Samenvatting Introductie tot
sociologische theorie:
deeltentamen A
Introduction to sociological theory: theorists, concepts, and their
applicability to the Twenty-First Century – Michele Dillon (Fourth Edition)
Inhoudsopgave samenvatting
Introductie...................................................................................................................... 2
Hoofdstuk 1: Karl Marx (1818-1883)...............................................................................4
Hoofdstuk 2: Emile Durkheim (1858-1917)...................................................................10
Hoofdstuk 3: Max Weber (1864-1920)..........................................................................14
Hoofdstuk 4: Amerikaanse klassiekers - Hoofdstuk 4: pagina 176-184, 188-189, 193-
198............................................................................................................................... 19
Hoofdstuk 5: technologie, cultuur en politiek................................................................24
Hoofdstuk 7: uitwisseling, netwerken en rationele keuze theorieën - pagina 274-281,
284-293........................................................................................................................ 28
Dit is een dekkende samenvatting van de boekstof van het eerste
deeltentamen van Introductie Maatschappij Wetenschappen tijdens het
tweede blok van de studie Interdisciplinaire Sociale Wetenschappen.
Dikgedrukte termen en schuingedrukte kopjes in de samenvatting zijn
woorden die blauwgedrukt/dikgedrukt in het boek stonden.
Alle termen zijn vertaald naar het Nederlands, wanneer deze lastiger terug
te vertalen zijn naar het Engels, zijn ook de Engelse termen (zoals in het
boek) vermeld, tussen aanhalingstekens en schuingedrukt.
Veel succes(/sterkte) allemaal met studeren!
,Introductie
Het dagelijkse sociale leven is rijk aan complexiteit en wordt anders
geïnterpreteerd, afhankelijk van de theoretische invalshoek.
Karl Marx (1818-1883) richtte zich op de ongelijkheid binnen het
kapitalisme. Hij beschreef hoe economische structuren worden bepaald
door de zoektocht naar winst, wat leidt tot lage lonen, slechte
arbeidsomstandigheden en klassenverschillen. Volgens Marx heeft
kapitalisme de vrijheid om te consumeren verheven tot het hoogste
ideaal.
Max Weber (1864-1920) onderzocht hoe sociale actoren worden
gedreven door hun overtuigingen en waarden. Hij wees op de rol van
status en levensstijl, naast economische ongelijkheid, in het creëren
van sociale verschillen.
Émile Durkheim (1858-1917) benadrukte dat afwijkend gedrag
normaal is, omdat het in alle samenlevingen voorkomt. Hij onderzocht
hoe sociale instituties individuen reguleren en wat gemeenschappen
samenhoudt.
De kracht van sociologische theorie
Sociologische theorie biedt een scala aan ideeën om het sociale leven
te begrijpen (pluralistisch). Het onderzoekt zowel de invloed van
grote sociale structuren (macrostructuren) op individuen als de
dynamiek van persoonlijke interacties. Daarnaast verkent het hoe
cultuur sociale structuren beïnvloedt, bijvoorbeeld door collectieve
acties en bewegingen.
Klassieke en moderne theorieën
1. Klassieke theorieën, zoals die van Marx, Weber en Durkheim, vormen
de basis van het sociologische denken.
2. Hedendaagse theorieën bouwen voort op deze klassiekers, vaak met
nieuwe perspectieven.
Ontstaan van sociologie: De maatschappelijke context
Sociologie is ontstaan in de Verlichting, een tijdperk waarin
rationaliteit en rede werden benadrukt. Filosofen als Thomas Hobbes,
John Locke en Jean-Jacques Rousseau legden de basis voor ideeën over
individuele rechten en het sociale contract. Elk bespraken ze hoe een
2
, individueel zich zou moeten verhouden tot de maatschappij op basis
van ratio.
o Hobbes geloofde in een sterke monarchie om chaos vanuit
individuelen te voorkomen/individuen te controleren.
o Locke pleitte voor een samenleving waarin de regering
dienstbaar is aan haar burgers. Burgers/individuen zouden zelf
verantwoordelijk en wijs genoeg zijn om voor het beste voor
zichzelf en zo ook de samenleving te kiezen Utilitarisme
(=waarde van een handeling afgemeten aan de bijdrage die deze
handeling levert aan het algemeen nut)
o Rousseau stelde dat collectief welzijn boven eigenbelang moet
staan: sociaal contract.
De discipline ontwikkelde zich verder dankzij empirisch onderzoek en
het streven naar objectiviteit, met pioniers zoals Auguste Comte. Hij
introduceerde positivisme: de toepassing van wetenschappelijke
methoden op de studie van menselijke samenleving.
Aanhangers van wetenschappelijk redeneren: Empiristen.
Belangrijke stemmen in de sociologie
Harriet Martineau benadrukte dat sociologische observatie objectief
en niet-oordelend moet zijn.
o Martineau wees ook op de tegenstellingen in democratische
idealen, vooral met betrekking tot genderongelijkheid.
William E. B. Du Bois beschreef hoe slavernij leidde tot een dubbel
bewustzijn onder Afro-Amerikanen, waarbij zij zichzelf door de ogen van
witte onderdrukkers moesten zien. Hij bekritiseerde racisme en
kapitalistische uitbuiting.
Alexis de Tocqueville onderzocht hoe democratische waarden
samenhangen met persoonlijke vrijheid en sociale instituties.
3
, Hoofdstuk 1: Karl Marx (1818-1883)
Kapitalisme
Kapitalisme is een productiewijze, gebaseerd op ongelijke verspreiding
van productiemiddelen ongelijk particulier eigendom: de bourgeoisie
heeft een monopolie op de productiemiddelen.
Nadeel: ongelijkheid, voordeel: algemene toegang tot
consumentengoederen.
Bourgeoisie: kapitalistische eigendomsklasse. Zou volgens Marx
blijven verspreiden zolang het kapitalisme blijft groeien.
Tegenover de bourgeoisie staat het proletariaat: de
arbeiders/werknemers. Het bezit van de productieketen maakt het
verschil tussen de bourgeoisie en het proletariaat. De samenleving is
gestratificeerd: opgedeeld in ongelijke klassen/strata.
Met winst breiden kapitalisten hun privébezit uit, maar de arbeider
werkt van loondienst exploitatie
Kapitalistische winstaccumilatielogica: de sociaaleconomische kloof
tussen arbeider en kapitalist wordt groter doordat de kapitalist winst
maakt, en de arbeider niet.
Historisch materialisme
Materiële (economische) condities en hoe deze sociale structuren/relaties
beïnvloeden. De productie en uitwisseling van middelen is de basis van
alle structuren.
(Ongelijke) klassenverhoudingen vormen ook de geschiedenis.
Tegenstrijdigheden in sociaaleconomische regels veroorzaken
historische verandering.
Het verwerpen van het kapitalisme
Klassenbewustzijn: arbeiders realiseren dat er sprake is van
uitbuiting, en dat deze komt door het kapitalisme. Hierdoor zouden
arbeiders in actie gaan komen tegen het kapitalisme.
o De bourgeoisie zijn de grafdelvers en het proletariaat de
revolutionaire klasse: revolutionair bewustzijn.
Dialectisch materialisme: het idee dat historische verandering
(sociaal of economisch) het resultaat is van bewuste menselijke
activiteit, gemotiveerd door ervaren sociale ongelijkheden en
tegenspraken in historisch geconditioneerde economische krachten en
relaties.
4