Criminologie hoofdstuk 1, inleiding:
Criminologie: wetenschap die criminaliteit vanuit verschillende invalshoeken benadert.
De aandacht van de criminoloog zal gericht zijn op criminaliteit als verschijnsel, op de persoon van de
misdadiger, op het slachtoffer van criminaliteit, op de plek van criminaliteit binnen het heersende
politieke systeem of op reacties om op criminaliteit te reageren.
Wat is crimineel gedrag:
- Hangt af van de gevolgen die het gedrag heeft voor de slachtoffers en samenleving.
- Hangt af aan de (morele) opvattingen van machthebbers.
- Hangt af in werk context het gedrag plaatsvindt.
Decriminaliseren: iets wat vroeger een strafbaar feit was, is nu uit het wetboek van strafvordering
geschrapt.
Criminaliseren: iets wat vroeger geen strafbaar feit was, is nu wel een strafbaar feit.
Criminaliteit wordt geconstrueerd binnen het geheel van: interacties tussen daders, slachtoffers,
omstanders en functionarissen belast met formele sociale controle.
Criminaliteit kan gezien worden als een sociaal construct, dat houdt in dat criminaliteit is waarover
binnen de samenleving afspraken zijn gemaakt.
Criminaliteit is:
- Een ernstige antisociale handeling (Bonger, 1951) waarop de staat door toevoeging van leed
(straf of maatregel) bewust reageert.
- Een van de vele verschijningsvormen van regel overschrijdend gedrag (Sellin, 1938).
- Maatschappelijke schade (Sutherland, 1949).
Historisch overzicht:
1. De Griekse filosoof Plato (427-347 v.C.) beschrijft dat in elke staat waar armoede heerst en
men bedelaars in het straatbeeld ziet, automatisch ook sprake is van dieven, zakkenrollers,
kerkrovers en dergelijke misdadigers. Hebzucht en begeerte veroorzaken het belang dat door
de samenleving aan rijkdom wordt gehecht, als belangrijke oorzaak voor misdaad. Of iemand
crimineel gedrag vertoont ligt eraan of het ‘goede’ of ‘slechte’ gedeelte van zijn
persoonlijkheid de overhand neemt. Deze twee elementen zijn afhankelijk van de opvoeding
en omgeving waarin men opgroeit.
2. Oog om oog-principe: eigenrichting is uitgesloten, de straffen worden bepaald door de
rechter (oude en nieuwe testament).
,Klassieke school:
- Startte als een politieke protestbeweging tegen de wantoestanden van het ancien régime in
Frankrijk en de bestaande politiestructuren.
- Een belangrijk persoon hierin was Montesquieu (1689-1755):
o Die stelde dat de staat de vrijheid van zijn onderdanen moet kunnen garanderen met
behulp van heldere wetten die beletten dat teveel macht in handen van één persoon
terechtkomt.
o Dit zorgde voor de trias politica, de scheiding der machten.
- Een ander belangrijke denker was Rousseau (1712-1778):
o Eigendom is de oorzaak van rivaliteit (beter proberen te zijn dan een ander) en de
tegenstelling is tussen rijkdom en armoede.
o Was een tegenstander van de vooruitgang, die hij als oorzaak van problemen in de
maatschappij zag.
o Gezag kan niet wettig zijn indien het niet is ingesteld of wordt uitgeoefend door hen
die eraan zijn onderwerpen, sociaal contract. Niemand kan een mens onderwerpen
zonder dat deze daarmee instemt.
- De belangrijkste persoon uit de klassieke school is Beccaria (1738-1794):
o Deze nam krachtig stelling tegen het willekeurige gebruik van het strafrecht en tegen
de gangbare praktijken van marteling en doodstraf.
