Een overzichtelijke en bondige samenvatting van het boek taalontwikkeling op school H2 t/m H7
en basiskennis taalonderwijs H4. Overzichtelijk weergegeven zodat je het makkelijk kunt leren. Succes met het leren!
Samenvatting boek taalontwikkeling op school en basiskennis taalonderwijs H4
Hoofdstuk 2: weet wat je moet weten
Kinderen gaan in de eerste vier levensjaren enorm vooruit qua taal. Na 4 jaar kennen ze:
- het klankensysteem (woorduitspraak)
- een enorme hoeveelheid woorden
- de meeste basisregels van woord- en zinsvorming (verkleinen, woorden combineren tot zinnen)
Maar hoe kan dit nou zo snel zonder enige taalles?
Ten eerste gebeurd dit spelenderwijs. Kinderen leren verschillende dingen onder 1 begrip te
plaatsen. De knuffelbeer in bed, de beer in Artis en de beer op de kleurplaat zijn allemaal beren. Ze
leren steeds meer nieuwe woorden en begrippen: de cognitieve ontwikkeling en taalontwikkeling
gaan nauw samen. Daarnaast zijn er 3 belangrijke theorieën ontwikkeld:
De imitatietheorie: de eenvoudigste. Kinderen zouden veel van wat ze horen van hun ouders
herhalen, en het zo leren. Herhaling dus. Echter is dit maar gedeeltelijk. Vaak hoor je kinderen gekke
zinnen of woorden (bijv. lipharen) gebruiken. Die hebben ze niet eerder ergens gehoord.
De creatieveconstructietheorie: kinderen creëren zelf de regels van het taalsysteem. Ze herhalen niet
alleen, maar zijn er zelf ook actief mee aan de gang. Voorbeelden: het kind weet inmiddels dat een
sok in de la, aan zijn voet, maar ook in de wasmand ligt. Allemaal zijn het sokken. Als het kind daarna
uit zichzelf de voetbalsok van zijn vader ook sok noemt, heeft die dat zelf gecreëerd. Of als hij hoort
dat huis huizen, en kat katten worden, gaat het kind zelf de regel bedenken dat er in het meervoud
dus –en bijkomt. Hij gaat van oog ogen maken, maar ook van wc wc-en.
De interactietheorie: deze theorie gaat meer in op de persoon met wie het kind praat. Ouders spelen
precies in op de taalbehoefte van een kind. Afstemming is het sleutelwoord. De gesprekspartner
moet in eerste instantie zelf de taal goed uitspreken, anders kan het kind het niet imiteren. Daarom
praten ouders langzaam en herhalen veel. Naarmate het kind beter word, maken ouders het lastiger.
Maar ouders geven het kind ook veel praat/taalruimte. Hierop kunnen ze dan feedback geven.
Voorbeeld: kind: heb mamma ook die waterschieter voor mijn gekoopt? Oma: je waterpistool? Nee,
dat heeft ze niet hier gekocht. Oma geeft directe feedback, zonder het gesprek te onderbreken. Het
kind kan zo zijn hypothese/taalregels bijstellen en het de volgende keer goed doen. Ouders doen ook
aan scaffolding: telkens een steigertje bouwen om het kind omhoog te helpen. Ze helpen een zin
goed te kunnen formuleren.
Als leerkracht doe je niet alleen aan imitatie (voorzeggen), creatieve constructie (ruimte bieden om
kinderen met taal aan de slag te laten gaan) maar ook steigerbouwer (feedback geven en opstapjes
bieden).
In een schema:
Ouder Kind
Verzorgt taalaanbod Verwerkt taalaanbod
Geeft voldoende en begrijpelijk taalaanbod net Interpreteert (probeert te begrijpen) en
boven het niveau construeert (stelt hypotheses op)
Bied productiegelegenheid Benut de gelegenheid
Stimuleert initiatieven en geeft de gelegenheid Imiteert (herhaalt), experimenteert (probeert
te reageren hypotheses uit) en neemt initiatief
Heeft feedback Ontvangt feedback
Geeft aan dat het is overgekomen, bied Stelt hypotheses bij, handhaaft hypotheses als
tussenstapjes en geeft aanwijzingen over uit de feedback blijkt dat het goed is en komt
juistheid tot een hoger niveau
, Hoofdstuk 3: weet wat je moet doen
Kinderen ontwikkelen dus een goede taalkennis. Echter blijken op de basisschool dat sommigen
opeens een taalachterstand hebben. Dit komt door 3 verschillen tussen thuis en op school.
- Schooltaal en thuistaal: schooltaal bevat een hoge cognitieve belasting (denkwerk om een tekst te
begrijpen) en maar een lage contextuele steun (niet in het hier en nu). Een verhaal over het hondje
van de buurvrouw is makkelijker dan het klimaat in Zuid-Amerika.
Leerkrachten kunnen dit probleem oplossen door vooraf kennis op te bouwen bij leerlingen en ze
ondersteuning te geven in bijv. foto’s of voorwerpen.
- Veel kinderen in de klas: de leerkracht heeft niet zoals thuis alle tijd om met een kind in gesprek te
gaan. De beurten moeten worden verdeeld. Er komen meer regels over het spreken en de beurten
zijn maar kort. Toch kun je beter tijdens bijv. een kringgesprek goed op iemand ingaan, dan snel
iedereen langs te gaan. Je kunt misschien minder beurten geven, maar er zitten wel meer ervaringen,
gedachten en gevoelens in, die de taalontwikkeling kunnen verbeteren.
- Een lesprogramma dat moet worden afgewerkt: je kunt niet zomaar babbelen, de kinderen moeten
wat leren. De schooltaal word uitgebreid en verdiept. De leraar stelt vragen die alleen de kinderen
met een goede taal gaan beantwoorden. De andere kinderen blijven op de achtergrond en de
schooltaal gaat het ene oor in en het andere oor uit. Zo raken ze steeds verder achter. Doordat de
leerkracht de kinderen iets wil leren, het hoofdstuk af wil werken en dat allemaal in de beschikbare
tijd, worden de taalkansen die zich dan opdoen over het hoofd gezien. Toch zou dit wel moeten.
Het taalgroeipakket kan daarbij helpen. Het kan altijd worden ingezet en bestaat uit 3 groeimiddelen:
- Taalaanbod: als je goed taalaanbod wilt geven moet het voldoen aan de 3 B’s. Betrokkenheid (ze
moeten het leuk vinden en er open voor staan), begrijpelijkheid (ze moeten het snappen, anders
komt het niet door) en boven niveau (anders leren ze niks bij).
- Taalruimte: leerlingen de gelegenheid bieden taal te gebruiken. Vooral kinderen die stiller zijn
moeten meer ruimte krijgen. Die kunnen namelijk minder oefenen en krijgen minder feedback. Je
kunt meer taalruimte creëren door beurtruimte (stimuleren) en onderwerpsruimte (het onderwerp
uitbouwen en de leerling stimuleren erop door te gaan).
- Feedback: reageren op de uitingen van kinderen. Je moet terloops verbeteren, zodat kinderen het
spontaan oppakken. Ook moet je dingen verhelderen, wanneer kinderen iets uit willen leggen wat ze
niet kunnen: betekenisonderhandeling. Je vraagt door zodat kinderen hun boodschap beter
verwoorden. Dit kan het best een-op-een of in een kleine groep, omdat het lang duurt. Als je met een
grote groep bent, kun je beter herhalen. De leerkracht vertaalt de uiting en speelt deze terug, zodat
de hele groep erbij kan blijven en het niet lang duurt.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper AMBR. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.