Samenvatting ontwikkelingspsychopathologie
Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen – een inleiding
Hoofdstuk 1: Introductie
Kinderen die bijvoorbeeld panisch zijn voor de tandarts, uit het niets in huilen
uitbarsten of zichzelf verhongeren of beschadigen, hebben last van psychische
problemen. Deze psychische problemen kunnen stoornissen worden als de
klachten toenemen in ernst en lang blijven duren.
1.1 Ontwikkelingspsychopathologie
(= de wetenschappelijke discipline die onderzoekt hoe psychische stoornissen
ontstaan en zich ontwikkelen). Psychopathologie is iets anders dan psychiatrie
(= een medische discipline die zich bezighoudt met onderzoek, diagnose en
behandeling van psychische stoornissen). Er zijn veel verschillende factoren die
een rol spelen bij het ontstaan en verloop van psychische stoornissen, waardoor
er vanuit de ontwikkelingspsychopathologie gebruik wordt gemaakt van inzichten
van verschillende disciplines, namelijk:
- De ontwikkelingspsychologie – de normale ontwikkeling
- De klinische psychologie – de afwijkende ontwikkeling
- De pedagogie – de opvoeding
- De kinderpsychiatrie – psychiatrische ziekten
- De biologie – erfelijkheid en lichamelijke rijping
- De sociologie – maatschappelijke processen
- De antropologie – culturele normen en waarden
- De epidemiologie – het voorkomen van ziekten en stoornissen onder de
bevolking
Kinderen met psychische aandoeningen hebben vaak moeite op een aantal
vlakken om zich ‘normaal’ te gedragen. Normaal wordt vaak tussen
aanhalingstekens gezet, omdat er met elkaar wordt afgesproken wat normaal
gedrag (= gedrag dat volgens de heersende maatschappelijke normen, waarden
en verwachtingen niet teveel afwijkt van het gemiddelde) is. Het is anders
gezegd een tijd- en plaatsgebonden begrip. In het ene land is namelijk iets
anders normaal dan in het andere.
De begrippen van leeftijdsgroepen wordt hieronder kort toegelicht:
Baby’s 0-2 jaar
Peuters 2-4 jaar
Kleuters 4-6 jaar
De basisschoolleeftijd 6-12 jaar
Jongeren/adolescenten 12+ jaar
Pubers 11-13 jaar
Bij het veranderen en complexer worden van het gedrag spelen niet alleen de
actuele verwachtingen en eisen die aan hen worden gesteld een rol, maar ook
ervaringen van vroeger.
, Voorbeeld: Een kind die vroeger op de basisschool is gepest, zal een
plagerij van een vriend eerder als negatief ervaren dan het kind die het
altijd naar zijn zin had op school.
Herinneringen beïnvloeden de ervaringen, maar ervaringen beïnvloeden
herinneringen ook.
Voorbeeld: Een kind kan teleurgesteld zijn over het kleine cadeau dat hij
van zijn ouders krijgt op zijn verjaardag, maar als hij volwassen is en weet
dat zijn ouders het niet breed hadden vroeger, kan hij juist extra blij zijn
dat hij toen wel een cadeau heeft gekregen van hen.
De ontwikkelingsopgaven (= leeftijdsgebonden opdrachten) worden als
uitgangspunt gezien bij het beschrijven van de ontwikkeling van kinderen en
jongeren in dit boek. Voor deze opgaven zijn bepaalde vaardigheden nodig. Als
deze vaardigheden niet goed ontwikkelt zijn, dan kan dit later leiden tot
problemen. Als dit wel goed verloopt, zal dit een positieve bijdrage leveren aan
de psychische gezondheid.
Of gedrag normaal is, hangt af van de ontwikkelingsopgaven die een kind op een
bepaalde leeftijd heeft. Wat op de ene leeftijd als normaal is, kan op latere leeftijd
abnormaal worden.
Voorbeeld: Als een 1-jarig kind bang is om van zijn ouders te worden
gescheiden wordt dit als normaal gezien, maar als een 10- jarige BRAND
schreeuwt als hij zijn moeder niet meer ziet in de supermarkt is het
abnormaal.
Verschillende factoren beïnvloeden op verschillende momenten zowel het
ontstaan als het verloop van gedrag. Het gaat dan om de … factoren:
- Kind gebonden factoren – zoals genetische aanleg, sekse, leeftijd,
intelligentie en impulsbeheersing.
- Ouder- en gezinsgebonden factoren – zoals opleiding, inkomen,
opvoedingsvaardigheden en (lichamelijke en geestelijke) gezondheid.
- Omgevingsgebonden
- factoren – zoals een sociaal netwerk (familie, vrienden, buren, etc.) en
maatschappelijke factoren (sociale ongelijkheid, welvaart, onderwijs, etc.).
