Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen
Jakop Rigter en Malou van Hintum
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1, introductie......................................................................................... 1
Hoofdstuk 2, classificatie, diagnostiek en epidemiologie ........................................ 3
Hoofdstuk 4, de eerste 1000 dagen van het kind...................................................... 6
Hoofdstuk 5, slaapstoornissen en slaapproblemen ................................................ 9
Hoofdstuk 6, voedings- en eetstoornissen bij jonge kinderen .................................14
Hoofdstuk 7, gehechtheid en hechtingsstoornissen ..............................................20
Hoofdstuk 8, autismespectrumstoornis ................................................................29
Hoofdstuk 10, taal-, spraak- en leerstoornissen .....................................................37
Hoofdstuk 11, zelfregulatie en de aandachtsdeficiëntie-/ hyperactiviteitsstoornis 45
Hoofdstuk 12, agressie en gedragsstoornissen ......................................................51
Hoofdstuk 13, angst en angststoornissen ..............................................................59
Hoofdstuk 14, stemming en stemmingsstoornissen...............................................70
Hoofdstuk 15, eten en eetstoornissen ...................................................................78
Hoofdstuk 16, middelen en middelenmisbruik ......................................................87
Hoofdstuk 1, introductie
1.1
Ontwikkelingspsychopathologie: de wetenschappelijke discipline die onderzoekt hoe
psychische stoornissen ontstaan en zich ontwikkelen.
De ontwikkelingspsychopathologie gebruikt inzichten van verschillende disciplines:
▪ De ontwikkelingspsychologie (de normale ontwikkeling)
▪ De klinische psychologie (de afwijkende ontwikkeling)
▪ De pedagogie (de opvoeding)
▪ De kinderpsychiatrie (psychiatrische ziekten)
▪ De biologie (erfelijkheid en lichamelijke rijping)
▪ De sociologie (maatschappelijke processen)
▪ De antropologie (culturele normen en waarden)
▪ De epidemiologie (het voorkomen van ziekten en stoornissen onder de bevolking)
Psychische problemen: Problemen die geen stoornissen zijn, maar wel zorgen voor
lijden bij het kind, en ouders voor lastige opvoedingsvragen plaatsen.
,Psychiatrie: Medische discipline die zich bezighoudt met onderzoek, diagnose en
behandeling van psychische stoornissen
Normaal in deze context: gedrag dat volgens de heersende maatschappelijke normen,
waarden en verwachtingen niet te veel afwijkt van het gemiddelde.
Drie belangrijke thema’s uit de ontwikkelingspsychopathologie:
1) Vroeger en nu
Hoe ouder kinderen worden, hoe meer vaardigheden ze gaan beheersen.
Impulsbeheersing, emotieregulatie, beter nadenken, plannen en gevolgen van
het gedrag inzien zijn vaardigheden die verbeteren.
Bij het veranderen en het complexer worden van het gedrag spelen zowel actuele
verwachtingen en eisen als vroegere ervaringen een rol. Herinneringen
beïnvloeden de waardering van bepaalde ervaringen, en ervaringen beïnvloeden
weer herinneringen.
Ontwikkelingsopgaven: leeftijdsgebonden ‘opgaven’ zoals het verwerven van
een veilige gehechtheid met de ouders en het leren omgaan met leeftijdgenoten.
Hiervoor zijn bepaalde vaardigheden nodig, heeft een kind deze niet, kan dit
zorgen voor problemen.
2) Een dynamisch gezichtspunt
Bij het benadrukken van ‘ontwikkeling’ zeg je dat afwijkend gedrag of een
psychische stoornis niet wel of niet aanwezig is, maar dat je er in wisselende
mate en onder verschillende omstandigheden meer of minder last van hebt.
3) Een uniek individu met unieke ervaringen
Verschillende factoren beïnvloeden op verschillende momenten zowel het
ontstaan als het beloop van gedrag. Het gaat dan om:
A) Kindgebonden factoren, zoals genetische aanleg, sekse, leeftijd, intelligentie
en impulsbeheersing;
B) Ouder- en gezinsgebonden factoren, zoals opleiding, inkomen,
opvoedingsvaardigheden en gezondheid (lichamelijk & geestelijk);
C) Omgevingsgebonden factoren, zoals een sociaal netwerk en
maatschappelijke factoren zoals sociale (on)gelijkheid, welvaart, onderwijs,
televisie en sociale media, culturele normen en waarden.
Een psychische stoornis is altijd het resultaat van een wisselwerking tussen
biologische- en omgevingsfactoren.
Abnormaal gedraag heeft 7 kenmerken:
1. Persoonlijk lijden
2. Difunctionaliteit van gedrag
- Komt naar voren bij het slecht presteren op school
3. Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
5. Opvallend
6. Gedrag geeft andere een ongemakkelijk gevoel
7. Uitsluitingscriterium (DSM-5)
2
,Bij preventie gaat het om 3 dimensies:
1) Feelings (hoe mensen zich voelen)
2) Functions (wat mensen kunnen)
3) Futures (wat hun toekomstperspectieven zijn)
1.2
Elk hoofdstuk heeft de volgende volgorde: inleiding met de belangrijkste
ontwikkelingsopgaven, de normale ontwikkeling, kenmerken van stoornissen,
differentiaaldiagnose + comorbiditeit + prevalentie + jongens en meisjes + licht
verstandelijke beperking, culturele en maatschappelijke invloeden, risico- en
beschermende factoren en hulpverlening: preventie en behandeling.
