Hoorcollege 1 - introductie
Geschiedenis van de geneeskunde
Historisch overzicht mbt westerse samenleving
- Oude Grieken: beschouwen gezondheid en ziekte als lichamelijk functioneren, en niet meer als
‘evil spirits’ die het lichaam aanvallen. Lichaam en geest is het zelfde, monisme.
- Daarna kwam Plato met het dualisme. Lichaam was iets fysieks en geest iets wat meer
abstracts is. Hippocrates zei dat lichaam (en ziekte) onafhankelijk plaatsvond van de geest.
- In de vijfde eeuw zag je dat er weer een verschuiving plaatsvond, de visie op gezondheid en
ziekte schoof op. Ziekte was weer resultaat van de demonen en van de duivels, of manier om te
straffen van god.
- In de Renaissance kwam Descartes weer met het dualisme, maar dit keer zou lichaam en
geest elkaar wel beïnvloeden. Bij het overlijden zou de ziel het lichaam verlaten, en ziel is uniek
voor de mens (dieren hebben geen ziel).
Epidemiologie
Veel cijfers over publiekelijke gezondheid, tov chronische ziekten.
Welke ziekten komen het meest voor?
1. Nek- en rugklachten
2. Artrose
3. Diabetes
Wat zijn de belangrijkste doodsoorzaken?
1. Dementie
2. Longkanker
3. Beroerte
Waar gaan veel levensjaren aan verloren?
1. Longkanker
2. Dementie
3. Coronaire hartziekten
Welke aandoeningen leiden tot het grootste verlies van gezonde levensjaren?
1. Angststoornissen
2. Coronaire hartziekten
3. Diabetes
1/3 van de populatie heeft een chronische ziekte (5,3 miljoen mensen)
multimorbiditeit (2 of meer ziekten): 11% vd populatie
- Hoe ouder je wordt, hoe groter de kans hierop
- Veel hiervan gaat gepaard met leefstijl en medicatiegebruik
In de toekomst zal het aantal mensen met chronische ziekte stijgen, in 2030 wordt verwacht dat
40% van de populatie een chronische ziekte heeft.
• Niet alle patiënten met een (chronische) ziekte zullen ook psychologische problemen hebben.
Mentale problemen en ziekte
Relatie tussen die twee:
1. Mentale problemen veroorzaken fysieke aandoeningen
2. Fysieke aandoeningen veroorzaken mentale problemen
3. Een wisselwerking tussen fysieke aandoeningen en mentale problemen
Psychologie is anders dan geneeskunde
- Geneeskunde heeft vaak mono-causale verklaring
- Waarbij vooral de nadruk wordt gelegd op biologische paden
- Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen lichaam en geest
- Ziekte: duidelijke signalen en symptomen met bepaalde pathologie
- Illness: subjectieve ervaring, ziekte gedrag
Psychiatrie
- Focus op mentale gezondheidsproblemen, met diagnosticeren en ook het behandelen
1
,- Wordt gedreven door de DSM, psychiaters en psychologen gebruiken beide deze classificatie
- Mogen medicijnen voorschrijven
- Psychiater is een arts, die gespecialiseerd is naar psychiater
Gezondheidspsychologie
- Houdt zich bezig met preventie van ziekte en promoten van gezondheid.
- Populatie motiveren om gezonder te leven
Medische psychologie
- Gaat ook over mentale problemen, psychische problemen maar dan in een medische situatie.
De focus is op patiënten die een medische diagnose hebben gehad.
- Psychologen in dit veld werken hoofdzakelijk in ziekenhuis en revalidatiecentra..
• Angst voor naalden, somber na chemo, angstig voor hartaanval, last van oorsuizen (tinnitus),
last van problemen met zelfbeeld/lichaamsbeeld, mensen bang voor operatie.
Klinische psychologie
- Mentale problemen staan hier centraal, houdt zich bezig met diagnostiek van aandoeningen in
de DSM en deze behandelen door psychotherapeutische behandeling (dus geen medicatie).
