Klinische Pathologie, 4e druk, H9, Bloed
INLEIDING
• Bloed als transportmiddel: Zorgt voor aanvoer van glucose, zuurstof, mineralen en aminozuren
naar cellen en voert afvalstoffen zoals kooldioxide en ammoniak/ureum af.
• Samenstelling bloed:
o Plasma: Meer dan de helft van het bloedvolume, bevat elektrolyten en eiwitten.
o Cellen: Minder dan de helft van het bloedvolume.
▪ Rode bloedcellen (erytrocyten): Transporteren zuurstof.
▪ Witte bloedcellen (leukocyten): Voor de afweer.
▪ Bloedplaatjes (trombocyten): Stelpen bloedingen.
9.1 BLOED
HEMATOCRIET (HT)
• Definitie: De verhouding van het volume bloedcellen ten opzichte van het totale bloedvolume.
• Normale verdeling: 55-60% plasma en 40-45% cellen.
• Toename Ht:
o Door dehydratie (verlies plasma).
o Extra aanmaak bloedcellen.
• Afname Ht:
o Door infusie (zonder bloedcellen).
o Na bloedverlies (plasma wordt sneller aangevuld dan bloedcellen).
BLOEDPLASMA
• Samenstelling: Bevat water, elektrolyten (ionen zoals Na⁺ en Cl⁻), en eiwitten (albumine en
stollingsfactoren).
• Functies:
o Water: Transport van brand- en bouwstoffen, afvoer van stofwisselingsproducten.
o Elektrolyten:
▪ Balans tussen intra- en extracellulaire elektrolyten is essentieel.
▪ Te veel extracellulaire elektrolyten: Cellen verschrompelen.
▪ Te weinig extracellulaire elektrolyten: Cellen zwellen op.
o Osmose: Water verplaatst zich richting de hoogste concentratie opgeloste deeltjes
totdat een osmotisch evenwicht is bereikt.
• Belangrijke ionen:
o Natrium (Na⁺), Kalium (K⁺), en Calcium (Ca²⁺):
▪ Nodig voor zenuw- en spierprikkeling.
▪ Kalium is essentieel voor het hart.
1
,Klinische Pathologie, 4e druk, H9, Bloed
▪ Hypokaliëmie of hyperkaliëmie kan aritmieën veroorzaken.
▪ Calcium is cruciaal voor spiercontractie en bloedstolling.
ALBUMINE
• Belangrijkste bloedeiwit, essentieel voor:
o Handhaven van de colloïd-osmotische druk (COD), die vocht terugzuigt in de capillairen.
o Transport van medicijnen en hormonen.
▪ Geneesmiddelen binden aan albumine, wat zorgt voor een geleidelijke afgifte en
werking.
BLOEDCELLEN
Bloedcellen worden geproduceerd in het rode beenmerg, voornamelijk in platte botten. Ze worden afgebroken
door de milt. Er zijn drie typen bloedcellen:
Productie: Geproduceerd in rood beenmerg, dat vooral voorkomt in platte botten.
Afbraak: Vindt plaats in de milt, een orgaan dat vaak vergroot is bij ziekten met hemolyse (versterkte
bloedafbraak).
Er zijn drie typen bloedcellen:
ERYTROCYTEN (RODE BLOEDCELLEN)
• Aantal: Per liter bloed ongeveer 5000 miljard rode bloedcellen.
• Samenstelling: Bevatten hemoglobine (Hb), een ijzerhoudend eiwit dat zuurstof transporteert.
o Zuurstofbinding:
▪ In de longen bindt zuurstof aan hemoglobine, wat bloed helder rood maakt.
▪ In de weefsels wordt zuurstof afgegeven, waarna bloed donkerrood of paars
wordt.
o Afbraak:
▪ Tijdens de afbraak komt bilirubine vrij, dat door de lever wateroplosbaar wordt
gemaakt en via de gal naar de darm wordt uitgescheiden.
▪ Overmatige afbraak of leverproblemen kunnen leiden tot geelzucht (icterus).
• Vorm: Specifieke donutvorm zonder echt gat, wat zorgt voor een kleine diffusieafstand voor
zuurstof.
• Bloedgroepen: Bloedgroepen worden bepaald door antigenen op het oppervlak van erytrocyten
(A, B, O en rhesus).
o Rhesusantagonisme: Kan optreden bij rhesusnegatieve vrouwen die zwanger zijn van
een rhesuspositief kind. Dit kan leiden tot afweerreacties tegen de foetale erytrocyten bij
een volgende zwangerschap. Wordt voorkomen door het toedienen van anti-D injecties.
LEUKOCYTEN (WITTE BLOEDCELLEN)
Leukocyten hebben een rol in de afweer en worden onderverdeeld in:
1. Granulocyten:
2
, Klinische Pathologie, 4e druk, H9, Bloed
o Functie: Fagocytose (opnemen en afbreken van micro-organismen).
o Proces: Bij ontstekingen verlaten granulocyten de bloedvaten om micro-organismen op
te ruimen.
2. Monocyten:
o Functie: Differentieert in weefsels naar macrofagen ("grote opeters").
o Proces: Net als granulocyten schakelen monocyten/macrofaag micro-organismen uit
door fagocytose.
3. Lymfocyten:
o Functie: Specifieke afweer gericht tegen specifieke antigenen.
o Typen:
▪ B-lymfocyten: Produceren immunoglobulinen (antistoffen) tegen specifieke
antigenen.
▪ T-lymfocyten:
▪ T-helpercellen: Stimuleren de afweerreactie.
▪ T-suppressorcellen: Remmen het immuunsysteem.
▪ NK-cellen (Natural Killer): Doden snel geïnfecteerde of kankercellen zonder
specifieke herkenning.
• Afwijkingen:
o Leukocytopenie: Een tekort aan witte bloedcellen, bijvoorbeeld door chemotherapie,
verlaagt de weerstand.
o Leukocytose: Een toename van witte bloedcellen, meestal een normale reactie bij
infecties.
TROMBOCYTEN (BLOEDPLAATJES)
• Aantal: Een essentieel onderdeel van de primaire hemostase.
• Functie:
o Bevorderen bloedstelping door te kleven aan beschadigde bloedvaten.
o Vorming van een "prop" bij vaatbeschadiging.
• Mechanisme:
o Trombocyten kleven aan blootliggend collageen dankzij de Von Willebrand-factor.
o Tromboxaan A2 stimuleert verdere aggregatie (klontering van bloedplaatjes).
o Aggregatie kan worden geremd door stoffen zoals acetylsalicylzuur, wat de kans op
trombose vermindert.
• Afbraak: Worden afgebroken in de milt.
• Bijzonderheden:
o Trombocyten reageren op endotheelschade. Naast bloedstelping kunnen ze bij schade
en vertraagde bloedstroming trombose veroorzaken.
3