Samenvatting Quinn
Inleiding:
Modellen = Bij het bestuderen van management worden overtuigingen ook wel modellen genoemd.
Scientific Management = De vier management principes van Frederick Taylor.
1. Ontwikkel voor elke taak een wetenschap die vuistregels moet vervangen.
2. Selecteer arbeider, zodat ze geschikt zijn voor hun taak. (training)
3. Bied de arbeiders prestatiepremies en beloningen.
4. Ondersteun arbeiders door werk goed te plannen en problemen weg te nemen.
De algemene managementprincipes van Fayol = Werkverdeling, gezag en verantwoordelijkheid,
discipline, eenheid van gezag, eenheid van bevelvoering, individuele belangen zijn ondergeschikt aan
het algemeen belang, beloning, centralisatie, gezagslijn, orde, billijkheid, stabiel personeelsbestand,
initiatief, teamgeest.
Concurrerende-waardenkader = ‘of/of’-beslissing werd ‘en/en’-beslissing. Elk van de vier modellen
werden beschouwd als elementen van een groter kader.
Rationeel-doelmodel Prestatie en maximalisatie van de winst.
Manager = Harde bestuurder en producent.
Concurreren. Productiviteit, resultaten, richting, doelverduidelijking.
Intern-procesmodel Stabiliteit en continuïteit Effectiviteit.
Manager = Technisch kundig en betrouwbaar. Coördineren en controleren van werkstromen
Efficiëntie en effectiviteit.
Controleren. Documentatie, informatiemanagement, stabiliteit, controle.
Human-relationsmodel Inzet, samenhang en moreel.
Manager = Mentor en stimulator.
Samenwerken. Inzet, moreel, participatie, openheid.
Open-systeemmodel Aanpassingsvermogen en externe ondersteuning Effectiviteit.
Manager = Innovator en bemiddelaar.
Creëren. Innovatie, aanpassing, groei, middelen verwerven.
De contingentietheorie:
1. Grootte. Juiste coördinatieprocedures gebruiken.
2. Technologie. Juiste technologie kiezen voor de output.
3. Omgeving. Organisaties functioneren in bredere omgevingen. (onzeker, onvoorspelbaar etc)
4. Individuen. Mensen verschillen, managers moeten zich daar op aanpassen.
, De 3 uitdagingen:
1. Kracht en zwakheden naar waarde schatten.
2. De vaardigheden, verbonden met ieder model, verwerven en gebruiken.
3. Op dynamische wijze de vaardigheden in ieder model integreren met de management
situaties die we tegenkomen.
Alle vaardigheden bevatten de 5 stappen van het ALAPA-model:
1. Inschatting
2. Leren
3. Analyse
4. Oefening
5. Toepassing
Argumenten bestaan uit drie elementen:
1. Stelling = Conclusie van het argument.
2. Gronden = Bewijsmateriaal en feiten die de stelling ondersteunen.
3. Rechtvaardigingen = Brug tussen de stelling en de gronden.
Module 1
Benaderingen van persoonlijkheid:
1. Five-Factor model
Neuroticiteit
Laag: Rustig, ontspannen, vol zelfvertrouwen.
Hoog: Bezorgd, onzeker, emotioneel.
Extraversie
Laag: Gereserveerd, stil, teruggetrokken.
Hoog: Hoe sociaal, spraakzaam, hoe graag verkeren in groepen.
Intellectualiteit
Laag: Conventioneler, concreter, praktischer.
Hoog: Nieuwsgierig, vol verbeelding, creatief, niet-traditioneel.
Inschikkelijkheid
Laag: Cynisch, achterdochtig, vijandig.
Hoog: Goedaardig, vertrouwen, fouten vergeven.
Consciëntieusheid
Laag: Impulsiever, zorgelozer, onbetrouwbaar.
Hoog: Georganiseerd, verantwoordelijk, meer zelfdiscipline.