AANTEKENINGEN ONTSTAAN EN ONTWIKKELING
VAN CRIMINEEL GEDRAG
HOORCOLLEGE 4 SEPTEMBER 2019: CRIMINEEL GEDRAG EN DE LEVENSLOOP
In dit college werden twee daders geïnterviewd en werd er uitleg gegeven over verschillende
interviewtechnieken en het paper dat voor dit vak geschreven moet worden.
HOORCOLLEGE 11 SEPTEMBER 2019: PRENATALE EN VROEGERE RISCOFACTOREN
Aan het eind van dit college kan je enkele biologische processen, vanuit de vroege (prenatale)
periode, uitleggen hoe ze (crimineel) gedrag beïnvloeden. Er zijn verschillende levensfasen waar we
het over gaan hebben in dit vak, deze week gaat het over de prenatale levensfase, de eerste
levensfase. Het gaat dus over hele vroege levensfactoren.
Genetica is een touchy subject, omdat dit in het verleden nogal misbruikt is voor verkeerde
doeleinden, bijvoorbeeld de eugenetica: het selecteren van bepaalde eigenschappen op
bijvoorbeeld basis van ras. Dit is dan ook wat er als basis werd gebruikt door de Nazi’s voor het
uitsluiten van de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ook de sterilisatie van native Americans in
Amerika werd hierop gebaseerd, er werd verondersteld dat deze groepen minderwaardig waren en
dat deze zich dus dan ook niet zouden mogen voortplanten binnen de maatschappij. Iets vertellen
over genetica kan dus nogal een zwaarbeladen onderwerp zijn.
Buikhuizen heeft het neurologisch en biologisch onderzoek weer op de kaart proberen te zetten.
Buikhuizen deed biologisch onderzoek bij kinderen met gedragsproblemen met in zijn achterhoofd
dat die gedragsproblemen biologisch bepaald zijn. In zijn tijd werd dit niet echt gewaardeerd
waardoor hij ook stopte met zijn wetenschappelijke carrière. In de jaren daarna is dit weer op gang
gekomen en biologische onderzoeken naar de oorzaken en achtergronden van crimineel en
delinquent gedrag is weer toegenomen. Aan de andere kant wordt genetica tegenwoordig soms met
groot overenthousiasme gezien. Genetica wordt te veel als een oplossing voor alles gezien, in
werkelijkheid is het dat het belangrijk is voor het verklaren van ons gedrag, maar het is niet zo dat
het allesbepalend is.
Wanneer we kijken naar het onderzoek dat wordt gedaan op basis van genetica in verband met
crimineel gedrag zien we dat veel onderzoek zich richt op psychische stoornissen zoals antisociaal
gedrag, antisociale persoonlijkheidsstoornissen en agressie. Dit zijn groepen die je redelijk makkelijk
kan identificeren op basis van diagnostische criteria en die je dan kan afzetten tegen groepen die
deze niet hebben. Dit zodat je kan kijken naar de verschillen tussen die groepen. Er zijn twee soorten
benaderingen van onderzoek. Ten eerste is er het algemeen effect van genetische variatie, dus
gewoon de verschillen op populatieniveau. Dit wordt vaak uitgevoerd door middel van
erfelijkheidsstudies in de vorm van tweeling en adoptiestudies. Daarnaast is er onderzoek naar
specifieke genen. Dus echt het kijken naar of een specifiek gen wel of niet belangrijk is voor het op
latere leeftijd vertonen van antisociaal gedrag.
1
,Erfelijkheidsstudies kijken naar het overdragen van eigenschappen binnen families, dit zijn studies
die bijvoorbeeld kijken naar wanneer je ouders bepaalde dingen doen de kans dan ook groot is of jij
dit ook gaat doen. Er zijn verschillende factoren die een rol spelen binnen het verklaren van zulke
factoren. De eerste is genetische informatie, vooral als je kijkt naar tweelingen. Tweelingen zijn een
bijzondere groep omdat ze veel genetische informatie delen en daarnaast ook de omgeving waarin
ze opgroeien. Dit is de gedeelde omgeving, maar er is ook de unieke omgeving, de
omgevingsfactoren die heel erg verschillen, bijvoorbeeld het hebben van verschillende vrienden of
het uitvoeren van verschillende sporten. Wat dit soort studies eigenlijk doen is stellen dat je elk
gedrag kan verklaren vanuit erfelijkheid, gedeelde omgeving en unieke omgeving, deze
eigenschappen samen bepalen in welke mate iemand een bepaalde eigenschap laat zien, zoals
bijvoorbeeld agressie.
