Leerling, Onderwijs en Begeleiding
Tentamenstof Deel B (NB: in het handboek gaat het om HELE hoofdstukken)
Onstenk, J. & Visser, M. (2011). Passend Onderwijs. In R. Klarus en W. Wardekker (red.). Wat is
goed onderwijs? (pp. 167-186). Boom Lemma Uitgevers. Via: https://vu-bibliotheek-budh-nl.vu-
nl.idm.oclc.org/boek/9789059316348/Links to an external site.
NRO Evaluatie Passend Onderwijs juni 2017 (zie Canvas). Hoofdstuk 5: conclusies (inclusief
tabellen 5.1 en 5.2).
Rapport De Staat van het Onderwijs 2024. Hoofdstuk 5.Download Rapport De Staat van het
Onderwijs 2024. Hoofdstuk 5.
Grietens, H., Bosmans, G., & Baeyens, D. (2019). Kinderen en jongeren met gedrags- en
emotionele problemen. In J. Vanderfaeillie, H. Grietens, & B. Maes (red.). Handboek
jeugdhulpverlening H1. Uitgeverij Acco.
Ghesquiere, P. & Ruijssenaars, W. (2019). Kinderen en jongeren met een leerstoornis. In J.
Vanderfaeillie, H. Grietens, & B. Maes (red.). Handboek jeugdhulpverlening H2. Uitgeverij Acco.
Maes, B. (2019). Kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking. In J. Vanderfaeillie, H.
Grietens, & B. Maes (red.). Handboek jeugdhulpverlening Hoofdstuk 3. Uitgeverij Acco.
Pameijer, N. & van Beukering, T. (2015). Handelingsgerichte diagnostiek: een introductie.
In Handelingsgerichte diagnostiek in het onderwijs: Een praktijkmodel voor diagnostiek en
advisering (pp 27-39). Uitgeverij
Acco. https://www.accouitgeverij.nl/sites/default/files/book_pdfs/9789033497933_fragm.pdf (K
oppelingen naar een externe site.)
Vermeulen, P. & Noens, I. (2019). Kinderen en jongeren met een autismespectrumstoornis. In J.
Vanderfaeillie, H. Grietens, & B. Maes (red.). Handboek jeugdhulpverlening H4. Uitgeverij Acco.
Matthijs, L., De Sloovere, M., & Loots, G. (2019). Dove en slechthorende kinderen en jongeren. In
J. Vanderfaeillie, H. Grietens, & B. Maes (red.). Handboek jeugdhulpverlening H5. Uitgeverij Acco.
Damen, S., & Vervloed, M. (2019). Kinderen en jongeren met een visuele beperking en
doofblindheid. In J. Vanderfaeillie, H. Grietens, & B. Maes (red.). Handboek
jeugdhulpverlening H6. Uitgeverij Acco.
Blakemore, S. & Frith, U. (2005). The learning brain: Lessons for education: a
précis. Developmental Science, 8(6), 459-471.
Koops, W. (2013). Over de kleren van Keizer neuro. De Psycholoog, april, 11-19. (zie pagina van de
werkgroep)
Week 6: passend onderwijs
Passend onderwijs= een onderwijssysteem in Nederland dat erop gerichy is ervoor te zorgen dat alle
leerlingen, inclusief die met speciale behoeften, een plek krijgen in het reguliere onderwijs die aansluit
bij hun mogelijkheden en behoeften.
Voordelen en nadelen van Leerling Gebonden Financiering (LGF/rugzak)
Voordelen
o Individuele aanpassing: ouders en scholen konden beter samenwerken om een
gepersonaliseerd onderwijsplan op te stellen.
o Keuzevrijheid: ouders hadden de mogelijkheid om te kiezen tussen regulier onderwijs met
extra ondersteuning of speciaal onderwijs.
o Integratie en inclusie: het LGF-systeem bevorderde de integratie van leerlingen met speciale
behoeften in het reguliere onderwijs, hierdoor konden deze leerlingen interacteren met
leeftijdsgenoten zonder beperkingen.
Nadelen
o Complexititeit en bureaucratie: het aanvragen van LGF was een bureaucratisch proces dat
veel papierwerk en tijd vergde, wat belastend kon zijn voor ouders en scholen. Bovendien
, waren er strikte criteria en procedures waardoor individuele specifieke behoeften misschien
niet opgemerkt werden.
o Financiële inefficiëntie: het systeem leidde soms tot een ongelijke verdeling van middelen,
waarbij sommige scholen meer financiering ontvingen dan anderen, ongeacht de
daadwerkelijke behoeften van het kind.
o Diagnose druk: druk op ouders, leraren en zorgprofessionals om een formele diagnose te
verkrijgen voor een leerling, zodat deze in aanmerking komt voor extra fiannxiering en
ondersteuning (recht hebben op een ‘’rugzakje’’).
Voordelen en nadelen van diagnosticeren (labelen)
Voordelen
o Gerichte ondersteuning: een formele diagnose kan helpen bij het verkijgen van extra
financiering, interventies die gericht zijn op de behoeften van het kind.
o Begrip en acceptatie: een label kan helpen bij het verminderen van
schuldgevoelens/misverstanden bij zowel de omgeving als bij het kind.
o Gelijke kansen: gelijke kansen betekent soms niet gelijke behandeling, zo kunnen kinderen
met speciale behoeften extra ondersteuning krijgen om toch gelijke onderwijskansen te
krijgen.
