6.1
Landbouw en Nijverheid
Na landbouw was nijverheid de grootste sector in de republiek en daarna handel.
Deze verdeling is ontstaan doordat in de middeleeuwen de grondwaterspiegel
steeg, waardoor akkerbouw niet meer mogelijk was; men ging aan veehouderij
doen en verkocht de producten in de stad. In de republiek gingen de meesten
over op commerciële landbouw: het produceren van producten voor de
nijverheid. Denk aan vlas voor linnen, planten waarmee kleurstof werd gemaakt
en hennep voor touw. Er ontstond gespecialiseerde nijverheid: Leiden
produceerde vooral laken, Haarlem linnen, de Zaanstreek was bekend om de
scheepsbouw en Delft had veel brouwerijen. Naast specialisatie was er ook
schaalvergroting, er werden bedrijven gesticht. Arme mensen gingen in
loondienst bij zo’n bedrijf, ook wel manufactuur.
Handelscompagnieën
In de republiek was er een tekort aan graan, door de afname van de landbouw. In
het Oosten was hier meer dan genoeg van, terwijl daar juist een tekort was aan
zuivel en vis, waar de republiek weer een overschot aan had. Zo ontstond de
moedernegotie: de handelsstroom tussen het Oostzeegebied en de republiek.
De Hollanders waren nu bekend met de handel, dus begonnen ze aan de
straatvaart (de schepen voeren door de straat van Gibraltar). Er werd handel
gedreven in het middellandse zeegebied. De republiek kon goed concurreren met
Spanje en Italië, omdat ze snellere en betere schepen hadden.
Handelaren gingen samenwerken in handelscompagnieën. Graan, wijn, olijfolie
en vis stroomde vanuit alle richtingen Amsterdam binnen, waardoor Amsterdam
het centrum van handelskapitalisme en de grootste stapelmarkt van Europa
werd.
Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC)
Door concurrentie stegen in Azië de prijzen van specerijen en andere in Europa
gewilde producten, daarom werd in 1602 de VOC opgericht. De VOC kreeg van
de Staten-Generaal het handelsmonopolie op Azië, geen enkele andere
handelscompagnie uit de republiek mocht daar handeldrijven. Verder mocht de
VOC handelsovereenkomsten sluiten, soldaten en ambtenaren in dienst nemen,
aan buitenlandse kusten forten bouwen en oorlog voeren. De Engelsen en de
Fransen deden iets vergelijkbaars met de East India Company en de Compagnie
d’Orient.
In 1621 greep Jan Pieterszoon Coen in tegen de Bandanezen, zij verkochten
illegaal specerijen aan Portugal en Engeland. Jan stuurde een militaire expeditie
naar de Banda Eilanden en duizenden mensen kwamen om het leven of werden
als slaaf naar Batavia gevoerd.
West-Indische Compagnie (WIC)
In 1621 werd de WIC opgericht voor handel met West-Afrika en Amerika. De
Staten-Generaal gaf de WIC kaperbrieven, daarmee kreeg de WIC toestemming
, vijandige schepen aan te vallen en te kapen. Het doel hiervan was de
slavenhandel van Spanje over te nemen. In 1628 kaapte Piet Hein de zilvervloot,
met de opbrengsten hiervan betaalde de republiek soldaten en oorlogen.
Door de handel van de VOC was er steeds meer sprake van een
wereldeconomie. De VOC handelde vooral met Azië en Nederlands-Indië. De
WIC handelde vooral in wapens en slaven met Afrika en Amerika. Op de terugweg
uit Amerika namen de WIC-schepen o.a. suiker, tabak, rum en bont mee naar
Europa.
6.2
Staten-Generaal en Gewestelijke staten
De Republiek werd bestuurd door regenten, dat zijn leden van rijke
handelsfamilies. De macht was verdeeld tussen de Gewestelijke staten en de
Staten-Generaal. De Staten-Generaal bepaalde het buitenlandse beleid en ging
over defensie. De Staten-Generaal bevorderde de Handel, ook bestuurden ze
Drenthe en de na 1588 veroverde gebieden in het Zuiden, de
Generaliteitslanden.
De gewesten hadden veel zelfstandigheid, de gewestelijke staten mochten
namelijk zelf bepalen hoe rechtspraak, belasting en geloof (zolang het
protestantisme het grootst bleef) werden geregeld. Het particularisme
overheerste dus in de republiek.
Stadhouder en raadspensionaris
Stadhouder en raadspensionaris waren de belangrijkste functies in de
republiek. Eerst was een stadhouder een tijdelijke vervanger voor de landsheer,
maar nu die er niet meer was, werd de stadhouder de legerleider. De
gewestelijke staten van Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijssel
benoemden de belangrijkste stadhouder. De gewestelijke staten van Friesland,
Groningen en Drenthe benoemden de ‘Friese stadhouder’. Een stadhouder was
altijd iemand uit de familie van Oranje. Hoewel de gewestelijke staten de
stadhouder benoemden, deed deze toch het meeste in opdracht van de Staten-
Generaal, de Staten-Generaal betaalde namelijk het leger van de stadhouder. De
raadspensionaris was de woordvoerder van het gewest Holland en de Staten-
Generaal.
Maurits (stadhouder in 1585) dreef samen met Johan van Oldenbarnevelt
(raadspensionaris) de Spanjaarden terug. Daarna ontstonden 2 groepen. De
Oranjegezinden wilden onder leiding van Maurits de oorlog voortzetten (oorlog
bracht veel geld op door handel in oorlogsproducten) en de staatsgezinden
onder leiding van Johan van Oldenbarnevelt, die vrede wilden met Spanje.
Het twaalfjarig bestand
In 1609 lukte het Johan een wapenstilstand te krijgen: het twaalfjarig bestand.
Oorzaken dat Spanje dit ook wilde zijn: oorlog met Frankrijk, militaire successen
van de republiek en een slechtgevulde staatskas.