- Schrijven geen medicatie voor
Verschillende modellen
Biomedische visie
Lichaam wordt gezien als iets anders dan psychologische en sociale processen van de geest. Alle
stoornissen en aandoeningen worden verklaard door het biomedische. Gezondheid en ziekte is
(alleen) fysiek van aard.
Kritiek:
- De mens is veel complexer, gezondheid gaat verder dan alleen fysiologie.
- Het negeert psychologische en sociale aspecten van een individu.
Engel: Biopsychosociaal model
Gaat ervan uit dat gezondheid en ziekte voorkomt uit samenspel van biologische, psychologische
en sociale factoren. Je moet de patiënt zien als holistisch, als je een volledig plaatje wil krijgen.
Kritiek:
- Sociaal aspect zit niet erg diep geworteld.
- Belangrijk om over tijd te kijken, en naar interacties.
Vergelijken van Biomedische Biopsychosociaal
Oorzaak Biologisch Biologisch, psychologisch en sociaal
(dus ook externe factoren)
Rol van gedrag Beperkt Groot
Behandeling Medisch (dokter) Patiënt en dokter
Rol van de dokter, patiënt Arts Patiënt en systeem
en systeem
Rol van gedragsfactoren Beperkt Groot, zelf-management is belangrijk
bij behandeling
Gezondheid-ziekte Geen continuüm Continuüm
Relatie gedrag ziekte en uitkomst
Gedrag —> Ziekte —> Ziektegedrag —> Uitkomst (ontzettend breed: functionele status,
gezondheidsstatus en kwaliteit van leven).
Ziekte verloop
1. Begint vaak met symptoomperceptie, je voelt een pijntje, je voelt iets zitten
2. Je hebt hulp nodig en misschien een diagnose
2
,3. Er komt een diagnose en vervolgens een behandeling
Klinkt simpeler dan het daadwerkelijk is, er kunnen namelijk overal vertragingen tussen zitten
(Andersen model):
- Appraisal delay: tijd die persoon neemt om symptoom te evalueren.
- Illness delay: tijd die persoon neemt vanaf het eerste signaal van ziekte en er moet een dokter
naar kijken.
- Behavioral delay: tijd die persoon neemt om echt in actie te komen en er iemand
daadwerkelijk naar laat kijken.
- Scheduling delay: je kan zeggen ik heb hulp nodig, maar je kan niet altijd meteen langs
komen. Duurt soms nog 2 dagen voordat je bij de huisarts terecht kunt.
- Treatment delay: tijd na eerste afspraak en start van de behandeling (kan lang duren voordat
men doorheeft wat er met je aan de hand is).
Veel factoren spelen een rol:
Patiënt factoren: psyche en vroegere ervaringen (na diagnose kanker en je voelt weer iets in je
borst, dan ga je sneller naar de dokter dan wanneer je het nog niet hebt gehad dan denk je
misschien het gaat wel weer over).
Gezondheidszorg speelt ook een rol, als het iets erg is dan moet je langer wachten voordat men
eruit is wat de behandeling is en deze uitgevoerd kan worden.
Verloop van ziekten heeft verschillende fasen:
Acute fase:
- Diagnose, behandeling,
- Focus op herstel: medicatie, operatie, leefstijlveranderingen
- Rol diagnose en behandeling, kan zware fase zijn: verlies van controle, hulpeloos.
Chronische fase:
- Aanpassen, fysieke gesteldheid behouden
- Leren leven met ziekte
Palliatieve en terminale fase
- Er is geen verbetering meer mogelijk
- Mensen gaan overlijden
- Focus op zo min mogelijk symptomen ervaren
- Rouw
Medische psychologie in ziekenhuizen
- 100 algemene ziekenhuizen, 16 opleidingsziekenhuizen
- 8 academische ziekenhuizen
- Eerst naar huisarts voordat je naar het ziekenhuis kan.
- Huisarts kan patiënten niet naar een medisch psycholoog verwijzen.
• Huisarts —> ziekenhuis (cardioloog, orthopeed of andere specialist) —> medisch specialist
stuurt naar medisch psycholoog
- Op psychologie afdeling: basispsychologen, gz-psychologen, klinische psychologen,
psychologisch assistenten, studenten
Medische psychologen werken met:
- Volwassenen met chronische ziekten, functionele ziekten (klachten zonder fysieke oorzaak)
- Volwassenen met hersenschade, neuropsychologisch gekeken wat er aan de hand is.