Nadelen
o Stigmatisering en zelfbeeld: leraren en ouders kunenn lagere/beperkende verwachtingen
hebben van het kind, gebaseerd op het label en negatieve labels kunnen zelfbeeld van het
kind beïnvloeden.
o Overdiagnose en verkeerde diagnose: er is risico op overdiagnose/verkeerde diagnose, wat
kan leiden tot gebruik van ineffectieve of zelfs schadelijke interventies of toegang krijgen tot
extra middelen waar ze geen recht op hebben.
o Bureaucratische last: het proces van diagnosticeren kan bueaucratisch en tijdrovend zijn, met
veel papierwerk en vereiste beoordelingen.
Week 7: gedrags- en emotionele ontwikkelingsproblemen & autisme
Handboek Jeugdhulpverlening Hoofdstuk 4
Autismespectrumstoornis (ASS): een neurobiologische ontwikkelingsstoornis gekenmerkt door
persistente problemen/tekortkomingen in sociale interactie en sociale communicatie (1) en beperkt
repetitief gedrag, interesse en activiteiten (dus bijvoorbeeld het heel erg inflexibel gehecht zijn aan
een bepaalde routine) (2).
Classificatie en terminologie: Volgens DSM en ICD verschillende classificaties van autisme spectrum
stoornis bijvoorbeeld syndroom van Asperger.
Eisen voor diagnose autismespectrumstoornis (ASS):
1) Beperkt repetitief gedrag, interesse en activiteiten.
2) Tekortkomingen in sociale interactie en sociale communicatie.
3) Symptomen moeten al aanwezig zijn in de vroege ontwikkeling.
4) Klinisch significante lijdingsdruk en problemen in beroepsmatig/sociaal/andere belangrijke terreinen
‘functioneren’.
5) Symptomen moeten niet veroorzaalt worden door een verstandelijke beperking of globale
ontwikkelingsachterstand.
3 niveau’s
Volgens DSM-5 3 niveaus van autisme afhankelijk van de mate van de ondersteuning die nodig is:
, Niveau 1) vereist ondersteuning
Niveau 2) vereist substantiële ondersteuning
Niveau 3) vereist zeer substantiële ondersteuning
Autismespectrumstoornissen komen vaker voor bij jongens dan bij meisjes.
Autisme kan verklaard worden op 4 niveaus:
1. Gedragsmatig niveau
2. Cognitief-psychologisch niveau
3. Neurobiologisch niveau
4. Genetisch niveau
Gedragsmatig niveau o Sociale tekorten al aanwezig in de vroege
ontwikkeling van baby’s, zoals in de joint
attention.
o Problemen in contact vooral met peers (ipv
ouders).
o Typen volgens Wing en Gould:
o Afzijdige/inalerte type: weinig
interesse in interactie, vaak met
verstandelijke beperking.
o Passieve/meegaande type:
accepteert passief toenadering, vaak
laat ontdekt.
o Actief-maar-eigenaardige type:
initiatief in sociaal contact, maar op
een ongebruikelijke manier.
o Stijl-formalistische/hoogdravende
type: beleefd en vormelijk, vaak bij
hoofdbegaafden.
o Ernstige taal- en spraakproblemen bij
mensen met autisme en een verstandelijke
beperking.
o Vertraagde ontwikkeling ‘gaze-
following’.
o Vaak moeite met begrijpen taal en
gebruiken in sociale context, bv
beurtrolneming in gesprekken met
anderen.
o Moeite met begrijpen van
gelaatsuitdrukkingen en gebaren.
o Vooral problemen met impliciete
aspecten van communicatie minder
met expliciete.
o Beperkte repetitieve en stereotiepe gedrags-,
interesse- en activiteitenpatronen.
o Autisme en verstandelijke
beperkingen hebben vaak moeite
met onvoorspelbare en plotselinge
veranderingen dwangmatig
vasthouden aan gewoontes.
o Stereotiepe interesses.
o Hyper- (hevige) of hyporactiviteit
(verminderde) op zintuiglijke prikkels.
Cognitief-psychologisch niveau o Drie belangrijste theorieën die autisme
, verklaren:
1) Theory of mind
Bij autisme is er een onvermogen
om mentale toestanden toe te
kennen aan zichzelf en anderen.
E-S-theorie: mannelijk brein is
vooral sterk in systematiseren en
vrouwelijk brein is sterk in
empathisch vermogen soms
wordt er verwezen naar dit
model als een ‘’extreem
mannelijk brein’’ bij autisme.
2) Executieve functies
Paraplubegrip waarmee
verschillende hogere orde
cogntieve functies worden
aangeduid, die we nodig hebben
voor het doelgericht plannen en
reguleren van gedachten en
handelingen.
o Inhibitie= vaardigheid
om bepaald gedrag te
onderdrukken of om
afleidende informatie te
negeren.
o Cognitieve flexibiliteit
(set-shifting)=
vaardigheid om te
wisselen tussen
gedachten/handelingen.
o Generativiteit
(fluency)= de
vaardigheid om nieuwe
ideeën te genereren.
o Werkgeheugen= de
vaardigheid om
bepaalde informatie
actief te houden tijdens
het uitvoeren van een
taak.
o Planning= de
vaardigheid om vooruit
te kijken voor aan een
taak te beginnen.
3) Globale verwerking
Ook wel centrale coherentie
genoemd:
Natuurlijke tendens van
informatieverwerkingsprocessen
om de samenhang tussen
meerdere stimuli te zoeken om
aldus informatie te integreren.
- Predictive coding theorieën:
benadering binnen de
neurowetenschappelijke
cognitieve psychologie die
het brein beschouwen als