Militair straf- en tuchtrecht college + samenvatting
Week 1:
Leerdoelen:
● De verhouding tussen het militair strafrecht en het commune strafrecht
● beschrijven en beoordelen op wie het militair strafrecht van toepassing is
● beschrijven en beoordelen wanneer het militair strafrecht van toepassing is
● beschrijven hoe de rechtsmacht over militairen is geregeld als zij in het buitenland
verblijven en in een concrete casus te beoordelen of Nederland rechtsmacht uit kan
oefenen.
Hoofdstuk 2: Op wie is het militaire strafrecht van toepassing:
Het Wetboek van Militair strafrecht heeft de status van een rijkswet. Hierdoor zijn ze niet
alleen van toepassing op Nederland maar op het gehele Koninkrijk van Nederland. Het
wetboek van militair sr bevat aanvullend strafrecht als aanvulling op het commune sr en is
van toepassing op militaire (en enkele andere categorieën burgers). Het wetboek van militair
Sr omvat misdrijven en overtredingen die een inbreuk maken op de primaire taak van de
krijgsmacht.
Nederland kent één krijgsmacht, die van het Koninkrijk (dus Nederland, Aruba, Curaçao en
St. Maarten) bestaande uit de marine, landmacht, luchtmacht en marechaussee. Met
medewerkers bestaande uit: (art 60 WvMS)
● Beroepsmilitairen
● Reservisten (reserven personeel van de krijgsmacht)
● Dienstplichtige (=land taak en geen koninkrijk taak dus verschilt per land.)
● Burgerambtenaren.
Wanneer een reservist of dienstplichtige in werkelijke dienst is staat in artikel 62 WvMS:
● opgeroepen of vrijwillig komt werken, op de bestemming is aangekomen of zich heeft
aangemeld voor deze dienst
● deelneemt aan militaire oefeningen of ondericht, danwel andere militaire taken
uitvoert
● Grootverlofganger, of als verdachte in een militaire strafzaak bij enig onderzoek
tegenwoordig is.
● uniform, vastgesteld kenteken of onderscheidingen draagt → ook wanneer
zij dit onbevoegdelijk dragen
● als hij in militaire inrichting of aan boord van een vaartuig der krijgsmacht straf
ondergaat.
Militair strafrecht is dus ook van toepassing op de reservist of dienstplichtige op groot verlof
die in zijn uniform een strafbaar feit pleegt. Maar zij zijn ook strafbaar als ze een overtreding
uit artikel 109 of 110 WvMS begaan. De strafbare feiten van artikel 109/110 WvMS zijn
‘aflopende’ feiten wat betekent dat degene die onder genot van groot verlof is die niet aan
de wettelijke oproep voldoet, slechts op het ogenblik van het plegen van het strafbare feit de
hoedanigheid van militair bezit.
,Volgens art 63 WvMS wordt onder militair ook begrepen de tot enige militaire dienst gebruikt
wordende gewezen militair (= de ontslagen (beroeps-)militair). Ook op de gewezen militair is
het militair strafrecht van toepassing, zolang zij tot enige militaire dienst worden gebruikt. Het
militair Sr is ook van toepassing op de krijgsgevangenen en geïnterneerde personen (art 65
WvMS). Zij worden gelijkgesteld met de militair, waardoor ook de regels (ondanks dat deze
misschien beginnen met ‘de militair die…’) op hun van toepassing zijn. De geïnterneerde
(opgesloten) burger valt niet onder dit artikel en onder het verdrag (zie art 80 WvMS). Onder
krijgsgevangenen valt ook degene die onder belofte of voorwaarde is vrijgelaten.
Naast de bewoording de militair die, wordt ook gebruik gemaakt van de persoon die… in
artikel 2 Wet militaire strafrechtspraak staat welke personen aan de rechtsmacht van de
militaire rechter zijn onderworpen (66 WvMS).
Hoofdstuk 3: de toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet op militairen:
In art 2 Sr staat dat de Nederlandse strafwet van toepassing is op ieder die zich binnen
Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Artikel 4 WvMS vult daarop aan dat de
Nederlandse strafwet mede van toepassing is op de militair die zich buiten Nederland aan
enig strafbaar feit schuldig maakt. Tezamen houden beide artikelen in dat de Nederlandse
strafwet op de militair van toepassing is, waar ter wereld hij zich ook bevindt (vlagbeginsel).
Of NL militaire rechtsmacht bezit is de vraag waar de pleegplaats van het feit is, dus niet van
belang. Het betekent niet dat Nederland, indien het rechtsmacht bezit, deze rechtsmacht ook
daadwerkelijke overal ter wereld kan uitoefenen. Hier wordt dan gekeken naar geschreven
en ongeschreven volkenrecht. (art 8 Sr & 62 WMSR).