De volgende uitgangspunten vatten Beccaria’s ideeën met betrekking tot een rechtvaardig en
effectief strafrechtelijk systeem kort samen:
o Het individu moet zo min mogelijk worden gehinderd door het recht;
o De rechten van de aangeklaagde moeten in elk stadium van het proces worden
beschermd door de wet;
o De ernst van een misdrijf wordt bepaald door de schade die een ander is aangedaan;
o De wetgevende macht moet misdaden definiëren en van tevoren bepalen welke straf
op welk misdrijf wordt gesteld. Legaliteitsbeginsel (nulla poena- beginsel).
o Straffen moeten in de juiste verhouding staan tot het gepleegde misdrijf,
proportionaliteitsbeginsel.
o Straffen zijn onrechtvaardig als ze zwaarder zijn dan noodzakelijk om afschrikking te
bewerkstellingen.
o Excessieve (overdreven) straffen zijn inefficiënt, omdat ze niet alleen falen in hun
afschrikwekkende werking, maar zelfs leiden tot toename van misdaad.
o Straffen moeten snel en voorspelbaar worden uitgevoerd, zodat het verband tussen
het gepleegde feit en de opgelegde straf duidelijk en onontkoombaar is.
o Het opleggen van straf aan een veroordeelde moet vrij zijn van corruptie en
vooroordeel.
- Een andere denker was Bentham (1748-1832).
- Na de Franse Revolutie van 1789 vonden veel van de gedachten van de klassieke school
officieel ingang: Code Pénal. Alle burgers werden voor de wet gelijk, misdrijven werden in
het recht precies geformuleerd, lichaamsstraffen werden afgeschaft, en de doodstraf werd
op veel minder delicten gesteld en zonder voorafgaande verminkingen geëxecuteerd.
De belangrijkste punten van de klassieke school zijn:
- Vrijheidsstraffen.
- Misdadigers handelen vanuit rationele motieven (op een rustige, doordachte manier).
,Aan het einde van de negentiende eeuw werd de klassieke school tegengesproken door het
positivisme/Italiaanse school/bio-antropologische school. Deze leer zegt het volgende:
- Criminaliteit is aangeboren.
- Een van de belangrijkste denkers hiervan was: Lombroso:
o Lombroso bouwde voort op het gedachtegoed van de frenologie, de leer dat de vorm
en afmeting van een schedel een graadmeter en voorspeller van menselijk gedrag
zou zijn.
Kleine schedelinhoud, laag voorhoofd, asymmetrisch gezicht, opvallend
kleine of juist grote oren, extra vingers of tenen.
o Zijn gedachtegang werd vastgelegd in het: L’uomo delinquente.
- Er was veel kritiek op Lombroso, Ferri zei in 1884 dat criminaliteit komt door:
o Individuele, fysieke en sociale factoren, uit deze denkwijze is de biosociale school
ontstaan.
Tussen de verschillende richtingen was er één ding gemeen: criminaliteit wordt gezien als een
verschijnsel dat deel uitmaakt van de samenleving en dat de moeite van studie waar wordt geacht.
Later ontstond de milieuschool, deze keken naar een patroon van criminaliteit:
- Guerry (1802-1866), bracht gegevens als seks en leeftijd in verband met criminaliteit en deed
onderzoek naar de geografische spreiding van criminaliteit.
- Quetelet (1796-1874), analyseerde de verzamelde gegevens en ook de inmiddels bij de
overheid beschikbare data. Hij toonde aan dat onderwijs, armoede en het klimaat van
invloed zijn op het niveau van criminaliteit. Ook toonde hij verschillen aan tussen criminele
gedragingen van mannen en vrouwen.
Guerry En Quetelet worden beschouwd als de grondleggers van de wetenschappelijke criminele
statistiek.
Hoofdstuk 2, aard en omvang van criminaliteit:
In de negentiende eeuw kwamen in Europa de sociale statistieken, waaronder ook de criminele of
‘morele’ statistieken, tot ontwikkeling.
Gerechtelijke statistieken: de verdeling van criminaliteit over verschillende regio’s en de relatie
tussen criminaliteit en factoren als sociaaleconomische omstandigheden en kenmerken van de
daders. Hierin staat bijvoorbeeld het aantal mensen dat veroordeeld is wegens het plegen van een
misdrijf.
