Tijdvak 8
8 Tijd van burgers en stoommachines (1800-1900) (uitleg van de
leerdoelen )
Oriëntatie
1. Industriële Revolutie en de basis voor een industriële
samenleving:
De Industriële Revolutie was een periode van grote technologische
veranderingen in de 18e en 19e eeuw, die de basis legde voor de
industriële samenleving. In de westerse wereld werden machines
uitgevonden die handarbeid vervingen. In plaats van ambachtelijk werk,
werden producten nu op grote schaal geproduceerd in fabrieken. Dit
leidde tot de massaproductie van goederen, de groei van steden
(urbanisatie) en de oprichting van nieuwe industrieën, zoals textiel- en
mijnbouwbedrijven. Door de massale vraag naar arbeid in de fabrieken,
veranderde de samenleving in een industriële samenleving waarin het
werk niet meer op het land, maar in steden plaatsvond.
2. Discussies over de 'sociale kwestie':
De sociale kwestie verwijst naar de problemen die zich voordeden door de
snelle industrialisatie, zoals slechte arbeidsomstandigheden in de
fabrieken, lange werktijden, kinderarbeid en slechte woonomstandigheden
in de snelgroeiende steden. Arbeiders waren vaak slecht betaald en
werkten in gevaarlijke omstandigheden. Dit leidde tot discussies over
sociale hervormingen en de vraag hoe de overheid het welzijn van de
arbeiders kon verbeteren. Uiteindelijk leidde dit tot de oprichting van
vakbonden en de invoering van wetten die arbeidsomstandigheden
verbeterden, zoals kinderarbeid verbieden en het vaststellen van
werkuren.
3. Moderne vorm van imperialisme die verband hield met de
industrialisatie:
Imperialisme verwijst naar de uitbreiding van het machtgebied van een
land door het veroveren van andere landen of gebieden. De
industrialisatie had invloed op imperialisme, omdat de westerse landen,
met hun nieuwe technologieën, toegang kregen tot betere wapens,
schepen en communicatiemiddelen. Dit stelde hen in staat om kolonies te
veroveren en grondstoffen uit andere delen van de wereld te halen, zoals
rubber, koffie en katoen, die nodig waren voor hun fabrieken. Dit leidde
tot de uitbreiding van Europese landen in Afrika, Azië en andere delen van
de wereld, wat een moderne vorm van imperialisme was die nauw
verbonden was met de industriële vooruitgang.
, 4. Opkomst van emancipatiebewegingen:
Emancipatiebewegingen waren groepen die streden voor gelijke rechten
voor verschillende gemarginaliseerde groepen, zoals vrouwen, arbeiders
en slavernijafschaffers. In de 19e eeuw begonnen vrouwen te strijden voor
hun recht om te stemmen (vrouwenkiesrecht) en voor gelijke behandeling
op andere terreinen zoals werk en onderwijs. Arbeiders strijden voor
betere arbeidsomstandigheden en meer rechten, zoals kortere werkweek
en hogere lonen. Deze bewegingen speelden een belangrijke rol in het
veranderen van de politieke en sociale structuren in westerse landen.
5. Voortschrijdende democratisering en deelname van mannen en
vrouwen aan het politieke proces:
De voortschrijdende democratisering verwijst naar het proces waarbij
steeds meer mensen het recht kregen om te stemmen en deel te nemen
aan het politieke proces. In veel landen was de democratie aanvankelijk
beperkt tot rijke mannen, maar naarmate de 19e eeuw vorderde, werd het
kiesrecht uitgebreid naar meer mannen, en uiteindelijk ook naar vrouwen.
Dit leidde tot een groter aantal politieke partijen, waarin burgers hun
belangen konden vertegenwoordigen. Vrouwen kregen in veel landen
uiteindelijk het recht om te stemmen, wat een belangrijke stap was
richting volledige politieke participatie voor iedereen.
6. Opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen:
liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en
feminisme:
Liberalisme: Een politieke stroming die de nadruk legt op
individuele vrijheid, beperkte overheidsbemoeienis en het recht van
mensen om hun eigen keuzes te maken. Liberalen streden voor
vrijheid van meningsuiting, economische vrijheid en de scheiding
van kerk en staat.
Nationalisme: Nationalisme is de ideologie die het belang van de
natiestaat benadrukt. Nationalisten streefden naar onafhankelijkheid
voor hun volk en het opbouwen van een nationale identiteit.
Socialisme: Het socialisme was een reactie op de uitbuiting van
arbeiders in de industriële samenleving. Socialisten streden voor de
verbetering van de levensomstandigheden van arbeiders en wilden
de samenleving gelijker maken door de economie te plannen en te
centraliseren.
Confessionalisme: Confessionalisme was de stroming waarbij
religie een belangrijke rol speelde in de politiek. Christelijke partijen