van deze twee mensen reageerden
sneller op de combinaties van wit + positief en zwart + negatief
Self-fulfilling prophecy = Een verwachting van iemands eigen of andermans gedrag dan de waarheid
wordt doordat de persoon met de verwachting zich zo gedraagt dat het waar wordt.
Social identity threat = de dreiging die ontstaat wanneer iemand denkt dat de mensen deze persoon
als onderdeel van hun groep (bv: seksuele aard/huidskleur) ziet, in plaats van als individu. Dit is een
ervaring van geëvalueerd worden via negatieve stereotypes over jouw groep.
Verminderen van deze social identity threat kan door jezelf te herinneren aan je goede kwaliteiten
en ervaringen die je succesvol maken.
, Institutional Discrimination = Activiteiten die discrimeneren, legaal of illegaal, tegen minderheden
door hun etniciteit, religie, cultuur, leeftijd, seksuele voorkeur of een ander soort maatschappelijk
doelwit voor vooroordelen.
Normative conformity = de neiging om mee te doen met de groep om zo aan de verwachtingen van
de groep te doen en acceptatie binnen de groep te krijgen.
Social identity = Het onderdeel van iemands ‘self-concept’ dat is gebaseerd op zijn/haar identificatie
met de natie, met religie of politieke groep, met werk/opleiding (occupation) of andere sociale
verbondenheid.
Ethnocentrism = De overtuiging dat iemands eigen etnische groep, natie of religie superieur in
vergelijking met alle andere.
In-group bias = De neiging om mensen van je eigen groep speciale voorkeur te geven over anderen
die onderdeel zijn van een andere groep.
Out-group homogenity = De perceptie dat individuen in de out-group meer op elkaar lijken
(homogenous) dan dat ze eigenlijk op elkaar lijken, en ook meer op elkaar lijken dan leden van de in-
group.
Blaming the victim = De neiging om individuen de schuld te geven voor hun slachtofferschap, vooral
gemotiveerd door de wil om de wereld als een eerlijke plek te zien. Mensen zouden krijgen wat ze
verdienen, bv. dakloos iemand is eigen schuld. Men vindt het eng om te beseffen dat er zomaar
gediscrimineerd kan worden of je zomaar een ongeluk kan ondergaan. Daarom de persoon de schuld
geven als een soort veilig gevoel.
Realistic conflict theory = Het idee dat gelimiteerde bronnen leiden tot conflict tussen groepen en
resulteren in verhoogde vooroordelen en discriminatie. Bv. met het onderzoek tussen twee groepen
jongens waarbij team building en competitief zijn van belang waren.
Jarenlang werd gedacht dat educatie de manier was om stereotypering en vooroordelen tegen te
gaan, omdat stereotypes en vooroordelen vaak gebaseerd zijn op foutieve informatie. Men zou de
waarheid moeten leren en dan zou alles verdwijnen. Dit leek naïef te zijn, omdat er vaak emotionele
aspecten onder deze stereotypes en vooroordelen liggen die niet makkelijk gemodificeerd kunnen
worden. Herhaaldelijk contact tussen groepen lijkt wel te helpen, maar dan wel speciaal soort
contact.
De contact hypothese = sociale interacties tussen sociale groepen zouden vooroordelen
verminderen. Via meer contact kom je dingen van jezelf tegen in de ander. Bv. huisgenoot.
Een probleem met deze hypothese is dat het directe intergroup contact vereist voor elk individu.
Toch blijkt dat indirecte vormen van contact ook voor vermindering in vooroordelen zorgt.
Extended contact effect = de kennis dat iemand van de in-group vrienden is met iemand van de out-
group kan al vooroordelen verminderen.
Media contact kan op 2 manieren:
1. Parasocial contact = een emotionele band krijgen en graag willen weten wat er gaande is
met een bepaald (bekend) persoon van andere sociale groepen.
2. Vicarious (plaatsvervangend) contact = plaatsvervangend getuige zijn van intergroup contact
dat via het nieuws en de media verspreidt wordt.