Een eeuw later, in 1948, begon het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) met het bijhouden van
een statistiek van bij de politie bekend geworden misdrijven, politiecijfers.
Funneling Process: van de misdrijven die bij de politie bekend worden, wordt immers maar een klein
deel opgehelderd en van dat deel wordt slechts een deel door het openbaar ministerie vervolgd
de rechter legt uiteindelijk maar een fractie van de zaken die bij de politie bekend zijn geworden,
ter behandeling een deel van deze terechtzitting gebrachte zaken door het openbaar ministerie
krijgt maar een sanctie opgelegd.
Dark number: politiecijfers geven geen informatie over de totale omvang van criminaliteit. Namelijk
over misdrijven die niet worden opgespoord of waarvan geen aangifte wordt gedaan.
,Dit kan op verschillende manieren worden opgezocht, wanneer men op zoek is naar kwantitatieve
informatie kan dit op de volgende manieren:
- Slachtofferenquêtes: een onderzoek naar de bevolking hoe vaak men slachtoffer is geworden
van een misdrijf.
- Self report studies/zelfrapportage: onderzoek of men zelf wel eens een misdrijf heeft
gepleegd. Zijn erop gericht de omvang van delinquentie in kaart te brengen.
Beperkingen van slachtofferenquêtes:
- Verschaffen slechts gegevens over enkele vormen van veelvoorkomende criminaliteit.
- Geeft bijvoorbeeld geen informatie als de slachtoffers van een geweldsmisdrijf al overleden
zijn.
Door de kwantitatieve onderzoeken wordt er een algemeen beeld gevormd van het
criminaliteitsniveau. Voor een meer gedetailleerd beeld van bijvoorbeeld daders of slachtoffers
moeten er kwalitatieve onderzoeken plaatsvinden: observatie of diepte-interviews.
Kritische criminologie: criminaliteit moet niet worden opgevat als een kenmerk van individuen of van
de maatschappij, maar als resultaat van maatschappelijke etiketteringsprocessen. Criminaliteit
ontstaat alleen als bepaalde gedragingen door middel van wetgeving en strafrechtstoepassing als
crimineel wordt gedefinieerd.
Geregistreerde statistieken: de statistieken van de politie, over de criminaliteit. Dit cijfer is niet altijd
juist dit komt door:
- Het dark number.
- Een deel van de criminaliteit die door de politie wordt geregistreerd zal uiteindelijk niet als
criminaliteit worden beschouwd.
Er is ook geen goede schatting van de totale criminaliteit op basis van deze cijfers nodig omdat:
- De percentages verschillen per delict.
- Maar de statistieken veranderen ook door de tijd.
De daling van de geregistreerde criminaliteit komt door de:
- Aangiftebereidheid: van niet alle misdrijven wordt aangiftes gedaan, zoals huiselijk geweld.
Of diefstal van brommer of fiets. Schaamte, niet weten dat iets een criminele gedraging is en
denken dat er niets mee wordt gedaan zijn een van de redenen dat er geen aangifte wordt
gedaan.
- De aandacht van de politie: wanneer de politie veel aan alcoholcontroles doet, dan zal het
aantal gevallen van rijden onder invloed stijgen. Selectieve aandacht van de politie kan
ervoor zorgen dat er maar naar één soort strafbaar feit wordt gekeken, of maar naar een
soort groep bijvoorbeeld allochtonen of autochtonen.
- Registratie door de politie: de politie registreert niet alle misdrijven waarvan ze kennisneemt.
Dit komt doordat: (onderraportage)
Niet iedereen die melding komt maken van een delict of een probleem uit is
op een proces-verbaal.
Men wilt teveel papierwerk vermijden.
