Samenvatting literatuur tentamen 22-06
LITERATUUR HERSENONTWIKKELING: GEDRAG EN
LEREN. TYPISCHE EN ATYPISCHE ONTWIKKELING.
MATTHEWS, NIGG & FAIR, ATTENTION DEFICIT HYPERACTIVITY DISORDER
Attention Deficit Hyperactivity disorder (ADHD) is een vaak voorkomende ziekte bij jonge kinderen die wordt
gekenmerkt door weinig aandacht, impulsief en hyperactief. Kinderen met de diagnose ADHD hebben vaak
problemen in het onderwijs, sociaal functioneren en andere mentale problemen en komt veel voor. In de
geschiedenis is ADHD pas laat aan zijn daadwerkelijk naam en definitie gekomen. Vergelijkbare stoornissen die
we tegen zijn gekomen zijn ‘’brain-injured child syndrome’’, ‘’minimal braind dysfunction’’, ‘’hyperkinetic
impulse disorder’’ en ‘’hyperactive child syndrome’’. De twee belangrijkste kenmerken die werden gevonden
voor de diagnose van ADHD zijn de hyperactiviteit/impulsiviteit en de (onbewuste) aandachtsproblemen. Ook
toevoeging van verschillende hersenonderzoeken wijzen uit waar deze twee types problemen zich in de
hersenen bevinden en daarmee het belang van deze problemen voor de diagnose ADHD. ADHD is een erfelijke
stoornis (wordt doorgegeven via DNA).
Executieve (Top-Down) theorieën
Executieve functies zijn belangrijk voor het uitoefenen van controle over gedrag en impulsen. De prefrontale
cortex, de ACC en de pariëtaal kwabben spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van executieve controle.
ADHD zorgt waarschijnlijk voor een niet goed functionerend executieve functie systeem waardoor dus
bijvoorbeeld de inhibitie wordt vermoeilijkt. In het specifiek response inhibitie wat actief is bij zelfcontrole en
emotieregulatie is lastig voor kinderen met ADHD.
Sensorische/beloning (bottom-up) theorieën
Een andere rol in ADHD is dat er vaak problemen zijn met het reguleren van emoties en het begrijpen van
gedrag van anderen. Waarbij emotie bijvoorbeeld bepaald moet ik nu doorzetten of juist opgeven, missen de
kinderen met ADHD deze cues en werkt het beloningssysteem vaak anders. Ook zijn de kinderen met ADHD
gevoelig voor directe beloning in contrast tot langer wachten voor een grotere beloning.
Verschillen in ADHD-patiënten
ADHD uit zich bij iedereen op verschillende manieren, dit wil zeggen dat er geen duidelijke aannames zijn over
hoe het uitpakt bij de een of bij de ander.
Hersenontwikkeling en ADHD
Over het algemeen zien we een late piek bij de ontwikkeling van de grijze stof
Corticale dikte neemt af rondom de prefrontale cortex (suggereert verminderde ontwikkeling van de
executieve functies)
Witte stof organisatie voorspelt de effectiviteit van de verbindingen en daarmee hoe goed ieder is op
een functie, ADHD heeft waarschijnlijk een andere of atypische organisatie in bepaalde
hersengebieden
ADHD geeft verminderde default-mode netwerk activiteit
, Samenvatting literatuur tentamen 22-06
BLAIR, LEIBENLUFT & PINE, CONDUCT DISORDER AND CALLOUS-UNEMOTIONAL TRAITS
IN YOUTH
De term gedragsstoornis wordt gebruikt voor het herhaaldelijk gedrag als niet volgen van regels, agressief
gedrag en geen respect tot voor anderen. Kinderen of jongeren met een gedragsstoornissen vertonen
psychopathische eigenschappen genoemd: ongevoelig-emotieloos waarmee wordt bedoeld dat zij verminderd
gevoel van schuld, ongevoelig en niet zorgzaam gedrag en verminderde empathie hebben. Het ontstaan van
langdurige gedragsproblemen begint al vroeg, maar een daadwerkelijke gedragsstoornis wordt vaak niet
ontwikkeld voor het 10e levensjaar. Sommige symptomen zijn vergelijkbaar van met ADHD, maar niet alle
kinderen met ADHD hebben een gedragsstoornis en niet alle kinderen met een gedragsstoornis hebben ADHD.