- Kinderen tot 18 jaar, vier primaire groepen:
1. Kinderen met psychosomatische stoornissen.
2. Kinderen met chronische medische aandoeningen.
3. Kinderen met ontwikkelingsstoornissen.
4. Kinderen met hersenschade.
- Volwassenen met psychiatrische problemen.
Taken van psycholoog in medische setting
- Direct contact met de patiënt (intake, vragen stellen, psychische testen (neuropsychologisch) —
> diagnostiek en behandeling
- Behandeling is kortdurend (minder dan een half jaar, 7/8 afspraken).
3
,- Indirect gerelateerde taken: samenwerken in een team, coachen van elkaar, ingeroepen worden
door andere professionals.
- Management taken, ethische commissie, studenten opleiden,
- Onderzoek is geen structurele taak, maar in academisch ziekenhuis wordt dat wel verwacht.
Traditionele zorg = de arts is de expert
- Arts en patiënt relatie is topdown = arts zegt wat er aan de hand is en patiënt moet dat
opvolgen (compliance).
- Arts is verantwoordelijk, oplossing ligt ook bij de arts.
Gedeelde zorg/besluitvorming = verantwoordelijkheid ook bij de patiënt
- Einddoel wordt samen bepaald
- Patiënt is actief: arts nog wel expert maar patiënt hands-on expert.
- Arts leidt patiënt op naar hoe problemen op te lossen zijn.
Psychosociale gezondheidszorg wordt aangeboden in:
- Het ziekenhuis
- Revalidatie centra
- De thuiszorg
- GGZ, mentale welzijn (verzorgingstehuizen, huisartsenpraktijken)
Samenvatting:
- Verschillende ziekten, epidemiologie,
• Aantal zieke mensen zal stijgen
- Verschillende modellen besproken
Hoorcollege 2 - HIV
Vaardigheden die je moet hebben om in de medische setting werkzaam te zijn:
- Kennis hebben van meten van psychische problemen in de medische setting = Assessment
• Houding van patiënt tov symptomen en verwijzing naar psycholoog
• Probleem goed uitvragen, wat het voor invloed heeft op dagelijks leven
• Ziekteperceptie, heeft iemand invloed, gelooft hij/zij in het nut
• Sociaal vangnet (krijgen ze steun of niet)
- Effectieve manier opkomen voor psychologische behoeften van medische patiënten.
• Helpen bij maximaliseren van medische behandeling
• Stress verminderen
• Beter omgaan met pijn vd aandoening/behandeling
• Afhankelijkheid van pijnmedicatie verminderen
• Onderzoeken of er factoren zijn waardoor symptomen erger worden, en indien nodig deze
veranderen
- Andere zorgprofessionals onderwijzen in biopsychosociaal model.
- Blijven leren, up-to-date kennis hebben over medische aandoeningen.
Lijst met zaken waar je aan moet denken:
- Scope of services
• Probleem beter in kaart brengen - assessment
• Patiënt leren over medische aandoening + coping - psycho-educatie
• Interventies om probleem te verminderen (CGT)
• Groepstherapie
• Team wat zich bezighoudt met aandoening ondersteunen, door bijvoorbeeld therapietrouw te
verhogen bij patiënten
- Marketing issues (zichtbaarheid)
• Aan patiënten/zorgverleners laten zien wat je kunt en wat je kunt bijdragen aan de medische
behandeling van een patiënt. Je moet zorgen dat patiënten en artsen jou weten te vinden.
• Neem deel aan multidisciplinair overleg.
• Zorg dat je op de hoogte bent van huidige literatuur.
• Bij nieuwe patiënten moet je eerst onderzoeken wat de behoefte is van die patiëntenpopulatie.
• Artsen en psychologen moeten elkaar goed begrijpen, je moet goed op de hoogte zijn van de
aandoening en medische behandeling. Invloed medische aspecten op het gedrag.
- Communicatie
4
, • Samenwerking is belangrijk om patiënt goed te kunnen helpen.