Als er wel aangifte wordt gedaan en het is een minder ernstig delict, dan
wordt het niet altijd in de politieregistratie opgenomen.
o De wijze waarop geregistreerd wordt verschilt per district, bij het ene korps wordt
een delict anders geregistreerd dan in het andere korps. (misrapportage)
Misdrijven kunnen via verschillende manieren aan het ligt komen bij de politie: vooral via aangiftes of
een melding en daarnaast constateert de politie zelf ook dingen.
,Wat zeggen politiecijfers nu uiteindelijk wel?:
- Ze geven inzicht in een klein en variabel deel van de werkelijk gepleegde criminaliteit, maar
houd daarbij rekening dat het aantal ernstigere delicten hoger is dan bij minder-ernstige
delicten.
- Ze geven een minimumniveau aan.
Absolute aantallen: de werkelijke aantallen.
Criminaliteit geografisch verdeeld: de absolute aantallen worden gerelateerd aan het aantal
inwoners.
De ontwikkeling van criminaliteit kan komen door:
- De bevolking is gegroeid.
- Er is een wijziging in strafbaarstelling van bepaalde gedragingen.
De betekenis van zelf gerapporteerde/self report-studies gegevens over delinquentie:
- Er kan meer informatie worden verkregen over de zogenoemde slachtoffer loze delicten.
- Geven informatie over de plegers van delicten.
Er kleven ook wat problemen aan deze zelf gerapporteerde/self report-studies:
- Het is maar de vraag of de geënquêteerden zich hun criminele gedragingen goed kunnen
herinneren.
- Of er eerlijke informatie wordt gegeven.
- Geeft maar een klein gedeelte weer van de verborgen criminaliteit.
Het nut van slachtofferenquêtes:
- De mate waarin de bevolking slachtoffer wordt van criminaliteit vaststellen.
- Om inzicht te krijgen in specifieke slachtoffer- en delictscategorieën.
- Er worden ook slachtofferonderzoeken gedaan onder bedrijven.
- Geven informatie over niet-geregistreerde criminaliteit en informatie over slachtoffers.
o Zo is er bekend dat er bepaalde risicogroepen bestaan.
De nadelen van slachtofferenquêtes:
- Slachtoffers kunnen bepaalde gebeurtenissen vergeten zijn of liever niet erkennen dat ze van
een bepaald delict slachtoffer zijn geworden.
- Mensen komen liever niet naar buiten met seksuele delicten of delicten in huiselijke sfeer.
- De juistheid wordt ook beïnvloed door het feit dat mensen soms denken dat iets een delict
was terwijl dat juist niet zo was, portemonnee verliezen ipv terwijl die is gestolen.
- Of ze worden verkeerd geplaatst in de tijd. Een slachtoffer kan denken dat het delict in het
afgelopen jaar gebeurde, terwijl het in werkelijkheid veel langer geleden gebeurden.
- Het is een steekproefonderzoek, het is daarom niet mogelijk slachtofferschap van minder
vaak voorkomende en vaak ernstigere delicten juist te meten.
Integrale veiligheidsmonitor: IVM, er wordt een mogelijkheid geboden om op een uniforme manier
gegevens over de subjectieve en objectieve veiligheid te verzamelen. Bestaat sinds 2008.
Vermogensdelict: delict tegen iemands eigendom of bezit. De meest voorkomende vorm hiervan is
diefstal.
Gevoelens van onveiligheid: onrustgevoelens/onveiligheidsgevoelens, bevatten elementen dat
mensen angst hebben om slachtoffer te worden van een misdrijf. Mensen kunnen hierbij
vermijdingsgedrag gaan vertonen of nemen voorzorgsmaatregelen.
,De onveiligheidsgevoelens variëren naar leeftijd en geslacht van een persoon en naar de mate van
verstedelijking van zijn woonbuurt. Naarmate de stedelijkheid van de woongemeente stijgt, hoe
meer onveiligheidsgevoelens er spelen.
Uiteindelijk is wel te zien dat het moeilijk is om een beeld van de criminaliteit in Nederland te
schetsen.
