Wetenschapsfilosofie aantekeningen
Week 8: introductie
Wat is wetenschapsfilosofie?
Antwoorden op vragen achter het onderzoek (die eraan voorafgaan). Wat moet je
veronderstellen voor je een enquête doet of wat voor resultaten je krijgt?
- Wat is kennis en wanneer is dat bewezen?
- Wat is kenbaar? Wat kunnen we weten? Wat voor soort sociale verschijnselen zijn er
en hoe kunnen we er kennis over vergaren?
- Waarin verschilt wetenschappelijke kennis van andere kennis? Wat is de
meerwaarde van wetenschappelijke kennis t.o.v. bv. praktijkervaring als kennis?
Waarom doen we het?
De antwoorden op deze vragen hebben grote invloed op de wetenschap
- Kennisclaims inschatten en beoordelen. Wat voor veronderstellingen en grondslagen
zitten achter deze keuzes, posities en claims?
- Hierdoor kan je beter consistent, ‘goed’ onderzoek doen.
- Rol kennis/wetenschap in de samenleving. Wat weten we nou eigenlijk? Wat is
kennis waard?
Rol in alle onderzoeksfases:
- Keuze onderwerp
- Onderzoeksvraag
- Rol theorie
- Onderzoeksmethode(n)
- Wat en hoe
- Verzamelen en verwerken
- Conclusies
Vijf dilemma’s
1. Bestaat er een objectieve sociale werkelijkheid? Naturalisme vs. interpretativisme
2. Wat is de rol van waarneming en theorie in de wetenschap? Redeneren vs.
waarnemen
3. Wat bepaalt menselijk handelen? Agent vs. structuur
4. Moet goed onderzoek waardevrij zijn? Waardevrijheid vs. normativiteit
5. Aan welke ethische eisen moet onderzoek voldoen? Consequentialisme vs.
deontologie
- Normatieve keuze: er is geen objectief antwoord, alleen meer en minder
beargumenteerde posities
- Fundamentele keuze, maar kan bewegen
- Los te beantwoorden: posities volgen niet automatisch uit andere
- Positie beïnvloedt onderzoek: sommige posities passen beter bij elkaar dan andere.
Consistentie
,Studievragen
1. Schrijf, als startpunt van de cursus, in enkele kernwoorden op wat in jouw ogen de
kenmerken zijn van goed wetenschappelijk onderzoek.
Betrouwbaar, valide (extern: is op de populatie van toepassing, intern: is van toepassing op
de groep), repliceerbaar, objectief
Falsifieerbaar: transparantie (inzicht geven in wat je hebt gedaan. Hoe kom je van je
onderzoek tot je conclusies)
Theoretische innovatie (waarde toevoegen. Je moet voortborduren op wat anderen eerder
hebben gedaan). In Journals gaat het om iets dat vernieuwend is. Daarom willen
wetenschappers dat hun hypothese klopt. Dat is vooral gevaarlijk in de medische wereld.
Grote N
Veel termen hier passen bij kwantitatief onderzoek. Kwalitatief heeft weer andere
overwegingen:
Betrokkenheid
Consistente logische argumentatie
‘Wat is goede wetenschap’ is enerzijds een ethische vraag, maar ook hoe empirie en theorie
zich tot elkaar verhouden. Soms moet je meer deductief en soms juist inductief te werk gaan
(vanuit je observaties een onderzoeksvraag opstellen).
2. Schrijf in enkele woorden op welke dilemma’s of vragen je zelf ziet in de ambitie
van wetenschap om kennis te generen. Ga daarbij eventueel ook in op dilemma’s
waar je zelf op bent gestuit bij het doen van onderzoek. In hoeverre passen je eigen
vragen of dilemma’s bij de dilemma’s die in de cursus centraal staan?
Naturalist: begrijpen hoe een specifiek fenomeen is (sociaal wetenschappelijk).
Interpretatief: persoonlijk gedachtenproces. Bij psychologisch onderzoek bijvoorbeeld: men
wordt gevraagd om emoties en gevoelens te beschrijven, en de redenen daar achter. Maar
dat betekent dat daar al een gedachtenproces aan is voortgegaan die wordt beïnvloedt door
een referentiekader.