• Kort en bondige rapportages.
• Geen psychologisch jargon gebruiken, ga er niet vanuit dat een chirurg alles snapt
• Arts op de hoogte stellen van je bevindingen (met toestemming van patiënt)
• Op de hoogte zijn van de medische mogelijkheden van de patiënt
- Future research
• Kan ook in het vakgebied medische psychologie
• Richt zich vaak op invloed van psyche op medische aandoening, maar ook andersom (bijv:
zorgt diagnose voor een hogere kans op depressie), wat hangt met elkaar samen?
• Effectiviteit van interventies (wat het beste werkt, beste resultaat op lange termijn en meest
kosteneffectief)
Gedeelte over HIV en AIDS:
HIV = humaan immuundeficiëntie virus
- Snel muterend retrovirus, valt het immuunsysteem aan (T-helper cellen en macrofagen)
- HIV kan aids veroorzaken = acquired immuundeficiëntie syndroom. Ontdekt in de jaren 80 in
Amerika.
- HIV en AIDS nog niet te genezen, veel doden en snelle verspreiding. Er is nog geen goed
werkend vaccin beschikbaar.
HIV/AIDS geschiedenis
1926 - 1946: HIV, mogelijk, overgedragen van apen op mensen
1959: Eerste AIDS dode in Congo
1981: Zeldzame tumor veroorzaakt door aids, (CDC, komt vooral voor bij slecht werkend
immuunsysteem —> werd veroorzaakt door AIDS)
1982: Term AIDS wordt voor het eerst gebruikt
1983/1984: Amerikaanse en Franse wetenschappers claimen de ontdekking van wat later HIV
genoemd wordt. (Onafhankelijk van elkaar)
1985: De eerste HIV-antilichamen test, pas vanaf nu HIV aan te tonen in het bloed.
1987: AZT is het eerste medicijn tegen HIV, om HIV te behandelen, niet te genezen.
1988: 1 december, wereld AIDS dag (omdat het een epidemie aan het worden was, aandacht
vragen voor AIDS en het ophalen van geld voor onderzoek)
1996: Eerste remmers, verbeterde variant van AZT.
2014: 37 miljoen mensen leven met HIV
Het is een wereldwijd probleem, er zijn vanaf de jaren 80 wereldwijd ongeveer 34 miljoen mensen
overleden aan het virus.
Wereldwijde prevalentie neemt niet meer toe, het blijft stabiel op 0,8% van de wereldbevolking.
In 2014:
- 37 miljoen mensen leven met HIV/AIDS
- 2 miljoen nieuwe infecties
- 1,2 miljoen AIDS doden in 2014
Infecties zijn niet eerlijk verdeeld:
- 2,1 miljoen mensen die jaarlijks de diagnose krijgen
- 1,5 miljoen van deze mensen leven in het zuidelijke deel van Afrika, dus onder de Sahara.
Landen waarin AIDS voorkomt wisselt sterk, in sommige landen neemt het af en in Azië en
Rusland neemt het de laatste jaren sterk toe.
Het aantal mensen op dit moment in leven met HIV, vanaf jaren 90 is de prevalentie enorm
gestegen, vanaf 2003 afvlakking en nu neemt de prevalentie niet meer toe. Nieuwe HIV infecties
lopen terug en meer mensen dan ooit starten met de behandeling.
Nieuwe infecties vanaf jaren 90 neemt enorm toe, maar de laatste jaren is het aan het afnemen. Er
komen steeds minder nieuwe HIV-patiënten.
De aantal AIDS-gerelateerde doden neemt toe tot 2005, maar daarna neem het af. Maar nog
steeds 1,5 miljoen mensen die wereldwijd overleden.
HIV is een wereldwijde epidemie die mensen met verschillende achtergronden kan overkomen
maar er zijn specifieke groepen aan te wijzen waarbij het vaker voorkomt:
5
,- Drugsgebruikers met naalden, deze delen ze (vooral jaren 80/90)
- Mannen die onveilige seks hebben met mannen
- Mensen die werken in seksindustrie
- Mensen met een lage SES
- Mensen in het zuidelijke deel van Afrika, onder de Sahara (67% van alle mensen, en 90% van
alle kinderen leven hier en 75% die dood gaan).
