Week 1 OB
Voornaamste rechtsbronnen:
Europese BTW-richtlijnen Europese BTW-uitvoeringsverondering
Wet op OB 1968 Uitvoeringsbesluit OB
Uitvoeringsbeschikking OB
Systeem OB resulteert in belasting over toegevoegde waarde, een niet-cumulatief stelsel. Vermijdt
cumulatie door aftrek voorbelasting (art. 15 OB jo. art. 17a OB. Instrumentele- en
financieringsfunctie.
Materiële (in z’n geheel, regels die de belastingschuld vaststellen) en formeel (algemene
heffing/controle regels) belastingrecht.
BTW ondernemer, art. 7 OB, ieder die zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het
oogmerk of het resultaat. Exploitatie van vermogensbestanddeel om er duurzaam opbrengst uit te
verkrijgen. Stichtingen en verenigingen. Verschil directe belastingen (IB en Vpb). Geen
ondernemerschap bij prestaties om niet art. 1 & 2 OB.
Overheid is ondernemer als ze prestaties verrichten welke ook door ondernemers kunnen worden
verricht. Art. 7 Lid 3.
Je kan alleen btw in aftrek brengen als je zelf btw-belaste goederen/diensten levert.
Fiscale eenheid, natuurlijke personen en lichamen die organisatorisch en economisch verweven zijn.
Voordeel: je hoeft maar 1x OB te doen. Nadeel: Je bent aansprakelijk voor elkaars OB. Lid 4.
Illegale handel die concurreert met legale exploitatievormen worden wel onderworpen aan btw-
heffing. Andere verboden dingen, zoals drugshandel vallen niet onder btw-heffing.
Levering (goederen) of dienst, art. 3 en 4 OB. Privégebruik goederen art. 3 OB L3.
Plaats van aankomst van de goederen, specifieke regeling die de levering belast. Waar goed zich
bevindt ten tijde van levering. Bij vervoer: waar vervoer van levering aanvangt. Nultarief van
toepassing bij levering over de grens. Verschil binnen en buiten EU. Intracommunautaire
verwervingen, vervoer van goederen/diensten tussen EU-lidstaten, alleen tussen ondernemers.
B2B (art. 6.1 OB), bij grensoverschrijdende dienst geldt vestigingsplaats afnemer.
B2C (art. 6.2 OB), geldt waar dienstverrichter is gevestigd.
Uitzonderingen: art. 6a t/m 6i OB, doel is betere aansluiting bij beginsel van heffing in land van
verbruik (bestemmingslandbeginsel).
Tarief (art. 9 OB), 21% (L1), maar 9% of nihil wanneer in bijhorende tabel (L2).
Vrijstellingen (art. 11 OB), flinke verzameling.
Factuurvereisten (art. 35a OB L1), datum uitreiking factuur, factuurnummer, btw-
identificatienummer, etc.
BUA, besluit uitsluiting aftrek OB (art. 16 OB).
Week 2 LB
Loonheffingen:
- Loonbelasting,
- Premie volksverzekeringen (AOW/Anw/AKW/Wlz), wordt alleen geheven over het belastbare
inkomen van de eerste twee belastingschijven.
- Premie werknemersverzekeringen (ZW/WW/WIA), verschuldigd door de werkgever.
, - Bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW)
‘Pay as you earn’ gedachte, belasting wordt verschuldigd naarmate het inkomen verdiend wordt.
De werkgever is de inhoudingsplichtige, hij draagt de ingehouden LB af aan de belastingdienst.
Bronheffing, de belasting wordt geïnd dmv afdracht (formeel belastingrecht) bij degene die het
voordeel verstrekt, niet bij de ontvanger. Eenvoudig en minder debiteurenrisico.
Begrippen in het kader van loonheffingen:
- Werknemer (art. 2 LB). Degene die loon/pensioen geniet uit de vroegere dienstbetrekking
van een ander wordt ook aangemerkt als werknemer. Hoofdregel is dat het loon wordt
belast in de werkstaat (waar de werkzaamheden worden verricht). Vrijwilligers (art. 2 LB L6).
- Dienstbetrekking (art. 3 t/m 5 LB):
o Publiekrechtelijk, ontstaat meestal door een ambtelijke aanstelling.
o Civielrechtelijk, uitgangspunt voor alle loonheffingen. Vereisten: persoonlijke arbeid,
loon en de gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer.
o Fictieve dienstbetrekking (art. 3/4/5/5a LB), om mensen te beschermen die net
buiten de definitie van een civielrechtelijk dienstbetrekking vallen: aannemers van
werk en hun hulpen, tussenpersonen, leerlingen, thuiswerkers (art 2b en 2 e LB),
artiesten, tussenkomst (uitzendkrachten etc.), gelijkgestelden en huispersoneel,
aanmerkelijk belanghouders.
- Inhoudingsplichtige/werkgever (art. 6 t/m 8 LB)
- Loon (art. 9 t/m 19f LB). Criteria: voordeel, causaliteit, hoedanigheid, verstrekking en
bekendheid.
Loon uit tegenwoordige (vanuit concrete arbeid) en vroegere (uitkering uit het voorheen
hebben verricht van arbeid, e.g. pensioen) dienstbetrekking.
Loon van derden (fooi) moet voldoen aan de finaliteitseis: het voordeel moet een
tegenprestatie zijn voor werkzaamheden die de ontvanger in zijn hoedanigheid van
werknemer verricht.
Vrijgestelde aanspraken uit: pensioenregelingen etc. (art. 11). Hier geldt de omkeerregel,
tegenover het onbelast blijven van de aanspraak staat dat de latere uitkeringen als loon
belast zijn.
Ook loon in natura moet belast worden, obv waarderingsregels. Bij aandelen wordt de
koerswaarde aangehouden.
Bijtelling auto, art. 13bis LB.
Gebruikelijk loon DGA (art. 12a), wordt tenminste gesteld op: a) 75% van het loon uit meest
vergelijkbare dienstbetrekking, b) hoogste loon van de werknemers in dienst van het
(verbonden) lichaam, c) 45.000 euro.
- Genietingsmoment (art. 13a)
- Tarief en heffing (art. 20 t/m 30a)
Standaardloonheffingskorting (art. 21a/c jo. 22 t/m 22c), kan maar bij één baantje toegepast worden
(art. 23 LB): Algemene heffingskorting, Jonggehandicaptenkorting, Alleenstaande ouderenkorting,
arbeidskorting en ouderenkorting.
Werkkostenregeling, alle vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers door werkgever zijn loon
(uitgezonderd intermediaire kosten). Vergoeding: maximaal 1.2% van loon besteden aan onbelaste
vergoedingen en verstrekkingen. Binnen vrije ruimte geen LB. Bedrag boven vrije ruimte, eindheffing
80%.