Hoofdregel van volkenrecht is dat het Staten niet is toegestaan op het grondgebied van een
andere staat daadwerkelijk rechtsmacht uit te oefenen zonder dat daar uitdrukkelijke
toestemming voor is verleend. Hierbij dient een onderscheid gemaakt te worden tussen
NAVO en PVV landen en andere landen.
Het NAVO-statusverdrag ziet op militairen die zich om dienstredenen op het grondgebied
van een ander NAVO of PVV land bevinden. Volgens artikel VII lid 1 van het statusverdrag
hebben de autoriteiten van de staat van herkomst het recht op het grondgebied van de staat
van verblijf de bevoegdheden op straf- en tuchtrechtelijk gebied uit te oefenen, tenzij het feit
ook strafbaar is in de verblijfstaat. Dan krijgt de verblijfstaat ook rechtsmacht. Hiervoor geeft
het statusverdrag enkele voorrangsregels aan de zendstaat:
- vergrijpen die uitsluitend zijn gericht tegen de eigendommen of tegen de veiligheid
van de zendstaat
- vergrijpen die uitsluitend zijn gericht tegen de personen of tegen de eigendommen
van een ander lid van de krijgsmacht van de zendstaat of van een gezinslid
- vergrijpen die voortvloeien uit enige daad of enige nalatigheid in de uitoefening van
de dienst.
In deze gevallen heeft de zendstaat voorrang op de rechtsmacht, in alle andere gevallen
heeft de staat van verblijf voorrang bij de uitoefening van de rechtsmacht.
Als het op een niet NAVO/PVV lidstaat grondgebied een militaire uitzending gebeurt wordt in
de regel met het oog op deze oefeningen met het land van verblijf een overeenkomst
gesloten die de rechtspositie van de deelnemende troepen regelt. (Status of Force
,Agreements /SOFA). Het afstaan van strafrechtsmacht aan een zendstaat stuit bij sommige
staten op weerstand. Veelal houdt dit in dat ook de bereidheid ontbreekt om een
(volkenrechtelijk bindende) SOFA te sluiten. Als dat het geval is, wordt in de regel gekozen
voor een (volkenrechtelijk niet bindend) Memorandum of Understanding.
Als troepen op het grondgebied van een staat verblijven zonder dat ze hier toestemming van
de staat voor hebben, zal in de regel sprake zijn van een gewapend conflict en/of van
bezetting in volkenrechtelijke zin. In beide gevallen komt de strafrechtsmacht over de
troepen bij uitsluiting toe aan de staat van herkomst. Op de bezettende macht rust een plicht
om de ter plaatse geldende wetgeving te eerbiedigen.
Hoofdstuk 16 par 16.1-16.3.3.: de politietaak van de Koninklijke Marechaussee
Welke taken aan de Marechaussee als opsporingsambtenaar (141 onder c Sv) zijn
opgedragen is terug te vinden in artikel 4 lid 1 Politiewet 2012:
- uitvoering van de politietaak ten behoeve van Nederlandse en buitenlandse
strijdkrachten en van internationale militaire hoofdkwartieren, alsmede t.a.v. tot die
strijdkrachten en hoofdkwartieren behorende personen
- de uitvoering van de politietaak op plaatsen onder beheer van de minister van
defensie, op verboden plaatsen in de zin van de wet bescherming staatsgeheimen,
alsmede op het terrein van de ambtswoning van de Minister-President.
Als het gaat om de uitoefening van opsporingsbevoegdheden ten aanzien van de
krijgsmacht moet het gaan om een opsporingsbevoegdheid t.a.v. militairen. Een redelijk
vermoeden dat het om een militair gaat is voldoende, ook als later blijkt dat de dader ten
tijde van het opsporingsonderzoek niet de hoedanigheid van militair bezat.
Naast de politietaak t.b.v. de Nederlandse krijgsmacht is aan de Marechaussee ook de
uitvoering opgedragen van de politietaak op plaatsen onder het beheer van het ministerie
van defensie. Deze taak strekt zich niet alleen uit tot militairen maar ook tot burgers.
Volgens artikel 3 lid 1 WMSR zijn de rechtsgebieden van de militaire kamers van de
rechtbank onbegrensd. Dit betekent dat ook het gebied, waarbinnen de Koninklijke
Marechaussee ten aanzien van militairen opsporingsbevoegdheid bezit, de gehele wereld
omvat. Dit betekent niet dat de Marechaussee hun opsporingsbevoegdheid overal ter wereld
daadwerkelijk kan uitoefenen. Hiervoor moet een onderscheid gemaakt worden tussen:
● optreden binnen het koninkrijk: Militairen kunnen binnen het koninkrijk ten aanzien
van alle militairen opsporingsbevoegdheden uitoefenen. Nadere toestemming is niet
vereist. Maar artikel 58 WMSR moet wel in acht worden genomen.