1.3
Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting in de vorm van 10 punten en een
lijst met de belangrijkste begrippen.
Hoofdstuk 2, classificatie, diagnostiek en epidemiologie
2.1
In de ontwikkelingspsychopathologie worden classificatiesystemen gebruikt om
gedragingen van kinderen te beschrijven, van elkaar te onderscheiden en in te delen in
verschillende categorieën.
Heeft een hulpverlener de problemen van het kind geclassificeerd, fan is de volgende
vraag hoe die problemen zijn ontstaan.
Epidemiologisch onderzoek: onderzoek naar het voorkomen, de verspreiding van en de
samenhang tussen psychische en lichamelijke ziekten onder de bevolking(sgroepen).
2.2
Classificatie is een persoon (of een voorwerp of situatie) herkennen, er een naam aan
geven, en indelen in een categorie.
Classificeren en interpreteren zijn 2 kanten van dezelfde medaille. Die interpretaties zijn
vaak cultuurgebonden.
Ontwikkelingspsychopathologie heeft als doel afwijkend of ‘vreemd’ gedrag goed in kaart
te brengen: psychische stoornissen worden herkend, van elkaar onderscheiden en
ingedeeld. Een classificatiesysteem kan dan helpen om niet alleen onderscheid te
maken tussen (combinaties van) symptomen, maar ook verschillen en overeenkomsten
te signaleren tussen kinderen met problemen.
Een etiket (door classificatie) kan ook stigmatiseren: kinderen en volwassenen worden
nagewezen omdat zij (of hun kinderen) een stoornis hebben. Een etiket kan er ook toe
leiden dat iemand zich er ten onrechte naar gaat gedragen. Ook kan een etiket plakken
ervoor zorgen dat de individuele verschillen tussen de etikettendragers niet worden
gezien → mensen worden gereduceerd tot hun stoornis, en er wordt op een
generaliserende manier over hen gesproken.
DSM: Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders
Diagnostic = classificerend, niet diagnostisch
3
, = een omvangrijk classificatiesysteem voor psychische stoornissen waarmee je geen
diagnose kunt stellen, maar dat daarbij wel kan helpen.
Vanaf 1980 (DSM-III) besloten samenstellers uit te gaan van waarneembare kenmerken
van gedrag en gingen hulpverleners wereldwijd dezelfde criteria gebruiken om
stoornissen te classificeren.
Bij de DSM gaat het om observeerbaar gedrag en/of innerlijke kenmerken. Symptomen
beschrijven de stoornis: ze verklaren niet de oorzaken van een stoornis. Behalve de soort
symptomen beschrijft de DSM ook welk aantal symptomen in welke mate en gedurende
welke termijn aanwezig moet zijn, wil er sprake kunnen zijn van een stoornis. Verder
moeten de symptomen al een bepaalde tijd of vanaf een bepaald moment aanwezig zijn.
Dit verschilt per stoornis.
Ten slotte is het erg belangrijk in welke mate de stoornis iemands functioneren negatief
beïnvloedt, en een last is voor hemzelf en/of zijn omgeving.
Wanneer iemand last heeft van meerdere stoornissen tegelijkertijd, is er sprake van
comorbiditeit.
Juist omdat kinderen nog in ontwikkeling zijn, kunnen zij vaker dan volwassenen
gelijktijdig verschillende kenmerken van stoornissen hebben.
De DSM-5 bevat zowel categoriale als dimensionale indelingen. Bij een categoriale
indeling gaat men uit van wel of niet: symptomen zijn wel of niet voldoende aanwezig. Bij
een dimensionale indeling gaat het om de mate van ernst: die is afhankelijk van de ernst
en de hoeveelheid van de symptomen.
2.3
Met een classificatie stel je niet alleen vast wat een kind heeft, maar ook waar hij en zijn
ouders behoefte aan kunnen hebben. De volgende stap om een kind hulpverlening op
maat te geven, is een diagnose stellen.
De diagnose is een (voorlopig) eindpunt van het proces van luisteren, vragen stellen,
observeren en beschrijven, informatie verzamelen, relevante kennis erbij halen en
nadenken.
Het vaststellen van invloeden van het gezin en de ouders op de problemen of juist de
veerkracht van een kind is heel belangrijk, zeker bij jonge kinderen.
Verschillen tussen classificatie en diagnostiek
Classificatie Diagnostiek
Wat (herkenning: wat is er aan de hand?) Hoe (oorzaken zoeken: hoe is dat zo
gekomen?)
Algemene kennis Specifieke kennis
Beschrijvend Verklarend
Betreft groepen Betreft een uniek individu en/of een uniek
gezin
Gedragskenmerken Meerdere niveaus van de persoon en
context
Relatief snel te stellen Tijdrovend proces (proces is ook nooit af)
4