Samenvatting participatie in netwerken aan de hand van toets matrijs.
Basisboek psychologie, Rigter J (2017)
Onderwerpen toets matrijs:
Sociale psychologie
• Soorten groepen en belang ervan
• Principes in de samenwerking die gelden bij aanwezigheid van anderen
• Belemmerende sociaal psychologische effecten
• Groepsprocessen in en tussen groepen
Hoofstuk 11 → hoe wij met elkaar omgaan
De sociale psychologie is een onderdeel van de psychologie. Het is de wetenschap
waarbinnen de manier waarop gedachten, gevoelens en gedragingen van mensen
worden beïnvloed door de werkelijke of gefantaseerde aanwezigheid van andere mensen
wordt bestudeerd. Het kan zowel gaan om directe, rechtstreekse beïnvloeding (zoals bij
de gedachte: wat zouden mijn ouders hiervan vinden?).
De basis van besluitvorming is niet altijd een bewust proces, maar er is vaak
sprake van onbewuste sociaalpsychologische principes.
Mensen zijn sociale wezens en gevoelig om het gedrag van anderen na te doen
(spiegelneuronen).
11.2 wat is het belang van groepen?
Een in-groep (wij-groep) is een groep waarmee een persoon zich identificeert als lid.
Deze persoon ontleent ook (een groot deel van) zijn sociale identiteit aan die groep.
De uit-groep (zij-groep) is het tegengestelde van een in-groep: de groep waarmee
iemand zich niet identificeert.
11.2.1 wat is een groep?
Een groep is een verzameling van twee of meer personen die met elkaar omgaan. Dit
kan zijn omdat zij zich met elkaar identificeren of omdat zij een gezamenlijk doel
hebben.
Kenmerkend aan een groep is dat de groepsleden met elkaar een interactie
aangaan en van elkaar afhankelijk zijn om behoeften of doelstellingen te
verwezenlijken.
Een dyade is een groep van twee personen. Zij is de kleinst mogelijke eenheid waarbij
sprake kan zijn van interactie tussen organismen (zoals mensen).
Voorbeeld: stel dat getrouwd is of moeder met kind.
11.2.2 wat is de functie van een groep?
Sociale identiteit is het besef bij iemand dat hij tot een bepaalde groep behoort. Omdat
dit ‘zichtbaar’ of ‘weetbaar’ is voor anderen, wordt hij ook als zodanig behandeld. De
groep waarmee iemand zich identificeert, verschaft hem een (gewenst) zelfbeeld en
wordt door anderen als uniek onderscheiden.
De onderlinge verbondenheid van een groep draagt bij aan het ontstaan van
sociale identiteit van een individu.
1
,11.2.3 welke groepen bestaan er zoal?
Een primaire groep is een groep waarbinnen de leden persoonlijke en duurzame relaties
met elkaar onderhouden. Sleutelbegrippen zijn: intimiteit, grote emotionele
betrokkenheid, interactie met de gehele persoon, weinig strikt geregelde interacties.
Deze groep wordt gekenmerkt door een groot belang van persoonlijke en
emotionele relaties.
Een secundaire groep is een groep waarvan de leden formele, instrumentele
(doelgerichte) relaties met elkaar onderhouden. Sleutelwoorden zijn: efficiëntie, minder
persoonlijke of onpersoonlijke relaties, geen of weinig intimiteit, nastreven van
praktische doelen.
Kenmerkt zich door een onpersoonlijke omgang. Omgang is formeler geregeld.
Scheidslijn tussen primaire en secundaire groep is niet altijd duidelijk te trekken.
Een open groep laat nieuwe leden toe, in tegenstelling tot een gesloten groep.
11.3 welke processen kunnen binnen een groep spelen?
11.3.2 groepsnormen
Groepsnormen zijn sociale regels over hoe de leden binnen een groep met elkaar
omgaan. Dit kunnen ‘expliciete’ groepsnormen zijn, die onderling zijn afgesproken of
zijn opgelegd door de grotere organisatie waar een groep deel vanuit kan maken. Het
kunnen ook ‘impliciete’ groepsnormen zijn, die gedurende de ontwikkeling van een
groep ontstaan. Dit kun je ook gewoontes noemen.
- Expliciete normen: zijn geschreven regels. Ze zijn afgesproken en op schrift
gesteld. Wetten zijn voorbeelden van expliciete normen.
- Impliciete normen: zijn de ongeschreven, niet afgesproken normen in een groep.
Maar ze zijn er wel. Dat merk je pas als je ervan afwijkt.
Normen verschillen per groep en beïnvloeden het functioneren van zowel de groep als
geheel als ook van de individuele leden. Groepsnormen kunnen enthousiasmeren, maar
leden kunnen er ook door gedisciplineerd worden. Conformeren is dan een belangrijk
verschijnsel.
- Conformeren: de sociale invloed waarbij individuen hun houdingen of gedrag
veranderen door ‘aan te haken’ bij bestaande sociale normen. Conformeren is
meestal handig. Zo rem je ook af op een snelweg als anderen dat doen.