Uitleg over immuunsysteem
Van je immuunsysteem merk je weinig, je weet dat je hem hebt maar voelt het niet tot het mis
gaat. Je systeem is iedere dag, iedere minuut aan het werk om bacteriën en virussen buiten het
lichaam te houden. Zodra immuunsysteem stopt met werken kunnen indringers je lichaam in om
het te vernietigen.
Het immuunsysteem is gemaakt om bacteriën, microbes, virussen, gif en parasieten buiten je
lichaam te houden.
Het beschermd je op drie verschillende manieren tegen indringers:
1. Het creëert een barrière dat voorkomt dat bacteriën en virussen je lichaam indringen. (Huid,
speeksel).
2. Als de bacterie/virus toch is binnen gedrongen doet het immuunsysteem er alles aan om deze
op te sporen en te elimineren voordat het zich kan reproduceren.
3. Als het virus of de bacterie zich toch gereproduceerd heeft dan gaat het immuunsysteem
proberen om het te doden/onschadelijk te maken.
Gezond immuunsysteem herkent stoffen die lichaamseigen zijn en ruimt de andere stoffen op.
Verschillende onderdelen van het immuunsysteem:
- Thymus (Zwezerik, tussen je borstbeen en luchtpijp, boven je hart) —> produceert T-cellen
- Beenmerg —> produceert B-cellen, rode en witte bloedcellen uit stamcellen
- Milt —> verwijdering afvalstoffen uit het bloed
- Lymfesysteem —> filtert afvalstoffen uit het bloed
- Leukocyten/witte bloedcellen (verschillende soorten) —> lymfocyten, B-cellen, helper-cellen,
killer-cellen, suppressie T-cellen, natural killer cellen.
- Antilichamen —> eiwitten die reageren op het binnendringen van een lichaamsvreemde stof
(bacterie, virus of gif)
- Complementaire proteïnen —> werken samen met de antilichamen
- Hormonen = lymfokines —> helpen het immuunsysteem (bepaalde hormonen)
Het is een complex verdedigingssysteem om indringers te bestrijden.
B- en T-cellen werken samen om het lichaam te beschermen tegen indringers = antigenen.
B-cellen/B-lymfocyten
- Wordt samen met de antistoffen de humorale afweer genoemd, ze zijn onderdeel van de
specifieke afweer. Dit deel van afweersysteem maakt onderscheid tussen lichaamseigen en
lichaamsvreemde stoffen.
- Maken antistoffen die zich koppelen aan de ziekteverwekker.
T-cellen/T-lymfocyten
- Alleen gebruikt bij bescherming van virussen,
- Binden zich aan cellen om deze te vernietigen = cell mediated immunity
- Verschillende T-cellen: t-helper cellen, T-suppressor cellen, naturel killer cellen
Vier manieren om HIV over te brengen/krijgen:
- Onveilige seks —> promoten condoom gebruik
- HIV-besmette naalden gebruiken (drugs of needle stick injury) —> weinig naalden bij
drugsgebruik
- Moeder kan het overbrengen op kind (borstvoeding) —> zwangere vrouwen altijd getest
- Transfusie met besmet bloed (erg zeldzaam) —> naalden maar 1 keer gebruikt, en bloed wordt
altijd gecontroleerd
HIV veroorzaakt AIDS doordat zij CD4+T cellen aanvallen (ook bekend als T-helper cellen). T-
helper cellen reciteren het immuunsysteem in het geval van infectie, spelen cruciale rol bij het
6
,bestrijden van indringers. HIV cellen binden zich aan de T-helper cellen, deze reproduceren zich
en dus worden de HIV-cellen automatisch gereproduceerd. Het lichaam kan zich niet meer tegen
het virus beschermen. HIV vernietigd het immuunsysteem en veroorzaakt zo AIDS.
- Andere ziekteverwekkers die normaal tegen worden gehouden, maken mensen nu ziek, AIDS-
patiënten overlijden vaak aan opportunistische infecties = infecties die in de meeste mensen
met een gezond immuunsysteem niet schadelijk zijn. Een simpel virus die je heel erg ziek kan
maken.
