Bas Dammers
28 mei 2020
Het beslissingsmodel van 348/350 Sv
F.A.J. Koopmans
Hoofdstuk 1 - Algemeen overzicht
Het Wetboek van Strafvordering verplicht de rechter ertoe na afloop van het onderzoek ter
terechtzitting antwoord te geven op een aantal vragen. Die vragen moeten in een vaste volgorde
worden beantwoord: het beslissingsmodel van art. 348 en 350 Sv. Art. 348 Sv bevat de voorvragen
(ook wel: formele of procedurele vragen). Art. 350 Sv bevat de hoofdvragen (ook wel: materiële of
inhoudelijke vragen). De consequentie die de rechter aan een ontkennend antwoord op een van de
vragen moet verbinden, vind je in art. 349, eerste lid Sv en in art. 352 Sv. Een overzicht:
Voorvragen art. 348 Sv Hoofdvragen art. 350 Sv
1. Is de dagvaarding geldig? 1. Is het ten laste gelegde feit bewezen?
2. Is de rechter bevoegd? (zo niet: vrijspraak)
3. Is de officier van justitie ontvankelijk? 2. Is het bewezen verklaarde strafbaar?
4. Zijn er redenen voor schorsing van de vervolging? (zo niet: ontslag van alle rechtsvervolging)
3. Is de verdachte strafbaar?
(zo niet: ontslag van alle rechtsvervolging)
4. Welke sanctie wordt opgelegd?
Art. 68 Sr brengt met zich mee dat niet opnieuw vervolgd mag worden als de verdachte na zijn eerste
vervolging is vrijgesproken, is ontslagen van alle rechtsvervolging of hem een straf is opgelegd.
Opnieuw vervolgen mag in de regel wel als ontkennend is geantwoord op een van de voorvragen.
Hoofdstuk 2 - Artikel 348, voorvragen
Beslissingen op de voorvragen van art. 348 Sv worden in de regel pas gegeven nadat het onderzoek
ter terechtzitting is gesloten. Maar, uit efficiëntie is het mogelijk dat de rechter direct na het uitroepen
van de zaak een onderzoek instelt naar de geldigheid van de dagvaarding, de bevoegdheid van de
rechter of de ontvankelijkheid van de OvJ (art. 283 Sv). Het verzoek daartoe kan ook door de
raadsman of de verdachte worden gedaan (art. 331 Sv). Verweren die in dat stadium worden gevoerd
worden preliminaire verweren genoemd.
Vraag 1: Is de dagvaarding geldig?
Een dagvaarding bestaat uit een schriftelijk stuk dat aan de voorzijde specifieke informatie bevat en
aan de achterkant algemene, voorgedrukte informatie. De dagvaarding heeft vier functies:
- Persoonsaanduidingsfunctie: duidt de persoon van de verdachte aan, door opgave van zijn naam;
- Oproepingsfunctie: roept de verdachte op om op een zekere datum voor de rechter te verschijnen;
- Informatiefunctie: informeert de verdachte over zijn rechten en processuele mogelijkheden;
- Beschuldigingsfunctie: brengt de verdachte op de hoogte waarvan hij wordt verdacht:
tenlastelegging
BESLISSINGSMODEL KOOPMANS 1
, De dagvaarding is nietig als zij in een van de functies grovelijk tekortschiet. Kennelijke
verschrijvingen, evidente vergissingen of spelfouten zijn niet fataal. Redenen voor grovelijk
tekortschieten van de dagvaarding:
a. Persoonsaanduiding en juridische informatie zijn niet goed (minst belangrijke)
Op het gebied van persoonsaanduiding zal de opgave van de naam doorgaans voldoende zijn. Als
diens naam niet bekend is, mag worden volstaan met een signalement, een foto of een vingerafdruk
(bv. actievoerder weigert zich te identificeren). Beslissend is dat voor de verdachte en de rechter
duidelijk is wie in de dagvaarding wordt bedoeld. Op het gebied van juridische informatie wordt de
verdachte via de voorgedrukte tekst medegedeeld wat zijn rechten en mogelijkheden zijn (bv. getuigen
oproepen, art. 260, vierde lid Sv). Als de informatie ontbreekt, leidt dat niet snel tot nietigheid van de
dagvaarding (info wordt later alsnog verstrekt).
b. Oproeping deugt niet (belangrijk, uitwendige geldigheid)
Allereerst kan de betekening aan verdachte gebreken vertonen (bv. dagvaarding is onbegrijpelijk).
Stapsgewijs geldt hier: 1) de wet bepaalt niet dat de dagvaarding moet vermelden wanneer de
verdachte precies voor de rechter moet verschijnen, 2) toch vloeit dit vereiste voort uit de
oproepingsfunctie van de dagvaarding en 3) de dagvaarding is dus nietig als a) de vermelding
ontbreekt dan wel onbegrijpelijk is, b) de verdachte niet ter zitting verschijnt en c) ook niet is gebleken
dat de verdachte ervan op de hoogte is wanneer hij precies voor de rechter moet verschijnen. Hoe de
dagvaarding aan de verdachte ter kennis moet worden gebracht is door de wetgever uitvoerig
beschreven (art. 585 e.v. Sv). Zo bepaalt art. 585 Sv dat de dagvaarding moet worden uitgereikt (post,
politie of functionaris), waarna voor ontvangst moet worden getekend. Art. 588, eerste lid, onder a
Sv schrijft voor dat de dagvaarding in persoon moet worden uitgereikt als de verdachte in voorlopige
hechtenis zit in verband met het feit waarvoor hij terecht moet staan. In overige gevallen is een
uitreiking in persoon niet nodig: aanbieden bij adres waar men staat ingeschreven volgens BRP.
Hierbij kan van alles misgaan. Heeft de geadresseerde geen BRP-adres, dan wordt de dagvaarding
aangeboden aan de woon- of verblijfplaats. Is ook dit niet bekend, dan wordt de dagvaarding
aangeboden aan de griffier van de rechtbank van het arrondissement waar de zaak zal dienen of
laatstelijk heeft gediend. Art. 588a bepaalt dat een afschrift van de dagvaarding naar een ander adres
dan het BRP-adres (namelijk: het laatst door de verdachte opgegeven adres) zal worden gestuurd. Na
betekening zijn er twee opties: de verdachte verschijnt op terechtzitting of de verdachte verschijnt
niet. Als hij verschijnt is nietigheid van de dagvaarding niet aan de orde (een incorrecte betekening
doet er niet meer toe). Verschijnt hij niet, dan wordt er een onderzoek ingesteld naar de betekening
van de dagvaarding. Is de dagvaarding juist betekend, dan kan tegen verdachte verstek worden
verleend en het onderzoek ter terechtzitting geschiedt dan zonder hem (art. 280, eerste lid Sv).
c. Tenlastelegging schiet tekort (belangrijk, inwendige geldigheid)
De tenlastelegging richt zich zowel op de verdachte (informeren waarvoor hij terechtstaat) als op de
rechter (taak beperken tot het ten laste gelegde voorval). De terechtzitting vindt plaats op basis van de
tenlastelegging. Er worden diverse minimumeisen aan de tenlastelegging gesteld (art. 261, eerste lid
Sv bv. tijd, plaats etc.) Ook art. 6, derde lid, onderdeel a, EVRM bepaalt dat een verdachte op de
hoogte moet worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging.
Hoe precies tijd en plaats moeten worden vermeld hangt ten eerste af van de aard van de
BESLISSINGSMODEL KOOPMANS 2