Met wie deel je je DNA? Je krijgt de helft van je ouders, met je broertjes en zusjes deel je ook de
helft van je DNA, maar bij tweelingen zit dit anders. Bij eeneiige tweelingen wordt al het DNA
gedeeld, dit is 100%. Deze hebben dus precies hetzelfde DNA. Bij twee-eiige tweelingen wordt er
50% van het DNA gedeeld. Van deze benadering wordt veel gebruik gemaakt, want eeneiige
tweelingen delen al het DNA en groeien in dezelfde omgeving op, twee-eiige tweelingen delen de
helft van het DNA en groeien ook op in dezelfde omgeving. Het enige verschil is hier dat de eeneiige
tweelingen al het DNA delen en de twee-eiige tweelingen slechts de helft. Bij brusjes is het zo dat er
ook de helft van het DNA wordt gedeeld, maar hier zijn er meer verschillen in de opvoeding, dit
omdat er een verschil in leeftijd bestaat waarbij er een andere opvoedingsstijl wordt toegepast. Dan
kom je tot dit schema:
Familielid Gedeeld DNA Gedeelde omgeving
Broer/zus 50% 50%
Eeneiig (monozygoot) 100% 100%
Twee-eiig (dyzigoot) 50% 100%
Wat deze studies eigenlijk doen is het verzamelen van heel veel van die tweelingen en kijken naar in
welke mate ze allebei agressief zijn. Stel monozygote (eeneiige) tweelingen zijn vaker beiden
agressief dan dizygote (twee-eiige) tweelingen, dan kan er gesteld worden dat er een grote
genetische invloed is. De dizygote tweelingen delen dezelfde omgeving en verschillen in het DNA, de
monozygote tweelingen delen dezelfde omgeving en het DNA, het enige verschil tussen die soorten
tweelingen zit hem in het DNA. Je verwacht dan een grote genetische invloed.
Voorbeeld van een studie: eigenschap (agressie) = erfelijkheid + gedeelde omgeving + unieke
omgeving. 750 Amerikaanse families met tweelingen, monozygoot n = 269, dizygoot n = 170.
Agressie en rule breaking wordt hier gemeten met een interview en een vragenlijst. Er wordt
gekeken naar in hoeverre beide tweelingen agression en rule breaking behavior laten zien.
2
,De monozygote hebben een correlatie van .6: het komt best vaak voor dat als er agressief gedrag
wordt vertoond, dat zij dit allebei doen. Bij de twee-eiige tweelingen is de correlatie een stuk lager,
dan zie je al dat je hier een bepaalde genetische invloed verwacht.
Met deze gegevens kan je berekenen hoeveel procent dan daadwerkelijk genetisch bepaald is.
Eigenschap (agressie) = erfelijkheid + gedeelde omgeving + unieke omgeving
Erfelijkheid = 2 x (MZ – DZ)
Gedeelde omgeving = 2 x DZ – MZ
Unieke omgeving = 1 – erfelijkheid – gedeelde omgeving
Wat je hiermee kan zeggen is dat op basis van deze data blijkt dat erfelijkheid voor 48% bepaalt of
iemand agressief is of niet. Daarnaast blijk op basis van deze data dat de gedeelde omgeving voor
14% de variatie in de eigenschap verklaart. Unieke omgeving bepaalt in deze studie 38% van de
eigenschap agressief gedrag.
Deze resultaten komen overeen met een hele hoop andere studies waarin er wordt gesteld dat
ongeveer 50% van de genetische variatie rond agressief en delinquent gedrag wordt bepaald door
genetica. Dit soort erfelijkheidsonderzoek wordt ook veel uitgevoerd met adoptiestudies: studies
naar tweelingen die na de geboorte worden opgesplitst en in verschillende gezinnen opgroeien. Hier
is het dan zo dat eeneiige tweelingen genetisch gelijk zijn en in compleet andere omgevingen
opgroeien. Door op die manier hiernaar te kijken kan je dit dan goed uitpluizen.