Als je besmet raakt met HIV en je behandelt het niet meteen, wat vaak het geval is. Daalt het
aantal T-helper cellen snel, in 1/2 jaar daalt het met 1/3. Daarna iets minder. Weer een sterke
daling kondigt vaak AIDS aan.
- Een gezond persoon heeft duizend T-helper cellen per eenheid bloed, iemand met AIDS minder
dan 200. Een eenheid bloed is een microliter. Als je minder dan 200 T-helper cellen hebt dan is
het AIDS, al heb je meer dan nog HIV.
- Een ander verschil is: iemand met AIDS heeft meer T-suppressor cellen dan T-helper cellen, dit
onderdrukt het immuunsysteem in plaats dat het het immuunsysteem activeert.
Als T-helper cellen hun werk niet meer goed doen ontstaat er een kettingreactie in het
immuunsysteem. T-helper cellen die zetten andere cellen in het immuunsysteem aan tot
vernietigen van lichaamsvreemde stoffen, maar als deze cellen het niet meer doen kan het
immuunsysteem niet meer aangezet worden waardoor het slechter werkt.
De ontwikkeling van HIV naar AIDS duurt tussen de 2 en 15 jaar (als je niet behandeld) ongeveer
de helft van de mensen ontwikkeld na 10 jaar AIDS.
Aan HIV en AIDS gaat op zich niemand dood, maar ze gaan dood aan de opportunistische
infecties. Zonder goed werkend immuunsysteem kan je dood gaan aan simpele infecties, dit
wordt een aan aids-gerelateerde dood genoemd.
- Het is een complex virus en daarom is het ook nog niet te genezen.
Een persoon met HIV infectie doorloopt vier fasen:
1. Incubatie periode (1-4 weken): merk je helemaal niets van, het virus vermenigvuldigt zich maar
is nog weinig aanwezig.
2. Acute infectie duurt 1 maand: verschillende symptomen (sommigen hebben ze allemaal,
sommigen geen één):
• Koorts
• Uitslag
• Hoofdpijn
• Misselijk
- De symptomen zijn vaag en daarom wordt HIV vaak pas laat ontdekt.
3. Latente fase (weinig of geen symptomen); kan kort duren maar kan ook lang duren, met juiste
medicatie wel 20 jaar. Dit hangt af van:
• Het immuunsysteem: bij sommige mensen werkt immuunsysteem goed en kan de HIV-infectie
onder controle houden.
• Co-infecties (met andere ziektes), als je meerdere infecties hebt gaat het minder goed.
• Leeftijd (bij ouderen ontwikkeld zich het sneller dan bij jongeren —> komt misschien door
immuunsysteem).
• Gedragsfactoren —> drugsgebruik en depressie laten mensen zich minder goed aan
behandeling houden.
4. HIV heeft AIDS veroorzaakt en persoon heeft last van allerlei infecties.
Medische behandeling van HIV en AIDS
Er is nog geen goed medicijn. Het muteert vaak dus er is nog geen goed vaccin. Het vaccin wat er
nu is verminderd je kans op aids met 30%. Een relatief middel is PREP, het gebruik van het middel
in groepen die een hoog risico lopen het risico met 25% kan verlagen. Het zal in de toekomst
vaker gebruikt worden.
Post-Exposure prophylaxis is een middel wat je meteen kan gebruiken nadat je in aanraking
bent gekomen met HIV, het kan ervoor zorgen dat je niet met HIV besmet kan raken. Maar
overgrote deel van de meerderheid die HIV krijgen weten niet dat ze geïnfecteerd zijn, dus zij
kunnen het middel niet gebruiken. Bij hulpverleners is dit middel van enorm belang, bij
bijvoorbeeld een prikincident. Preventie van HIV is nog steeds het belangrijkste, een van de
weinige dingen die je kunt doen.
7
, HIV en AIDS zijn niet te genezen, maar wel middelen om het onder controle te houden:
- HAART: combinatie van medicijnen: aidsremmers, productie van HIV afremmen.