Modus operandi: de onderzoeker wilt meer weten dan alleen de omvang van de gepleegde of
ondervonden criminaliteit. Hij wilt meer weten over de daders of de slachtoffers, over de
omstandigheden waarin de slachtoffers de meeste risico’s lopen en andere kwalitatieve informatie.
Van belang is hierin om de onderzoeken wat bescheidener op te zetten, en per respondent (persoon
die geënquêteerd wordt) uitvoeriger op de verschillende onderwerpen in te gaan.
Hoofdstuk 3 spanningstheorieën, strain en (sub)cultuur:
De Franse milieuschool legt verband tussen criminaliteit en armoede. De Franse socioloog Emile
Durkheim stelde echter dat armoede en ongelijkheid normale en onvermijdelijke verschijnselen zijn
in elke maatschappij en niet noodzakelijk tot criminaliteit hoeven te leiden. Hier moet aan nog een
voorwaarde worden voldaan: de afwezigheid van maatschappelijke normen of regels.
Anomie: een dergelijke toestand van normloosheid.
Overeenkomst tussen Lombroso en Durkheim is: de mens is vrij, zijn gedrag rationeel bepaalt en dat
hij door middel van contracten relaties aangaat met zijn omgeving.
Verschil tussen Lombroso en Durkheim is: Lombroso zocht de oorzaak van crimineel gedrag in het
individu zelf en Durkheim richt zijn aandacht op de maatschappij en de organisatie en ontwikkeling
daarvan.
Chicago school: legde het verband tussen jeugdcriminaliteit en de snelle ontwikkeling van bepaalde
wijken in grote steden.
, Durkheim beschreef het proces van de sociale verandering gedurende de industriële revolutie:
Een mechanische samenleving: Een organische samenleving:
Traditioneel: Modern:
Relatief geïsoleerde groepen De verschillende groepen in de samenleving zijn
enorm afhankelijk van elkaar. Als gevolg van een
verregaande verdeling van arbeid.
Functioneren min of meer zelfstandig Sociale solidariteit is niet langer gebaseerd op
gelijkwaardigheid binnen de groep, maar juist op
diversiteit van functies en groepen in de samenleving.
De leden van een groep leven grotendeels onder
dezelfde omstandigheden, doen hetzelfde werk en
houden zich aan dezelfde waarden en normen.
Er is weinig verdeling van arbeid en er zijn slechts een
paar leden binnen de groep die specialistische functies
vervullen.
De solidariteit van de groep is gebaseerd op
gelijkwaardigheid van de leden.
Het recht ziet toe op de uniformiteit van de groep en Het recht wordt gereguleerd door de transacties
richt zich dus op elke afwijking van de heersende tussen de verschillende onderdelen en individuen
normen. binnen de samenleving.
Een bepaald niveau van criminaliteit is normaal, omdat Om van een mechanische samenleving naar een
een samenleving zonder criminaliteit ziekelijk organische samenleving te gaan kan zorgen voor een
gecontroleerd zou zijn. pathologische staat: anomie. Dit kan zorgen voor
criminaliteit.
Volgens Durkheim bevindt elke samenleving zich in haar ontwikkeling ergens tussen de puur
mechanische en de puur organische vorm van samenleven.
De normen van een samenleving zijn altijd zo geformuleerd, dat een minderheid er niet aan kan
voldoen. Deze minderheid moet een specifieke omvang hebben en deel uitmaken van een
gebalanceerd evenwicht. De minderheid moet groot genoeg zijn om op te vallen, maar wel een
minderheid blijven die door de meerderheid is te beheersen.
De functie hiervan is dat de meerderheid er een gevoel van superioriteit aan kan ontlenen, wat voor
solidariteit zorgt.