Andere dilemma’s:
Transparantie: je waarnemingen sluiten aan op de theorie
Keuzes maken in wat je bespreekt
Hoe je een vraag formuleert
Wat is goede kennis? Zijn interviews goede kennis?
Theorie vs. empirie
3. Risjord onderscheidt drie hoofdthema’s in de filosofie van de sociale
wetenschappen: normativiteit, naturalisme en reductionisme. Wat verstaat hij onder
deze drie thema’s?
Normativiteit: waarden vs. feiten. Welke rol moeten waarden innemen?
Naturalisme: moet de sociale wetenschap hetzelfde worden onderzocht als
natuurwetenschap (om echte wetenschap te zijn)?
Of hebben mensen een specifieke benadering nodig? Mensen zijn geen stenen, zij hebben
gevoelens.
,Reductionisme: Kunnen theorieën worden gereduceerd naar een lager niveau? Uiteindelijk
misschien natuurkundig niveau? Kan psychologisch onderzoek teruggebracht worden naar
biologisch (neurotransmitters)? En daarvoor gaat het nog om cultuuronderzoek.
4. Risjord bespreekt drie voorbeelden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek: naar
de democratische vrede, hekserij bij de Azande en de ‘Freedom Riders’ in de VS.
- Wat is het verschil tussen sociaal-wetenschappelijke en
wetenschapsfilosofische vragen over deze onderwerpen?
Sociaal-wetenschappelijk: onderzoek naar maatschappij, meer praktisch.
Wetenschapsfilosofie: staat hierboven, metaforische manier om het uit te leggen. Maar het
zijn ook vragen die de basis vormen van onderzoek: wat is goede wetenschap, en hoe kom
je daartoe?
- Bedenk een voorbeeld van bestuurs- en organisatiewetenschappelijk
onderzoek en formuleer daarbij zowel een sociaal-wetenschappelijke als een
wetenschapsfilosofische vraag.
Sociaal-wetenschappelijk: Hoe voelen medewerkers van de Belastingdienst zich over hun
baan?
Wetenschapsfilosofie: Hoe kunnen we kennis verkrijgen over de mening van anderen?
- Achterliggende percepties op de werkelijkheid (naturalisme/interpretivisme)
- Holistisch: ga je kijken naar een cultuurniveau, of individueel?
5. Bij zijn bespreking van naturalisme en reductionisme maakt Risjord een
onderscheid tussen een ‘epistemologische’ en een ‘metafysische’ variant.
- Wat bedoelt hij met deze twee begrippen?
Episteme: bestaan van ware kennis. Wat is ware kennis en hoe kan je daartoe komen? (tot
kennis komen over de werkelijkheid)
Metafysica/ontologie: wat ìs? Is de sociale werkelijkheid hetzelfde als de natuurlijke
werkelijkheid? Het ‘wezen’, de zijnsleer
- Wat maakt dit onderscheid uit voor de positie die iemand inneemt op deze thema’s?
Je kunt verschillende combinaties maken. Meta: ‘De sociale werkelijkheid is hetzelfde als de
natuurlijke’. Maar ‘hoe kom je hier tot de echte werkelijkheid’ is iets anders (episte).
‘Wat is een stoel?’ (meta) ‘Hoe kom je erachter dat het een stoel is?’ (episte)
6. Hoe zie je in Risjords bespreking dat wetenschapsfilosofie een normatieve activiteit
is?
Dat we bezig zijn met beantwoorden met ‘wat maakt kennis tot goede wetenschappelijke
kennis?’ Dat is geen beschrijvende vraag, maar normatief: wat is goed en fout?
Debat
1. Bestuurs- en organisatiewetenschap onderscheidt zich niet wezenlijk van de natuurwetenschappen en
dient zich aan dezelfde wetenschappelijke normen te houden.
- Voor: Wetenschappelijk onderzoek moet objectief zijn om goede wetenschappelijke kennis te zijn.