Er zijn drie vaak voorkomende neurologische dysfuncties bij de gedragsstoornis: gebrekkige empathie (1),
verhoogde gevoeligheid voor bedreigingen (2) en gebrekkige keuzes maken (3). Gebrekkige empathie wordt
gekenmerkt door een verminderde amygdala activiteit bij bijvoorbeeld het zien van bange gezichten in contrast
tot mensen zonder ongevoelige-emotieloze eigenschappen. Verhoogde gevoeligheid voor bedreigingen wordt
gefaciliteerd in het circuit van de amygdala, hersenstam, PFC en de associatie cortex in de temporale kwab.
Verhoogde activiteit in dit circuit, na blootstelling aan bedreiging, vergroot de kans op reactieve agressie. Het
maken van gebrekkige keuzes zorgt voor veel problemen in het verdere leven, vooral het stratium en de
ventromediale PFC zijn hierbij actief. Jongeren met gedragsproblemen hebben moeite met het voorspellen van
wat goed of fout is, een functie die cruciaal is voor keuzes maken. Dit zien we echter niet alleen bij jongeren
met een gedragsstoornis maar ook bij ADHD of alcohol/drugsgebruikers.
Het ontwikkelen van een gedragsstoornis is afhankelijk van zowel genen, als prenatale omgevingsinvloed, als
opvoeding en onderwijs. Voor de behandeling van een gedragsstoornis zijn er gedragsmatige programma’s
voor zowel kinderen als ouders die vooral werken op de ongevoelige en emotieloze eigenschappen. Ook
worden er soms medicijnen toegewezen (die gebruikt worden bij autisme of ADHD) maar het effect hiervan is
gelimiteerd. Het belangrijkste doel is daarom een gepaste behandeling te vinden voor gedragsstoornissen.
Concluderend omvat de diagnose gedragsstoornis ten minste twee subgroepen: één groep vertoont
ongevoelige - emotieloze eigenschappen, die gepaard gaan met een verhoogd risico op aanhoudend asociaal
gedrag; de andere groep vertoont verhoogde gevoeligheid voor bedreigingen en reactieve agressie. Beide
groepen hebben verstoringen in neurale systemen die cruciaal zijn voor keuzes maken. Gedragsstoornis met
ongevoelige - emotieloze eigenschappen lijkt moeilijker te behandelen, en vooruitgang in ons begrip van de
pathofysiologie van dit type gedragsstoornis kan helpen bij het zoeken naar nieuwe behandelingen.
PELPHREY, YANG & MCPARTLAND, BUILDING A SOCIAL NEUROSCIENCE OF AUTISM
SPECTRUM DISORDER
Autisme spectrum disorder (ASD) is een neurologische ziekte waarbij individuen verminderde sociale
interacties, communicatie en intenties tot sociale gedrag hebben. ASD leidt tot moeilijkheden in zowel simpel
als complex sociaal gedrag. In tegenstelling tot de meeste stoornissen ontwikkeld ASD zich erg vroeg.
Het theoretische kader voor het begrijpen van ontwikkeling bij ASD stelt dat (a) specifieke hersensystemen zijn
geëvolueerd om informatie met betrekking tot mensen te verwerken (zoals het kijken naar een blik) en (b)
autistische stoornissen hun oorsprong vinden in het slecht functioneren van deze hersensystemen. Wat ook
wordt gezien is dat mensen met ASD verminderde ‘reward’ activatie laten zien bij sociale interactie in contrast
tot controle groepen. Er zijn drie specifieke neurale systemen die sociaal gedrag onderliggen: het sociale
perceptie systeem (superieure temporale sulcus, fusiform gyrus en fusiform face area), het spiegelneuronen
systeem (inferieure frontale gyrus en inferieure pariëtaal kwab) en het theory of mind/mentaliseer systeem
(temporo-parietaal junction en de mediale prefrontale cortex).