Sociologisch denken
SWK 4
HvA pedagogiek jaar 1
Inhoudsopgave
Hoorcollege 1: Inleiding Sociologie................................................................................................................. 2
Hoorcollege 2: Sociologisch analyseren.......................................................................................................... 6
Hoorcollege 3: Cognitieve bindingen.............................................................................................................. 8
Hoofdstuk 4: Affectieve bindingen............................................................................................................... 11
Hoorcollege 5: Het gezin.............................................................................................................................. 20
Hoorcollege 6: Sociale ongelijkheid.............................................................................................................. 24
Hoorcollege 7,.............................................................................................................................................. 27
Hoorcollege 8............................................................................................................................................... 30
Hoorcollege 9............................................................................................................................................... 34
Hoorcollege 10............................................................................................................................................. 37
Hoorcollege 11............................................................................................................................................. 41
Hoorcollege 12............................................................................................................................................. 45
TENTAMEN
- Belangrijkste begrippen, thema’s en theorieën kunnen benoemen
- Deze in eigen woorden uitleggen
- De begrippen en theorieën kunnen toepassen op praktijkvoorbeelden
- Ter ondersteuning: leesvragen + video’s op MijnHvA/ Brightspace
- Toets: 60 MC vragen, minimaal 42 goed
1
,Hoorcollege 1: Inleiding Sociologie
Hoorcollege 1, ma 15/4: Samenlevingen H1
Ontstaan sociologie
Kennis van vroegere samenlevingen is nodig om:
- Verantwoord te kunnen generaliseren: uitspraken te kunnen doen op een algemener
niveau dan dat van een afzonderlijke samenleving
- Verantwoord te kunnen specificeren: aan kunnen geven waarin een bepaalde
samenleving zich van andere onderscheidt
- Inzicht te krijgen op maatschappelijke ontwikkelingen, om na te kunnen gaan hoe
huidige samenlevingsvormen uit vroegere zijn voortgekomen
- Franse revolutie 1889: standenmaatschappij (adel, geestelijkheid, boeren, burgerij)
verdween -> onoverzichtelijk
- Gevolgen Industriële Revolutie 19e eeuw:
Arbeidsdeling: arbeidsproces werd opgeknipt, mechaniseren
Verstedelijking: mensen gingen zich vestigen in steden om dichtbij fabrieken te
wonen
Verdwijnen kerkelijke macht: secularisering
Samenleving werd complexer: andersdenkende mensen bij elkaar en maakten
afspraken over samenleven
Klassieke sociologen:
- Marx
Arbeidsdeling: kan ervoor zorgen dat je een stukje van het arbeidsproces voor
je rekening neemt
Vervreemding: niet echt het gevoel hebben dat jouw onderdeel ertoe doet.
Mensen missen uitdaging, burn-out het gevolg
- Durkheim
Het sociale als eigensoortige werkelijkheid = sui generis: door interactie
tussen individuen ontstaat een eigen werkelijkheid. Kan niet worden herleid tot
de eigenschappen (behoeften, neigingen, karaktertrekken) van individuen VB:
politieke moord, aanslag, grote natuurramp
Sociale voorwaarden voor individualisme: wordt in de hand gewerkt door
bijvoorbeeld arbeidsdeling want dit maakt het mogelijk om je wat
onafhankelijker te gedragen. En de staat neemt een deel van de zorg op zich,
wat je in staat maakt om je minder aan te trekken van je omgeving. Je laat je
minder leiden door je directe omgeving
- Weber
Waardevrijheid (p.15): als je sociologisch onderzoek wilt doen moet je je niet
leiden door wat je vindt van een situatie
Sociaal handelen (p.17): alle gedragingen waar mensen zich tot verhouden.
Handelen dat georiënteerd is op het gedrag van andere mensen. Al het
menselijk handelen is sociaal. VB: in onze eetgewoonten laten we zien dat
wel welgemanierd of normaal zijn, onze slapende toestand willen we alleen
aan bepaalde andere mensen tonen: wel/ niet slapen, snurken, tegen iemand
aanliggen
Sociologie, gericht op interactie: Studie van sociale netwerken
Socius: vriend
Logus: studie
Sociaal netwerk: een te onderscheiden geheel van relaties tussen actoren (individuen of
groepen)
Sociale posities binnen een netwerk. Positie -> rolgedrag
Sociologische blik op de wereld
Onderscheid tussen verschillende niveaus:
2
, - Micro: direct persoonlijk ‘face to face’ contact met andere mensen
- Meso: concrete organisaties en instellingen
- Macro: samenleving en haar instituties
Instituties: samenhangend geheel van gesanctioneerde (rechten en plichten) en als geldig
erkende normen en procedures die op een bepaald terrein van sociale activiteiten betrekking
hebben (p.416) -> eten, afspraken over samenlevingsvormen, gezondheid, rechtspraak,
dingen leren, wat doen met inkomsten
Wat bestuderen sociologen
- Samenhang tussen maatschappelijke verschijnselen. VB: welvaart en echtscheiding,
invloed religie of cultuur op echtscheiding
Bij echtscheidingen verklaren sociologen het niet vanuit de individuele karakterstructuren
van degenen die scheiden maar zij zullen letten op de frequentie van echtscheidingen,
op variaties en veranderingen daarin en deze in verband brengen met de sociale
condities waaronder mensen een huwelijk sluiten en dit al dan niet verbreken
- Overeenkomsten verschillen tussen samenlevingen. VB: opvattingen over doodstraf
in VS en NL
- Verschillen tussen scholen of klassen. VB: pestgedrag
Drie bouwstenen
1. Interactie: het reageren van mensen op elkaar, zodat het handelen van de één de
directie aanleiding is voor het handelen van de ander
- Sociaal handelen, Max Weber:
Direct of indirect: VB: direct: oorlog in een bepaald gebied veroorzaakt dat
mensen naar een veilig gebied gaan zoeken. Indirect: wij in NL denken na
over hoeveel vluchtelingen we toelaten
Reëel of virtueel: kan tot voorbeelden dingen maar ook tot verslavingen
Samenwerking of conflict; VB: buurt
- Voorspelbaarheid, gewoontevorming: gewoontes over beveiliging, vrede rommel op
straat, om met een duurzame omgeving om te gaan, verkeersveiligheid. Wanneer je
dit niet doet veroorzaakt dit chaos
2. Cultuur: het gedragsrepertoire en de denkbeelden die mensen aangeleerd hebben
en die zij in een bepaalde groep of samenleving gemeen hebben. Hoe laat ging je
vroeger eten? wat is je doel in het leven?
