Samenvatting How Children
Develop
Deeltentamen 2 (Hoofdstuk 2, 6, 7 en 8)
1
,Hoofdstuk 2 Prenatale ontwikkeling en de
baby periode
Foetus leren van stimuli van binnen en buiten de buik, en deze stimuli hebben effect op het kind na de
geboorte.
Thema’s van H.1
Nature-nurture: prenatale ontwikkeling door de wisselwerking van nature en nurture.
Actief kind: activiteit van de foetus heeft invloed op de ontwikkeling.
Socioculturele context: verschillen in o.a. geboorte.
Individuele verschillen
Continuïteit en discontinuïteit: groot contrast met voor geboorte en na geboorte, maar er zijn wel
connecties hier tussen te vinden.
Welzijn bevorderen: d.m.v. een discussie over armoede
Prenatale ontwikkeling
Het proces van prenatale ontwikkeling en de gedachtes hierover zijn een belangrijk onderdeel van tradities in
culturen.
Aristoteles zorgde voor fundamentele vraag -> beïnvloedde het Westen: ‘Begint het prenatale leven met een
volledig gevormd individu, of zijn nog veel delen van het menselijk lichaam in ontwikkeling.
Aristoteles zelf vond het laatste -> dit noemde hij epigentica: het ontstaan van nieuwe structuren en
functies tijdens de ontwikkeling
Conceptie
1 cel ontstaat uit 2 gameten (uniek in functie & DNA): spermacel en eicel -> beiden hebben helft DNA.
Gameten ontstaan door meiose: vorm van cel-verdeling waarbij de eitjes en de spermacellen maar 1
chromosoom van elke 23 chromosomenparen krijgen -> elke gameet heeft 23 chromosomen.
Proces van bevruchting:
1) Lancering van eicel -> eicel gaat van de eierstokken naar de
fallopian tube.
2) Terwijl de eicel door de fallopian tube beweegt, geeft het een
chemisch stofje af wat een signaal afgeeft waar de spermacellen
op afkomen.
3) Als er geslachtsgemeenschap plaatsvind rond de tijd dat de eicel
vertrok vanuit de eierstokken, dan kan er conceptie plaatsvinden:
de eicel en de spermacel komen dan samen.
a. De spermacel moet 6 uur lang zwemmen om bij de eicel te komen. Rond de 200 spermacellen
komen in de buurt van de eicel -> ‘survival of the fittest (Darwin)’
b. Wanneer het hoofdje van de spermacel in contact komt met het membraan van de eicel, geeft
deze een chemische reactie waarbij het membraan als het ware op slot wordt gezet zodat een
andere spermacel niet meer kan binnendringen.
c. De eicel is nu een zygote. Compleet met 46 chromosomen -> 23 chromosoomparen.
2
,Ontwikkelingsproces
4 processen na bevruchting die ervoor zorgen dat een zygote -> embryo -> foetus veranderd:
1. Cel-verdeling -> Mitose (12 uur na conceptie): zygote verdeeld in 2 delen, dan in 4, etc. Dit blijft 38
weken doorgaan, waardoor de bijna zichtbare zygote een new-born wordt, bestaande uit triljoenen
cellen.
2. Cel migratie: cellen vinden hun plek in het lichaam van de embryo.
3. Cel differentiatie: in eerste instantie kunnen alle cellen van de embryo (embryonic stem cells) alle
functies aannemen. Na paar celdelingen specialiseren deze cellen zich. Cellen krijgen verschillende
functies -> in de basis wel hetzelfde, maar als het ware verschillende schakelaartjes die aan- en uit
staan.
4. Apoptose: cellen gaan dood.
5. Hormonen: o.a. in gender. Wanneer androgenen aanwezig zijn wordt de embryo een mannetje.
Andere zijn glucocorticoids -> limiteert groei foetus en helpt rijping weefsels.
a. Tegen eind faciliteert hormonen volwassenwording van belangrijke organen.
Vroege ontwikkeling
4 dagen na conceptie verzamelen cellen zich in de inner cell mass aan één kant. In deze fase kunnen eeneiige
tweelingen (monozygotic) ontstaan.
Twee-eiige tweelingen (dizygotic) ontstaan wanneer twee eitjes tegelijk vanuit de eierstokken worden
gelanceerd en bevrucht.
Varianten van tweelingen:
1. Dichoriale diamniotische tweeling: 2 baby’s in 2 aparte vruchtzakken, beide een eigen placenta
(ontstaan vroeg na de bevruchting)
2. Monochoriale diamniotische tweeling: 2 baby’s in 2 aparte vruchtzakken, maar wel een gedeelde
placenta -> dit kan voor complicaties zorgen omdat 1 baby meer neemt als de andere.