Het blijft bij meningen als je dit als andere wetenschap behandelt
- Tegen: Irrationele actoren en complexe situaties niet te verklaren vanuit 1 oorzaak. Niet alleen objectief
maar ook subjectief. Taalproces: onmogelijk om puur objectief onderzoek te doen.
, Mensen laten zich leiden door regels. Wat hier voor waar wordt aangehouden kan over de grens totaal
anders zijn. Je moet dus rekening houden met een kader.
2. Goede wetenschap is gebaseerd op logica en zuivere empirie en niet op subjectieve interpretatie en
inleving.
- Voor: Onderzoek op een subjectieve manier geeft geen repliceerbaarheid. Je moet een analyse op
afstand kunnen voeren
- Tegen: al het kwalitatief onderzoek zou dan geen wetenschap zijn. Het is onvermijdelijk dat je geen
interpretaties hebt in je onderzoek. Ook kwantitatief onderzoek is subjectief, omdat je resultaten op een
bepaalde manier opschrijft door de gekozen manier van onderzoek.
Je kan niet met een onafhankelijke bril naar de werkelijkheid kijken. Ook op collectief niveau:
wetenschappelijke gemeenschappen.
Wetenschap werkt met schokken. Er komen op een gegeven moment zo veel inconsistenties dat je een
abrupte andere theorie moet verzinnen
,Week 9: naturalisme vs. interpretativisme
Kern dilemma: bestaat er een objectieve sociale werkelijkheid?
Ontologische/metafysische vraag: veronderstellingen die je hebt over hoe de werkelijkheid in
elkaar zit.
Onderscheid naturalisme en interpretativisme
Naturalisme
- Modelleert sociale wetenschap op natuurwetenschap.
- Veronderstelt het bestaan van een sociale werkelijkheid los van de waarnemer.
Als onderzoeker moet je deze vinden.
- Kernvraag: hoe kunnen we de sociale werkelijkheid zo objectief mogelijk kennen?
- Ambitie: formuleren van wetmatigheden.
Interpretativisme
- Stelt dat de sociale wetenschap fundamenteel anders is dan natuurwetenschap.
- Gaat ervan uit dat de sociale werkelijkheid geconstrueerd wordt door mensen.
Dingen zijn geen gegeven, maar zijn dat door onze definities. Bv. criminaliteit
bestaat alleen bij gratie van onze definitie ervan.
- Kernvraag: hoe kunnen we de subjectieve betekenis die mensen geven kennen?
- Ambitie: het begrijpen van sociale betekenissen.
Elementen van interpretatie
- Het achterhalen van een betekenis waarbij de betekenis van wat je ziet en wat je
weet bij elkaar passen.
- Interne samenhang/consistentie
- Wisselwerking symbool en context (hermeneutische cirkel: leidt van een
algemene betekenis naar een specifieke en weer terug. Woorden hebben
oneindig veel specifieke betekenissen).
- Principle of charity (welwillendheid): open staan voor de betekenissen die
anderen geven. Hierbij accepteer je dat de ander een andere interpretatie heeft.
Binnen het betekeniskader van de ander, moet de interpretatie begrijpelijk zijn.
Alles heeft een zinvolle betekenis in het referentiekader van een ander.
Implicaties voor onderzoek
- Onderzoeksvraag: specifiek of open
- Theorie: vooraf of achteraf
- Methoden
- Type conclusies
,Studievragen
1. Waarom en hoe hangen “voorspellen”, “causaliteit” en “wetmatigheden” met elkaar
samen?
Naturalisme: voorspellen, vervolgens causaliteit ontdekken en een wetmatigheid vormen
(hiermee kan je weer voorspellen)
2. In paragraaf 9.2 van zijn boek bespreekt Risjord twee bezwaren die het vinden van
causale wetten in de sociale wetenschappen in de weg zouden staan: creativiteit en
complexiteit.
a. Leg uit wat hij hiermee bedoelt.
Interpretativist: Menselijk gedrag is onvoorspelbaar waardoor er geen wetten kunnen zijn.