- Sinds 1996 veel nieuwe aidsremmers op de markt, en voortdurend wordt er gewerkt aan
verbetering van aidsremmers. De periode van HIV duurt langer, het moment dat je AIDS krijgt
wordt heel erg uitgesteld.
- HIV remmers zijn heel duur en daarom niet wereldwijd beschikbaar.
- Het aantal mensen dat aidsremmers krijgen stijgt wel enorm hard, 20% in een jaar tijd in
zuidelijk deel van Afrika.
Bijwerkingen van HAART kunnen milde, tijdelijke en permanente bijwerkingen zijn. Voorbeelden:
- Misselijkheid en diarree
- Beruchte: lipodystrofie = afnemen van vet: in gezicht, benen, armen en billen, er kan ook veel
vet bijkomen; op je rug, borsten.
- Lever en nierschade
- Hoge cholesterol —> kan leiden tot cardiovasculaire ziekten
- Stemmingswisselingen (interessant als psycholoog, voorbeelden: depressieve gevoelens,
verlaagd libido)
De gemiddelde leeftijdsverwachting van een besmet persoon is 32 jaar vanaf het moment van
beslissing. Kan uiteenlopen van 20-50 jaar. Alleen hoog als je op tijd start met de behandeling. Als
je niet behandeld wordt sterft de helft binnen twee jaar.
Behandeling niet altijd gewenste resultaat, redenen hiervoor zijn:
- Mensen kunnen niet goed tegen de medicijnen en krijgen ernstige bijwerkingen.
- Pech dat jouw HIV variant immuun is voor de huidige aidsremmers.
- Medicatie gebruiken ze niet, of ze houden het gebruik niet vol
• Non-adherence = je houdt je niet aan de behandelvoorschriften (tijd, frequentie en
hoeveelheid).
• Non-persistence = je begint wel met je medicatie (op de juiste manier) maar je stopt er te
vroeg mee.
Mensen moeten minstens 90% van de medicatie juist innemen, als je dit niet doet kan het zich
muteren en immuun worden tegen de aidsremmers.
Redenen waarom aidsremmers niet goed gebruikt worden:
- Psychosociale problemen: geen toegang tot medische zorg, psychische aandoening,
drugsgebruiken, geen sociale steun
- Ontkennende manier met het omgaan van problemen
- Behandeling is complex (vaak veel verschillende pillen, op veel verschillende tijdstippen etc.)
Psycholoog speelt belangrijke rol bij de behandeling door juist gebruik te stimuleren en te
ontdekken waarom patiënten stoppen. Als ze medicatie juist innemen krijgen ze minder snel aids.
Psychische problemen van mensen met HIV en AIDS, welke problemen kan je vooral verwachten:
- Een vragenlijst zegt niet zo heel veel, maar zegt pas veel als je het kan vergelijken met
vragenlijsten van gezonde mensen. Deze scores moet je vergelijken.
- HIV komt vaak voor bij lage SES, kan moeite hebben met invullen van vragenlijsten. Maar ook
bij lage SES en homoseksualiteit. Het is geen algemene populatie, dus zorgvuldig zijn met het
vergelijken van scores.
- Psychologische problemen kunnen veroorzaakt worden door HIV, maar ook door factoren die
daarmee samen hangen bijvoorbeeld: werkeloosheid, lage SES. Psychologische problemen
kunnen negatieve gevolgen hebben voor patiënt: werkproblemen, slechte therapietrouw.
- Depressie komt vaak voor, depressie is ook sterk negatief geassocieerd met slechte
therapietrouw, waardoor medicatie minder goed gaat.
- Sociaal stigma: rond HIV en AIDS hangt nog steeds een stigma, mensen kunnen hier heel erg
veel last van hebben en het houdt ze tegen om zich te laten testen of om het te vertellen.
- Mensen met HIV en AIDS kennen vaak ook andere personen met deze ziekte, patiënten
verenigen zich en houden elkaar zo in de gaten. Het doet hen verdriet als ze mensen zien
overlijden.
- Depressie/depressieve klachten: vooral bij HIV en AIDS: die geen sociale steun krijgen,
ontwijkende coping-strategieën hebben en ernstige bijwerkingen.
8