● optreden buiten het koninkrijk: Het volkenrecht laat in het algemeen het uitoefenen
van opsporingsbevoegdheden in een ander dan het eigen land slechts toe, indien en
voor zover voor deze uitoefening door het andere land toestemming is verleend.
J.E.D. Voetelink, Rechtshandhaving tijdens oefeningen in het buitenland; een
vergeten groente uit het operationeel rechterlijke moestuintje?
Kort gezegd zijn SOFA’s afspraken tussen staten en/of internationale organisaties over de
juridische positie van militairen (en anderen) uit zendstaten die met instemming van de
, gaststaat in die staat verblijven. Wat precies in een SOFA hoort te staan, ligt niet vast. Per
geval zullen de betrokken staten en organisaties dit bekijken en vastleggen. Vanuit
operationeel perspectief gezien dient een SOFA ondersteunend te zijn aan het buitenlandse
verblijf van de troepen en te helpen binnenkomst, verblijf en uit te voeren taken in de
zendstaat soepel te laten verlopen.
De centrale vraag die de SOFA moet beantwoorden is dan, eenvoudig gezegd, wie mag de
Nederlandse militair vervolgen die wordt verdacht van het plegen van een vergrijp tijdens
zijn buitenlands verblijf. In het algemeen kan deze vraag zonder al te grote problemen
worden beantwoord aan de hand van de betreffende SOFA-bepaling. De vervolgvraag is
dan of de staat die de betreffende militair kan berechten, ook bevoegd is ter plaatse
opsporingsactiviteiten uit te voeren, zoals het horen van getuigen, het betreden van plaatsen
en het in beslag nemen van voorwerpen. De bevoegdheid tot het verrichten van
strafrechtelijk onderzoek en alles wat daarmee te maken heeft blijft vaak impliciet.
Soevereiniteit van een staat komt onder meer tot uitdrukking in de uitoefening van
rechtsmacht. Met zijn wetgevende rechtsmacht stelt een staat regels op voor burgers en
gebeurtenissen, met de handhavende rechtsmacht dwingt de staat naleving van de regels
af, terwijl de staat met de rechtsprekende rechtsmacht zijn burgers kan onderwerpen aan
juridische procedures. Gezien de soevereine positie van de staat is rechtsmacht en de
uitoefening daarvan territoriaal beperkt. In principe kan een staat zijn gezag niet buiten het
eigen territoir laten gelden aangezien dit de soevereine rechten van andere staten kan
raken. De toepassing van nationale wetgeving op personen of activiteiten buiten de eigen
landsgrenzen maakt niet per definitie een inbreuk op de soevereiniteit van een andere staat.
Extraterritoriale uitoefening van handhavende en rechtsprekende rechtsmacht heeft veel
meer het risico in zich dat inbreuk wordt gemaakt op de soevereiniteit van een andere staat.
Tegenwoordig is daarom het uitgangspunt dat deze bevoegdheden alleen uitgeoefend
kunnen worden als daarvoor een internationaalrechtelijk grondslag bestaat of de andere
staat zijn instemming verleent.
Soevereiniteit van staten impliceert dat een staat in principe is gevrijwaard van de
uitoefening van handhavende en rechtsprekende rechtsmacht door een andere staat, die
immers zijn gelijke is. Tegenwoordig is algemeen aanvaard dat deze immuniteit van staten
niet langer absoluut is en kan een staat ook in het buitenland voor de rechter worden
gedaagd. In deze leer van de relatieve staatsimmuniteit kunnen staten wel een beroep
blijven doen op immuniteit voor typische overheidshandelingen. Overheidsfunctionarissen
zijn in het buitenland gevrijwaard van de uitoefening van de handhavende en
rechtsprekende rechtsmacht van die buitenlandse staat voor handelingen die zijn verricht in
de uitoefening van hun overheidsfunctie.
De SOFA gaat onder meer uit van een verdeling van de uitoefening van strafrechtsmacht
tussen zendstaat en verblijfsstaat. Artikel VII erkent dat zowel gastland als zendstaat
rechtsmacht hebben ten aanzien van personeel dat een vergrijp heeft begaan in de staat
van verblijf. In de volgende leden wordt uitgewerkt welke staat daadwerkelijk zijn
rechtsmacht mag uitoefenen. Artikel VII maakt geen onderscheid tussen de verschillende
soorten rechtsmacht. Dat betekent dat de staat die rechtsmacht heeft, zowel zijn
handhavende als rechtsprekende rechtsmacht kan uitoefenen. Lid 6 van artikel VII geeft