Creativiteit impliceert innovatie van iets dat er nog niet is, iets dat we niet kunnen
voorspellen. Retrodictie is makkelijk bij de sociale wetenschappen. Maar prodictie is heel
lastig. Mensen kunnen namelijk onverwachte dingen doen.
Naturalist: die veranderingen zijn vrij klein, ze zijn eigenlijk niet heel creatief maar vallen
onder wat we al weten. Radicale veranderingen zijn ontzettend zeldzaam, het zijn meer
kleine stapjes. Het laat hooguit zien dat sociale wetten uitzonderingen kennen, maar niet dat
ze helemaal niet bestaan.
Interpretativist: mensen zijn de hele tijd onderhevig aan externe invloeden. Wat er in de
menselijke hersenen gebeuren zijn ongelofelijk complex. Talloze ervaringen kunnen invloed
hebben op mensen. En mensen bevinden zich in een maatschappij waar ze verbonden zijn
met allemaal groepen. Al die dingen kan je niet controleren.
Dit gaat om individuen, en what about fenomenen: democratie, oorlog en vrede, die dingen
kun je niet terugbrengen tot een individuele actie. Ook fenomenen hangen heel erg met
elkaar samen. Kan je wel zo simpel zeggen ‘A leidt tot B’? Zijn die wetten niet extreem
zeldzaam?
Naturalist: die dingen kunnen los wel geanalyseerd worden als een wetmatigheid, als je je
heel erg zou verdiepen op één factor. Dat het complex is hoeft nog niet te zeggen dat er
onderliggend geen relatie is. Misschien hebben we de wetten gewoon nog niet gevonden, bij
de natuurwetenschappen duurde dat ook heel lang. Afwezigheid van bewijs is nog geen
bewijs van afwezigheid.
b. Hoe verhoudt het debat over het bestaan van causale wetten in de sociale
wetenschappen zich tot het dilemma van deze week?
Het doel van naturalisten is het zoeken naar wetmatigheden. Dit is een fundamenteel
dilemma omdat interpretativisten zeggen dat die causale wetten niet bestaan. Dat gaat in
tegen het hoofdprincipe van de naturalisten.
c. In hoeverre vind jij dat deze argumenten het zoeken naar wetmatigheden in het
menselijk handelen tot een zinloze exercitie maken? Waarom wel/niet?
Naturalist: Het feit dat we al vooruit zijn gegaan, betekent dat we eigenlijk nog wel verder
kunnen komen. We leren steeds beter hoe de wereld werkt. Dus het heeft wel zin om te
blijven zoeken naar wetmatigheden.
Interpretativist: we kunnen wel keuzes maken, maar het kader waardoor we kijken zal altijd
beïnvloeden wat we weten.
,Genuanceerd: het moet aannemelijk zijn. Je hebt bepaalde bevindingen bij een theorie. Je
kan geen causaal verband leggen, maar wel een plausibele verklaring, omdat er nog andere
factoren kunnen meespelen.
Extreem: zo werken mensen niet, het is een zinloze exercitie.
3. Een centraal begrip in de methodologie van Max Weber is de term ‘ideaaltype’
(Hoofdstuk 3 Risjord). Leg uit wat Weber met deze term bedoelde en hoe dit aansluit
bij de ‘interpretatieve’ benadering?
Er kan meer van invloed zijn op het handelen van mensen, dat moet je ook opnemen in het
onderzoek. Een volledige beschrijving van de werkelijkheid is niet alleen onmogelijk, maar
simpelweg nonsens. Iedereen komt middels een andere interpretatie tot zijn keuzes. Zelfs
een tweeling die op de PVV stemt, heeft totaal andere ervaringen. Daarom gebruik je
onvolledige ideaaltypes. Deze types beschrijven de bepalende kenmerken, maar negeren de
kenmerken die per persoon verschillen.
Omdat ideaaltypes een construct zijn hoort iets niet altijd bij één bepaald ideaaltype. De
types zijn dus geen concepten die los van elkaar staan, helemaal afgebakend zijn. Dat is
bijvoorbeeld wel zo bij natural en nominal kinds (vraag 6).
