Biologie vwo 5
thema 7 regeling
homeostase = het in stand houden van een dynamisch evenwicht in het
inwendig milieu van een organisme (zelfregulatie)
Een regelkring zorgt voor het handhaven van een bepaalde normwaarde in
een organisme.
positieve terugkoppeling: een toename van het resultaat versterkt het proces
negatieve terugkoppeling: een toename van het resultaat remt het proces
Hormonen worden via het bloed getransporteerd, hier blijven ze lang aanwezig
waardoor de effecten ook lang aanhouden.
steroïdhormoon peptidehormoon
kunnen hel celmembraan van cellen
kunnen het celmembraan niet passeren
passeren
binden aan een receptor in het celmembraan →
binden aan receptor in het cytoplasma
second messenger geeft het signaal door
endocriene klieren: geven hun product af aan het bloed dat door de klier
stroomt (hormoonklieren) exocriene klieren: geven hun
product af via een afvoerbuis (zweetklieren, speekselklieren)
hormonen = signaalmoleculen die door hormoonklieren worden afgegeven
(alleen werkzaam in doelwitorganen)
Biologie vwo 5 1
, werking wordt beïnvloedt door: hormoonconcentratie, aantal receptoren
neurosecretie: hormonen die door neuronen (in de hypothalamus) worden
gevormd → neurohormonen
hypothalamus hypofyse
hormoonklier die verschillende hormonen produceert
verbinding tussen het
die de werking van andere hormoonklieren
zenuwstelsel en hormoonstelsel
beïnvloeden
besturen hormoonstelsel d.m.v vb. FSH en LH zetten geslachtsorganen aan tot het
neurosecretie produceren van geslachtshormonen
neurohormonen uit de hypothalamus die invloed hebben op de
hypofysevoorkwab: inhibiting hormonen (IH): zorgen ervoor dat de
endocriene cellen in de hypofysevoorkwab geen hormonen (groeihormoon,
prolactine) meer produceren, remmende werking.
releasing hormonen (RH): stimuleren de endocriene cellen in de
hypofysevoorkwab juist om bepaalde hormonen (TSH, FSH, LH, groeihormoon,
prolactine, ACTH) te produceren
alvleeskliercellen: α-cellen produceren glucagon, β-cellen produceren insuline
regulatie glucosegehalte in het bloed:
Biologie vwo 5 2
, Het centrale zenuwstelsel (CZS) bestaat uit: de grote hersenen, de kleine
hersenen, de hersenstam en het ruggenmerg
Het perifere zenuwstelsel bestaat uit: zenuwen die alle delen van het lichaam
verbinden met het centrale zenuwstelsel
het animale zenuwstelsel regelt de bewuste reacties, houding en bewegingen
van het lichaam (ook de reflexen worden door het animale zenuwstelsel
geregelt) het autonome (vegetatieve)
zenuwstelsel regelt de werking van inwendige organen dit zijn onbewuste
reacties of processen die niet onder invloed van de wil staan
(hartslagfrequentie, spijsvertering)
zintuigcellen/receptoren: vangen de prikkels op en zetten deze om in impulsen
→ sensorische neuron: impuls gaat door de zenuwcel → hersenen:
verwerking → motorisch neuron: impuls gaat door de zenuwcel → spier of
klier/effector: reactie
neuronen (conductoren) kunnen zich niet delen, gliacellen kunnen zich wel
delen
Biologie vwo 5 3
, in de afbeelding:
dendriet: aanvoerend (geen synapsen), uitloper → cellichaam
axon: afvoerend (wel synapsen), cellichaam → uitloper
myelineschede: isoleert de uitlopers in een zenuw van elkaar, bestaat uit
gliacellen (cellen van Schwann)
cellichaam: hier bevindt zich de kern en het grootste deel van het
cytoplasma met mitochondriën, ribosomen en endoplasmatisch reticulum
insnoering: een kleine onderbreking tussen twee opeenvolgende cellen
van Schwann
typen neuronen/zenuwcellen:
sensorische neuronen (gevoelszenuwcellen): receptor → CZS, 1 lange
dendriet, 1 korte axon
schakelcellen: geleiden impulsen binnen CZS, liggen binnen CZS
motorische neuronen (bewegingszenuwcellen): CZS → receptor, meerdere
korte dendrieten, 1 lange axon
Uitlopers van sensorische en motorische neuronen liggen bij elkaar in
zenuwen. Om de zenuw vormt bindweefsel een beschermende laag. Typen
zenuwen: gevoelszenuwen, bewegingszenuwen en gemengde zenuwen
(bevatten zowel uitlopers van sensorische als motorische neuronen)
Cell junction: verbinding tussen cellen in meercellige organismen. Maken
communicatie mogelijk tussen neuronen onderling of tussen neuronen en
andere cellen.
Vertakkingen van een axon eindigen in synapsen = een spleet/contactplaats
waar een impuls van de ene naar de andere cel kan worden doorgegeven
werking: impuls komt aan in het uiteinde van een axon → versmelten blaasjes
met neurotransmitters met het celmembraan → inhoud komt vrij in de
synapsspleet → neurotransmitters binden aan receptoren in het membraan van
de doelwitcel → reactie komt op gang of word gestopt.
Biologie vwo 5 4