Er is dus altijd een bepaald niveau van criminaliteit nodig om de cohesie/solidariteit binnen een
samenleving te waarborgen. Daarom beweegt de wetgeving volgens Durkheim mee met de
ontwikkelingen in de werkelijkheid. Als criminaliteit afneemt, kan dat reden zijn om nieuwe
gedragingen strafbaar te stellen of om conventies (traditionele opvattingen en afspraken)
controleerbaar te maken.
Sociale verandering begint met het in vraag stellen van bestaande conventies en regels, en degenen
die dat doen, worden in het algemeen als misdadigers geduid.
Als mensen bijvoorbeeld door economische crisis niet meer hun behoeftes kunnen bevredigen, dan
wordt dit anomie genoemd.
Robert Merton zag anomie als het gevolg van het gebrek aan afstemming van enerzijds sociaal
wenselijke aspiraties (culturele doelen), zoals een zeker niveau van welvaart, en anderzijds de
legitieme middelen die mensen hebben om die doelen te bereiken.
, Merton wilde ontdekken hoe sommige sociale structuren druk (pressure) uitoefenen op bepaalde
personen in de samenleving om niet-conformistisch ipv conformistisch gedrag te vertonen.
Armoede is volgens Merton geen geïsoleerde variabele, maar onderdeel van een heel complex van
onderling samenhangende sociale en culturele variabelen.
Merton vond dit de oorzaak van de anomie: het gaat om de grote culturele nadruk die elke
maatschappij formuleert voor bepaalde nastrevenswaardige doelen. Helaas kan niet iedereen die
geformuleerde doelen bereiken.
De afwezigheid van overeenstemming tussen de door de maatschappij vastgestelde doelen en de
beperkte middelen die individuen ter beschikking staan om deze doelen te bereiken, zorgt voor een
strain to anomie.
Strain to anomie: er zijn verschillende manieren waarop een persoon kan reageren op een dergelijke
situatie van anomie, afhankelijk van zijn of haar houding ten opzichte van de geformuleerde
doelstellingen en de beschikbare geaccepteerde middelen.
Gedragsaanpassing: Culturele doelen: Legitieme doelen:
Conformiteit: + +
Innovatie: + -
Ritualisme: - +
Terugtrekking: - -
Rebellie: +/- +/-
Conformiteit: komt het meest voor in een stabiele samenleving, de meeste mensen proberen met
legale middelen de culturele doelen van de samenleving te bereiken.
Innovatie: de culturele doelen van de maatschappij worden erkend, maar men constateert dat men
die met legale beschikbare middelen nooit of onvoldoende tijdig zal bereiken. Men gaat opzoek naar
nieuwe –illegale- middelen om de nagestreefde doelen toch te bereiken. Vooral mensen uit
achtergestelde milieus vanwege hun gebrek aan vooruitzichten deze toevlucht nemen.
Ritualisme: de culturele maatschappelijke doelen verdwijnen uit beeld, terwijl men zich wel houdt
aan vastgestelde legitieme middelen. Hier is sprake van afwijkend gedrag, maar in het algemeen niet
van crimineel gedrag. Ze maken het culturele doel van de samenleving niet tot hun eigen doel. Deze
mensen houden zich strikt aan de regels.
Retreatism/terugtrekgedrag: helemaal niets meer doen. Zowel de culturele doelen van de
samenleving als de geaccepteerde middelen om deze te bereiken worden afgewezen en er lijkt een
vorm van apathie te ontstaan. Deze vorm komt het minste voor van de vijf. Het is vaak de
onmogelijkheid om zich te voldoen aan de heersende cultuur, zwervers/daklozen.
Rebellie: het individu reageert op zijn frustratie door de algemeen geaccepteerde waarden van de
samenleving te vervangen door alternatieve. Deze kunnen politiek van aard zijn door bijvoorbeeld
met geweld en revolutie een andere maatschappijvorm na te streven, maar kan ook bijvoorbeeld
spiritueel. De essentie van de vorm van reactie is dat het individu zich terugtrekt uit de bestaande
maatschappij en deze inruilt voor een alternatieve maatschappij of leefwijze.