2
,11.3.3 sociale rollen in een groep
Als er een groep ontstaat en zich verder ontwikkelt, dan ontstaan er sociale rollen. De
sociale rol betreft de verwachtingen en voorschriften over het gedrag, het handelen en
de houding die horen bij een bepaalde sociale positie. Zoals die van een leerkracht of
ouder.
- Bij permanente(re) groepen ontstaan permanente(re) rollen. Vaak zijn ze formeel
omschreven. Er zijn ook informele rollen.
Een belangrijke rol binnen een groep is die van de leider. Bij meer permanente groepen
maakt men onderscheid tussen een formele leider en een (eventuele) informele
leider. Een formele leider is aangesteld. Een informele leider is niet aangesteld maar
wordt wel vaak naar geluisterd.
- Een formele leider is de ‘officiële’ leider van een organisatie. Hij is aangesteld
door een bestuur, een directie of iets dergelijks. Het is de bedoeling dat hij leiding
geeft en daar wordt hij meestal ook voor betaald.
- Een informele leider is een lid van een groep of organisatie die niet is aangesteld
om andere leden te beïnvloeden of te leiden, maar die daartoe toch in staat is
vanwege speciale vaardigheden of talenten.
11.3.4 groepscohesie
Elke groep en maatschappij heeft een bepaalde mate van sociale lijm nodig. De leden
moeten een betrokkenheid bij elkaar ervaren.
Bij een groep heet dat groepscohesie. Bij een dyade (kleinste groep) heet dat
gehechtheid.
Groepscohesie (groepssamenhang): het geheel van krachten dat ervoor zorgt dat
teamleden bij de groep (willen) blijven. Hoe groter de cohesie, hoe sterker de
groepsnormen worden.
Gehechtheid: een begrip dat gebruikt wordt voor de emotionele band tussen twee
mensen.
Hoe meer groepscohesie, hoe groter de kans is dat de leden van een groep veel
activiteiten samen doen en elkaar goed kennen. Hoe meer samenhang, hoe groter de
kans is dat de doelen behaald worden. → Voorwaarde is wel dat de groep het eens is
over de hoogte van de doelen die men nastreeft.
Een hoge groepscohesie samen met hoge prestatiedoelen leidt tot hoge
prestaties en hoge productiviteit.
Een hoge groepscohesie samen met lage prestatiedoelen leidt tot lage
productiviteit.
3
, 11.3.5 sociale facilitatie en social loafing
Aanwezigheid van anderen leidt in samenwerking
Sociale facilitatie: de neiging van mensen om eenvoudige taken beter te volbrengen als
er andere mensen in de buurt zijn en de prestatie bekijken (samen sporten).
Sociale interferentie: de neiging van mensen om moeilijke taken slechter te volbrengen
als er andere mensen in de buurt zijn en de prestaties bekijken (plankenkoorts).
Social loafing: de neiging van individuen om eenvoudige taken slechter te volbrengen
als zij in groepen werken, omdat zij niet individueel beoordeeld worden.
(J&J: onderlinge samenwerking en steun worden minder als er sprake is van
competitiedrang en beoordelingsangst.
Andere belemmerende sociaal psychologische effecten
Dominant respons: niet doordenken maar het eerste wat opkomt bij de meerderheid
wordt gekozen. Oorzaken: fysiek als trek hebben, psychische overtuigingen over jezelf,
culturele opvattingen, fixatie op eerste oplossing, mentale luiheid en terugvallen op
eerdere oplossingen.
Sukkeleffect: als wij het gevoel krijgen dat wij door anderen gebruikt worden, gaan wij
liever inspanningen verminderen dan het doel halen.
Defensieve vermijding: uitstellen, rationaliseren of ontkennen verantwoordelijkheid i.p.v.
beslissen.
Omstanderseffect: hoe groter het aantal getuigen is in een ‘noodgeval’ des te kleiner is
de kans dat iemand ingrijpt.
11.3.6 groepsdenken
Groupthink (groepsdenken): een verschijnsel waarbij een groep (van op zich zeer
bekwame personen) zodanig wordt beïnvloed door groepsprocessen, dat de kwaliteit
van groepsbesluiten verhindert. Het ontstaat als groepsleden vooral letten op het
bereiken en behouden van overeenstemming en eensgezindheid bij een
beslissingsproces in plaats van de feiten kritisch overwegen (bevestigen wat je al weet,
tunnelvisie of ‘bubble’).
Groepsdenken leidt aan de ene kant tot het effect dat groepen meer risico durven
nemen en aan de andere kant tot zelfcensuur, onderdrukken van anders denken,
illusie van onkwetsbaarheid, rationaliseren, illusie van ethisch verantwoorde
keuze, stereotypering en uitsluiting.
Groepsdenken treedt vooral op als afwijkende meningen genegeerd worden.
4