- Gemeenschappelijke waarden, normen, verwachtingen
- Overdracht door socialisatie: aangeboren of aangeleerd?
- Internalisering: datgene wat je belangrijk vindt ga je uit jezelf doen
3. Interdependentie: onderlinge afhankelijkheid = bindingen. De mens kan niet zonder
andere mensen leven
Symmetrische: gelijkwaardig
Asymmetrische: duidelijk machtsverschil, degene die het minst afhankelijk is
heeft de meeste macht
Onderlinge verwevenheid van individuele handelingen: VB: voetbalwedstrijd waarbij 22
spelers op elkaar reageren. Wanneer er 21 weg zijn wordt het gedrag van de ene
onbegrijpelijk
Beperkte beheersbaarheid en voorspelbaarheid van interactie: uitslag wedstrijd staat
niet vast, je weet niet hoe de ander gaat reageren en je kan je eigen gedrag niet exact
voorspellen omdat dat weer afhangt van die reactie. Wanneer mensen geregeld contact met
elkaar hebben, gaat hun interacties herkenbare patronen vertonen waarin bepaalde
elementen telkens terugkeren. Ze leren gewoonten en leren wat ze van elkaar kunnen
verwachten.
3
, Socialisatie: al het leren, bedoeld en onbedoeld, door mensen aan en van andere mensen.
Door imitatie, identificatie en dwang. VB: zoen of schouderklop geven (p.19)
Socialisatoren: opvoeders, vrienden, school, overheid. VB: doeslief
Nature: genetische aanleg
Nurture: aangeleerd gedrag
- Waarden: opvattingen over wat wenselijk is (p.421)
- Normen: gedragsregels, opvattingen over hoe mensen zich in bepaalde situaties
wel/niet dienen te gedragen (p.418)
- Sociale controle: alle manieren om mensen ertoe te bewegen zich aan normen of
regels te houden:
Formeel: naleven tot toezichthouders, wetgevende macht
Informeel: schouderklopjes of likes
1.4 Cultuur
1.4.1 Cultuur en socialisatie
Overdracht: het delen van deze cultuur worden telkens weer aan nieuwe leden
overgedragen
Continuïteit: door pasgeborenen loopt dit van generatie op generatie waardoor een
samenleving zich continueert over een langere periode
Socialisatie: proces van cultuuroverdracht. Al het leren, bedoeld en onbedoeld, door
mensen aan en van andere menen. De leerprocessen waardoor kinderen ‘volwassen’ leden
van de samenleving worden:
- Imitatie: kinderen bootsen het gedrag van volwassenen en van andere kinderen in
hun omgeving na
- Identificatie: het kind wil zijn zoals degene die het imiteert. Dit is vroeg in de
kindertijd vooral een volwassene met wie hij een sterke binding heeft, vaak de
ouder van dezelfde sekse
- Dwang: beloningen en straffen door opvoeders zodat het kind sociaal aanvaarde
normen leert
- Internalisering: wanneer het kind de regels ‘uit zichzelf’ navolgt, het is een
onderdeel van de persoonlijkheid geworden. Volgens de opvoeder is de
socialisatie geslaagd. VB: zindelijkheidstraining
1.4.2 Natuur en cultuur = nature en nurture
Hiermee worden menselijke gedragingen verklaard van WOII waarbij men zich tegen oudere
biologische ideeën keerden. Menselijk gedrag is aangeboren én aangeleerd. Het ontwikkelt
zich in een ingewikkeld samenspel van genetische mogelijkheden en invloeden uit de
omgeving, voor alle dieren en mensen.
1.5 Interdependentie
1.5.1 Afhankelijkheid
Ook gezonde volwassenen die wel in hun eigen onderhoud kunnen voorzien, zijn met vele
lijnen van interdependentie aan anderen gebonden. Mensen zonder bindingen bestaan niet.
Kinderen die voor een langere periode geen of zeer weinig contact met andere mensen
hadden, verloren eigenschappen of niet ontwikkelden die wij geneigd zijn algemeen
menselijk te noemen
Ferale kinderen: zijn niet door mensen maar door dieren opgevoed
Individualisering: mensen laten zich bij belangrijke keuzes in hun leven minder leiden door
druk vanuit hun directe sociale omgeving en raken minder gebonden aan vaste sociale
kaders (kerk of politieke partij)
1.5.2 4 typen bindingen = afhankelijkheidsrelaties
- Economische: productie en distributie van schaarse goederen VB: geld, voedsel,
kleding, onderdak
o Financiële afhankelijks relaties. VB: kleedgeld, salaris, studiefinanciering,
lenen van Europese bank
4