Samenvatting hoofdstuk 2 Democratie:
2 fases democratisering:
Fase1:
1790-1880:
De procedures en vrijheden kwamen tot stand die het kader schiepen voor
democratische ontwikkeling: inperking macht koning, gekozen parlement
reële bevoegdheden, vrijheid van meningsuiting en organisatie én
erkenning van een loyale oppositie.
Fase 2:
Vanaf 1880:
Kiesrecht uitgebreid naar alle mannen en vrouwen.
3 golven:
Aantal democratische landen groeide tot 1930, tijdens economische crisis
stortte vooral de nieuwe weer in.
Na de 2e wereldoorlog steeg deze weer.
Vanaf jaren 60 weer terugval – vooral in net onafhankelijke ex-koloniën.
Na 1980 derde golf: in midden Midden-Europa, Latijns-Amerika en Afrika,
deze stagneerde weer in 2000.
Demos=volk=mannen met burgerrechten
Vijfde en vierde eeuw voor onze jaartelling kenden Griekse stadstaten een
systeem dat ze democratie noemden (=bestuur door volk, demos)
Athene wordt de bakermat van democratie genoemd = oorsprong
Daar 40x per jaar de volksvergadering (Ekklesia), waar beslissingen
werden gemaakt.
500 mensen daarvan moesten voor een jaar in de Raad (boule) waar ze de
besluiten voorbereide. Om machtsmisbruik te voorkomen mochten ze de
taak maar 2x een jaar doen.
Dikasteria= via loting samengestelde bestuurlijke rechtbanken.
Niet veel continuïteit in de functies, maar wel konden 10 generaals elk jaar
worden herkozen. Pericles kon zo jaren de Atheense politiek domineren.
Filosoof Plato vond democratie een stelsel waarin domme en arme lieden
willekeurige en tirannieke besluiten namen.
Atheense democratie – vrijheid en gelijkheid.
Vrijheid: vrijheid van meningsuiting, mogelijkheid actief participeren en
keuze wel niet meedoen loting.
Gelijkheid: gelijke kansen bij loting.
Magna Charta:
11e eeuw:
,Door handel opkomende steden veranderde er wat in de
maatschappij/democratisering. Wat voorheen kerkelijk denken was, geen
inbreng van mensen maar van God, veranderde dit omdat er voor handel
veiligheid en bescherming nodig was.
De koning zat met geld nog vast aan hofhouding, legere en groeiende
bureaucratische (organisatiestructuur) ondersteuning.
Om schatkist te vullen moest koning beroep doen op de standen: adel,
geestelijkheid en burgerij. Zo ontstonden algemene
standenvergaderingen (statengeneraal,parlement).
Die zeiden toen: No taxation without representation: geen belasting willen
betalen als ze niet vertegenwoordigd zijn.
In 1215: Magna Charta: standen wisten de Engelse koning tot grote
concessies te dwingen, die hierin vaststaan.
Zoals: het recht van de koning om zomaar belasting te innen werd
ingeperkt, en steden kregen privileges.
De monopoliepositie van de katholieke kerk brokkelde af: nieuwe
denkbeelden uit Italiaanse renaissance vanaf 14e eeuw en kerkelijke
reformatie 16e eeuw.
Meer aandacht voor eigen verantwoordelijkheid en rechten van individu ->
deze rechten werden een van de pijlers van de moderne democratie.
Noord Italiaanse steden:
Kenden vanaf 1100 republikeins bestuur.
Ze hadden geen erfelijke vorsten, maar verkiezingen/loting (net zoals in
Athene om machtsconcentratie te beperken).
Minderheid van mannen had burgerrechten (anders dan Athene waren
armen uitgesloten).
Deze republieken functioneerde democratischer dan andere staatkundige
verbanden in die tijd: veel burgers organiseerde zich in
gilden/belangenorganisaties.
Van goddelijk recht naar sociaal contract:
, Opkomst van het moderne natuurrecht vormde zich een wereldbeeld met
God minder centraal.
Idee: mensen bij hun geboorte vrij en gelijk waren en begiftigd met rede.
Gedachtegoed: mensen in natuurtoestand geleefd zonder staat. Om
veiligheid te garanderen hadden ze een vrijwillig sociaal contract gesloten.
Burgeroorlog Engeland tussen koning en parlement
Tegenstanders van de koning: levellers (gelijkmakers): in bepaalde
opzichten de eerste moderne democraten: pleitten voor
volksvertegenwoordiging, gelijkheid, vrijheid van godsdienst en
meningsuiting en recht op omverwerping van tirannie.
Andere conclusie die Thomas Hobbes in zijn boek Leviathan trok uit deze
burgeroorlog:
Als natuurrechtdenker zag hij het conflict als terugval naar natuurtoestand
zonder gezag `oorlog van allen tegen allen`.
Mensen gingen een contract sluiten waarin ze zich onderwierpen aan
een staat die beslissingen maakt. Voordelen volgens Hobbes:
- Mensen kunnen zich allerlei gevolgen hiervan voorstellen, maar he
fijnste is toch wel de afgebroken burgeroorlog tegen zijn naaste.
John Locke: ook sociaal contractdenker. Bij hem kreeg de contractstaat
geen absolute macht maar diende vooral als leven vrijheid en bezit
beschermen. Burgers en staat wederzijds contract aangegaan, als staat
zich ergens niet aanhoud mogen burgers in opstand komen.
Oorspronkelijke gelijkheid van mensen betekende niet dat iedereen
vertegenwoordigers mocht kiezen, alleen mannen met bezit, anderen
konden niet rationeel genoeg denken.
Glorious revolution: 1688 koning Jacobus verdreven door Nederlandse
stadhouder Willem 3, die het Engelse koningschap overnam.
De koning moest in 1689 een bill of rights accepteren die macht nog meer
inperkte.
Koning kon geen wetten maken of belastingen heffen, meningsuiting in
parlement, rechters werden voor het leven benoemd.
Dit was de Engelse grondslag voor constitutionele (constitutie=grondwet,
koning heeft zich te houden aan grondwet) monarchie, die geleidelijk
democratischer zou worden.
In 1783 had officieel het parlement het laatste woord en niet de koning.
Rationalisme (verbonden met verlichting): mens met behulp van rede en
wetenschap de wereld tot vooruitgang zou brengen, niet geloof of de kerk.
Tot deze stroming behoren: Nicolas de Condorcet, Thomas Paine, en Mary
Wollstonecraft.
Franse edelman Montesquieu stond kritisch tegenover kerkelijke en
absolutisch koningschap. Beroemd met De Lesprit des Lois, historisch
onderzoek naar maatschappijen en politieke stelsels.