In het boek van Sapolsky wordt dit ook uitgelegd en hij eindigt zijn stuk met een aantal kritieken op
tweelingstudies. De assumptie van een identieke gedeelde omgeving tussen monozygote en
dizygote tweelingen klopt dan ook niet helemaal. Stel je hebt een dizygote tweeling waarvan de ene
een jongen is en een andere een meisje kan je je voorstellen dat de ouders het meisje anders
opvoeden dan de jongen, en dit gaat dan ook al meteen in tegen de assumptie van de gedeelde
omgeving die 100% overeenkomt tussen beide tweelingen. Ook wordt er niet meegenomen dat er
een bepaalde ongelijkheid kan zitten in factoren die voor de geboorte al aanwezig zijn. In de
baarmoeder spelen er ook al een groot aantal processen een rol die niet worden meegenomen in dit
soort studies. Andere factor is bij het plaatsen van adoptiekinderen dat er vaak rekening wordt
gehouden met de etnische achtergrond, wat verhoogd dat er een bepaalde verhoogde
overeenkomst is met die adoptieouders. Daarnaast zie je dat adoptieouders vaak beter af zijn dan de
biologische ouders wat ook nog voor een verschil zorgt tussen adoptieouders en biologische ouders.
Deze punten zijn onvermijdelijk, deze vergroten de gepercipieerde invloed van genen, maar het
effect ervan is relatief klein wanneer je hiervoor gaat controleren in je analyses.
Het gaat hier om genetische verschillen in zijn algemeenheid, maar hiermee weet je nog niet precies
wat genen doen en op welke manier deze genen belangrijk zijn voor het gedrag dat wij vertonen.
3
, Daarom is het van belang om te kijken naar specifieke genen en wat deze doen, want genen zijn
eigenlijk belangrijk voor alle biologische processen die er in je lichaam plaatsvinden. Deze
biologische processen zijn belangrijk voor gedrag, en dus ook voor crimineel gedrag.
Tijd voor een biologielesje: Je krijgt je DNA 50/50 van je ouders, DNA staat opgeslagen in je
celkernen, in de vorm van chromosomen. Hiervan heb je er 46 in 23 paren. In je chromosomen staat
je DNA opgeslagen. Dat ziet er als volgt uit:
In een cel zit een celkern, in die celkern zit je DNA. Hier zie je ook de chromosomen die bestaan uit
paren, en elk chromosoom bestaat eigenlijk uit het lange sliertje dat bestaat uit DNA, wat
uiteindelijk in een soort van streepjes is opgedeeld. Die lettertjes is de informatie die staat
opgeslagen in die genen. Dit noemen we ook wel een basepaar, dit is een zo’n combinatie van twee
letters en zo’n basepaar vormen samen een gen. Een gen kan bijvoorbeeld uit drieduizend van zulke
combinaties bestaan.
Dan heb je genetische informatie, maar dan heb je de vraag welk gen welke informatie of welke
uitkomst bepaalt. Nu is het zo dat 95% van je DNA eigenlijk niks doet, dit is ‘junk DNA’. Dit DNA zou
je eigenlijk net zo goed kunnen weggooien zonder dat dat enige invloed heeft op het functioneren
van het lichaam. Dat betekent ook dat alle belangrijke biologische processen worden bepaald door
5% van je DNA, een klein deel is slechts verantwoordelijk voor de informatie rond de biologische
processen. Die 5% bestaat uit 150 miljoen van die lettercombinaties en die vormen samen ongeveer
20.000 genen. Deze cijfers zijn niet per se belangrijk nu. Die genen bepalen eigenlijk de bouwstenen
van biologische processen die ons gedrag bepalen. Hier gaat het om hormonen en signaalstofjes in je
hersenen die bepaalde signalen overbrengen: dit zijn allemaal eiwitten. Die eiwitten zijn bepalend
voor gedrag dat we vertonen. Belangrijk is dat al onze biologische processen worden bepaald door
neurotransmitters, hormonen, receptoren en enzymen, dit zijn allemaal eiwitten. Welke vorm een
eiwit heeft, bepaalt de functie van een eiwit. Hier onder zie je bijvoorbeeld links het eiwit cortisol,
dat van belang is voor stress, en rechts staat de samenstelling van het eiwit oxytocine, wat
verantwoordelijk is voor ontspanning.
4