Alles heeft invloed. Hoe ernstig een stoornis wordt en hoe sterk een kind en/of
zijn omgeving hieronder lijdt, is afhankelijk van verschillende factoren. Het gaat
dan om de invloed van genen, de leeftijdsfase waarin je iets meemaakt, de
intensiteit van de ervaring, hoeveel steun je krijgt van anderen en de
vaardigheden die je zelf hebt om met de stoornis om te gaan.
1.2 Opbouw van het boek
In dit boek is elk hoofdstuk als volgt opgedeeld:
1. Inleiding – korte introductie waarin de belangrijkste ontwikkelingsopgaven
benoemd worden.
2. Normale ontwikkeling – om te kunnen beoordelen of gedrag afwijkend of
onaangepast, moet je weten wat normaal is.
3. Kenmerken van stoornissen – de kenmerken van psychische stoornissen
worden beschreven aan de hand van het handboek voor de classificatie
, van psychische stoornissen (DSM-5). Ook worden problemen die geen
stoornissen zijn, maar wel zorgen lijden voor het kind benoemd.
4. Differentiaaldiagnose (1), co morbiditeit (2), prevalentie (3), jongens en
meisjes (4) en licht verstandelijke beperking (5)- er wordt ook gekeken
naar welke stoornissen de besproken stoornis lijkt (1), met welke anderen
psychische en lichamelijke stoornissen/problemen gaat de stoornis samen
(2), hoe vaak het voorkomt (3), wat de verschillen zijn bij jongens en
meisjes (4) en de kenmerken en co morbiditeit bij kinderen en jongeren
met een LVB (5).
5. Culturele en maatschappelijke invloeden – welke afspraken normaal zijn.
6. Risico- en beschermende factoren – welke factoren een negatieve invloed
heeft op de normale ontwikkeling en de kans op een stoornis vergroot en
het beschermen tegen een stoornis in een risicovolle situatie.
7. Hulpverlening – de nadruk wordt gelegd op het vroegtijdig herkennen van
risicofactoren, waardoor stoornissen voorkomen kunnen worden.
, Hoofdstuk 2: Classificatie, diagnostiek en epidemiologie
2.1 Inleiding
In de ontwikkelingspsychopathologie wordt gebruik gemaakt van
classificatiesystemen om het gedrag van kinderen te beschrijven, van elkaar
te onderscheiden en in te delen in verschillende categorieën. Hulpverleners
kunnen op basis van theorie, praktijkervaring en kennis van
ervaringsdeskundigen deze categorieën verbinden met psychische stoornissen.
Daarna wordt onderzocht hoe de problemen ontstaan zijn. Ook wordt er door
middel van een epidemiologisch onderzoek (= onderzoek naar het
voorkomen, de verspreiding van en de samenhang tussen psychische en
lichamelijke ziekten onder de bevolking) gezocht naar een antwoord op de vraag
‘Hoeveel kinderen hebben deze stoornis?’
Om uitspraken te doen over een individueel persoon moet je de unieke
kenmerken en omstandigheden in kaart brengen, waardoor je het gedrag gaat
begrijpen en kunt verklaren (= diagnosticeren). Het diagnosticeren en
classificeren (= het in kaart brengen van het problematische gedrag) wordt
gedaan door gespecialiseerde hulpverleners, zoals een kinderarts,
orthopedagoog of psychiater.
2.2 Classificatie
Classificeren is een persoon/voorwerp/situatie herkennen, er een naam aan
geven en indelen in een categorie. Hierdoor wordt de wereld overzichtelijk.
Voorbeeld: Dit is een jongen/meisje, dit is saai, dit is fruit, etc.
Classificeren gaat samen met interpreteren (wanneer is een meisje een vrouw
bijv.). Als het gaat om het classificeren en interpreteren van mensen, komen hier
ook maatschappelijke, culturele en religieuze normen en persoonlijke opvattingen
bij kijken (wanneer is het drukke gedrag van mijn kind zo ernstig dat we moeten
denken aan ADHD?)
Ontwikkelingspsychopathologie heeft als doel om afwijkend of vreemd gedrag
goed in kaart te brengen. Een classificatiesysteem is hiervoor een hulpmiddel.
Denk dan aan het onderscheid maken van symptomen en de verschillen en
overeenkomsten te signaleren bij kinderen met problemen. De ontwikkeling
psychopathologische kennis is gebaseerd op onderzoek onder groepen mensen,
waardoor je de kennis niet zomaar kunt vertalen op één uniek kind.
Het indelen van stoornissen is meer dan alleen het bestempelen met een etiket.
De ene persoon met ADHD kan dit in een veel ergere mate hebben dan een
ander. Dit geld hetzelfde voor het krijgen van zo’n psychiatrisch etiket. De ene is
blij dat hij eindelijk begrip en erkenning heeft gevonden voor hun problemen,
terwijl de ander wordt nagewezen omdat hij een stoornis heeft (=
stigmatiseren).
De DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) (=het
handboek voor psychiaters dat als functie heeft om bij te dragen aan het
diagnosticeren van psychische stoornissen). Emil Kraeplin wordt gezien als de
grondlegger hiervan.