4. Geïnspireerd door het werk van Max Weber stelde Alfred Schutz dat de concepten
van sociale wetenschappers zo dicht mogelijk gerelateerd moeten zijn aan de
concepten die gebruikt worden door de mensen over wie het onderzoek gaat.
a. Wat zijn de belangrijkste argumenten voor deze stelling?
Je moet geen academische dingen erbij fantaseren, maar zo dicht mogelijk bij wat de
mensen zelf ervaren blijven. Zo blijf je ook zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid. De
ideaaltypen gaan niet ver genoeg, ze zijn gebaseerd op de ervaring van de onderzoeker
zelf. De rol van de onderzoeker moet kleiner zijn.
Niveau van menselijke ervaringen: common-sense thinking
Niveau hierboven: dat van de wetenschapper.
b. Wat is de rol van het begrip Verstehen binnen de benadering van Schutz?
Verstehen is de ervaringsvorm waarin common-sense thinking herkenning heeft in een
sociale culturele wereld (hoe een individu de wereld om zich heen snapt). Je stelt hun
subjectieve beleving centraal en neemt hun woorden over. Verstehen zorgt ervoor dat het
tweede level (de wetenschappelijke begrippen van sociale wetenschappers) het eerste
reflecteert (common-sense thinking).
c. Welke kanttekeningen kun je plaatsen bij zijn benadering?
Het is soms nodig om dingen op wetenschappelijke manier te formuleren, die wat verder van
de mensen afstaan. Schutz zegt dat elk concept van een wetenschappelijke theorie
begrijpbaar moet zijn voor de actor zelf. Het lijkt te verbieden dat sociale wetenschappers
iets ontdekken dat we nog niet weten (want je gebruikt als wetenschapper de betekenis die
subjecten aan de wereld geven, dus niet wat ze er niet aan geven). Soms heb je misschien
wel begrippen nodig die iets verder van de sociale werkelijkheid af staan, om bepaalde
verbanden te kunnen vinden/formuleren.
,Wel lijkt Schultz ze zeggen dat subjecten enkel de concepten moeten begrijpen/er een
betekenis aan geven. Niet dat ze het er ook mee eens moeten zijn of ze moeten gebruiken.
5. Instrumentalisme en sociaal constructivisme worden door Risjord genoemd als
verschillende vormen van ‘anti-realisme’.
a. Leg uit wat er met de termen ‘instrumentalisme’ en ‘sociaal constructivisme’
bedoeld wordt.
Het instrumentalisme zegt dat we enkel onze observaties hebben, de werkelijkheid is een
construct hiervan. Hierbij is het van ondergeschikt belang of deze theorieën of begrippen
juist of fout zijn. Wat van belang is, is niet dat ze correct de realiteit weergeven, maar of ze
op de juiste wijze het verschijnen van bepaalde fenomenen kunnen verklaren en
voorspellen. Instrumentalistische onderzoeksmethoden: Cronbach's alpha (betrouwbaarheid
van een test), of een rijtje vragen/factoren die met elkaar samenhangen en de meting in
hoeverre ze gezamenlijk een bepaald concept voorspelen.
Sociaal constructivisme: sociale factoren spelen een hoofdrol in de constitutie van
wetenschappelijke concepten en theorieën. Wat als een wetenschappelijk feit wordt gezien,
is een resultaat van een proces van onderhandeling in politieke, economische en morele
sfeer/belangen. Ook ervaring die mensen hebben. Samen creëren we de werkelijkheid. Die
bestaat niet los van ons.
b. Wat hebben deze benaderingen met elkaar gemeen in hun kritiek op het ‘realisme’?
Ze zeggen beide dat we niet uit moeten gaan van de 'echte' wereld, maar zien de wereld op
basis van onze ervaringen. En daar moeten we ook ons onderzoek op baseren. Realisme
betekent dat je eigenlijk nooit valide constructen (denkbeeld dat is samengesteld uit
meerdere theorieën) kan hebben terwijl deze benaderingen het oké vinden om met sociale
factoren en observaties te werken. Beide zeggen namelijk dat de werkelijkheid afhankelijk
van het menselijk bewustzijn is.