3. Monochoriale monoamniotische tweeling: 2 baby’s delen 1 vruchtzak en 1 placenta (ongeveer 5
dagen na de bevruchting)
Aan eind week 1 nestelt zygote zich in baarmoederwand en wordt afhankelijk van de moeder voor voeding. Dan
begint het balletje van cellen zich te differentiëren:
De inner cell mass wordt de embryo. De rest van de cellen vormen een support systeem (vruchtzak en
placenta) dat ervoor zorgt dat de embryo zich kan ontwikkelen.
Inner cell mass vouwt zichzelf in 3 delen tijdens week 2.
1. Toplaag: zenuwstelsel, nagels, tanden, binnenkant oor, lens oog en buitenkant huid.
2. Middelste laag: spieren, botten, bloedsomloop, binnenste laag huid en andere interne organen.
3. Onderste laag: spijsverteringsstelsel, longen, urinewegen en de klieren.
Paar dagen later vormt een U-vormige groef vormt zich in het midden van de bovenste laag, en vormt de neural
tube.
Het ene einde worden de hersenen.
De rest word het ruggenmerg.
3
, Support systeem:
Vruchtzak: membraan gevuld met doorzichtige vloeibare stof waarin de foetus leeft. Zorgt voor een
beschermende laag voor de ontwikkeling van de foetus met een goede temperatuur.
Placenta: netwerk van bloedvaten dat zich uitstrekt tot weefsels van moeder. 90% komt van foetus zelf.
Speelt kritische rol in de gezonde ontwikkeling van de foetus.
o Is semi-permeabel: staat uitwisseling toe van materialen tussen moeder en kind, maar
voorkomt mixen van bloed van moeder en foetus. Daarnaast is het membraan een soort
beschermlaag tegen giftige stoffen.
Placenta is verbonden met de vruchtzak d.m.v. de umbilical cord (bevat bloedvaten die naar de foetus
gaan)
Samenvattend overzicht van prenatale ontwikkeling:
Week Mijlpalen
1 Zygote reist van de fallopian tube naar de baarmoeder. De cellen beginnen een embryo te
vormen. inner cell mass wordt de embryo, de rest van de cellen wordt de vruchtzak en de
placenta.
2-3 Embryo vormt 3 lagen: dit wordt het zenuwstelsel en de huid; spieren, botten en de
bloedsoploom; het verteringsstelsel, de longen en de klieren. Ook de neural tube ontwikkelt
zich.
4 Neural tube blijft ontwikkelen. 1 einde wordt het brein en de ander de ruggengraat. Het hart,
de benen en de armen zijn nu ook zichtbaar.
5-9 Gezichtskenmerken veranderen: snelle groei van het brein; interne organen vormen zich;
vingers en tenen zichtbaar; sexe wordt bepaald.
10-12 Het hart ontwikkelt de basis structuur; de ruggengraat en ribben worden meer ontwikkeld;
het brein wordt verdeeld.
13-24 Het onderlichaam groeit nu; de sexe is nu zichtbaar; het lichaam ontwikkeld een harige
buitenkant; foetus kan basis gezichtsuitdrukkingen maken; bewegingen van de foetus kunnen
nu worden gevoeld door de moeder.
25-38 Foetus wordt wel 3x zo groot; de longen zijn volledig ontwikkeld rond 28 weken; visueel en
auditief deel functioneren; foetus kan leren en gedrag begint te ontwikkelen.
Cefalocaudale ontwikkeling: van boven naar beneden: eerst groeit het hoofd, daarna volgt de rest. Ook de
ontwikkeling van specifieke dingen (reflexen, etc.). Vanaf 24 weken is het kind levensvatbaar.
Wat kan een foetus (PPT)
Bewegen: begint vroeg. Na week 20 voelbaar voor de moeder, paar werken later ook voor anderen.
Voelen (bv. duimzuigen, navelstreng vastpakken).
Hikken ongeveer na 7 weken (voorbereiding op boer-reflex)
Hartslag: kind voelt wat er gebeurd en reageert hierop
Zelf zien: niet scherp (licht op buik kan de foetus wel volgen -> voorkeur voor top-heavy).
Proeven: kinderen hebben voorkeur aan de smaken van de moeder en zoetigheid -> krijgen ze binnen
d.m.v. de vruchtzak.
Ruiken: herkenning van bepaalde geuren die passend zijn bij het eten van de moeder tijdens de
zwangerschap.
Horen: subtiele geluiden (ademhaling moeder, ruisgeluiden, etc.) en stemmen zijn herkenbaar.
Spontaan bewegen vanaf 5-6 weken.
Vanaf 10 weken fetal ademen: onstabiel en onregelmatig
4