6. Risjord maakt een onderscheid tussen ‘natural kinds’ en ‘nominal kinds’.
a. Wat bedoelt Risjord met die twee termen?
Natural kind: objects share a cluster of properties. The properties naturally go together.
(gold, tiger, but not beer (is put together by humans). Woord en objecten gaan natuurlijk
samen.
Nominal kind: objects that are socially constructed. Woord en objecten worden gebruikt
omdat dit handig is in interactie.
b. Wat is de relatie tussen deze termen en het dilemma van deze week?
Alles is een soort sociaal construct, door de taal die wij gebruiken. Sommige onderzoekers
zeggen dat er sprake is van natural kinds (realisme), maar interpretativisten zeggen dat alles
sociaal geconstrueerd is, ook dit soort woorden.
7. Risjord bespreekt de rol van ‘autoriteit’ en ‘authenticiteit’ in kwalitatieve methoden,
zoals observatie en interviews.
a. Waarom zijn autoriteit en authenticiteit belangrijk als onderbouwing van
kennisclaims die op basis van die methoden worden gemaakt?
Autoriteit: direct bewijs van observatie, wanneer de onderzoekers er direct bij zijn.
Authenticiteit: erachter komen wat iemand werkelijk denkt of wat er in een organisatie speelt.
Achterliggende structuren en beweegredenen ontdekken.
, b. Welke (wetenschapsfilosofische) kritiek kun je hebben op deze twee begrippen en
hoe hebben voorstanders van deze benaderingen die proberen te ondervangen?
Eigenlijk zou het een soort fictie zijn, want authenticiteit is heel subjectief (kan je wel
iemands ervaring analyseren?). Daarnaast zegt autoriteit niks over de kloppendheid van je
bevindingen.
b. Wat impliceert dat volgens jou voor het gebruik van deze methoden in de bestuurs-
en organisatiewetenschap?
Dat onderzoek onderhevig is aan subjectiviteit. Maar dat we wanneer we ons helemaal
bewustzijn over ervaringen (authenticiteit) we onderzoek wel zo betrouwbaar mogelijk
kunnen maken.
8. Risjord bespreekt verschillende benaderingen van interpretatie, waaronder
‘asymmetrische’ en ‘symmetrische’ benaderingen en het ‘principle of charity’.
a. Wat houden deze drie benaderingen in?
Asymmetrische benadering: Bepaalde ongekende dingen hebben extra uitleg nodig. Er is
onderscheid tussen logische en onlogische kennis (raar en niet raar).
Symmetrische benadering: Alle begrippen hebben extra uitleg nodig. Onlogisch en logisch
staan op hetzelfde niveau. Dat is meer relativistisch: jouw waarheid is maar een waarheid,
waarom zou die logischer zijn dan wat een ander denkt?
Principle of charity: als je anderen wil begrijpen, moet je ervan uit gaan dat zij op een
logische manier denken en eerst weten wat zij voor waar houden. Zelfde speelveld creëren.
Je moet je eerst bewust zijn van ordinary matters (wat normaal is) voordat je onderzoek
doen, dan pas deep matters.
a. Bedenk een voorbeeld van een interpretatievraagstuk uit de bestuurs- en
organisatiewetenschap en interpreteer dit met behulp van deze drie
benaderingen. Wat is het verschil? En welke ‘werkt’ volgens jou het beste?
9. Welke benadering, naturalisme of interpretativisme, vind jij de meest geschikte
binnen de bestuurs- en organisatiewetenschap? Anders gezegd: naar wat voor soort
kennis zouden bestuurs- en organisatiewetenschappers volgens jou moeten streven?
Principle of charity: je verplaatsen in een ander. Zo kan je beter interpreteren hoe de situatie
is voor de subjecten.
Combinatie: op zoek naar wetmatigheden hoe mensen dingen interpreteren.