Nederlands woordenschat 2
Wat is een woord?
Klankgehelen of lettercombinaties, hoeft geen betekenis te hebben. Het is een
benaming voor klankgehelen of lettercombinaties.
Wat is een woord kennen?
Een betekenis kunnen toekennen aan de klankgehelen: woorden verwijzen naar
ideeën in ons hoofd.
Wat is woordenschatopbouw?
De opbouw van het netwerk van woorden waarover een taalgebruiker receptief en/of
productief beschikt.
Passieve/receptieve woordkennis = wat kan het kind al begrijpen
- Herkennen wat je leest of hoort
4 jaar -> 3300 woorden
12 jaar -> 17000 woorden
Volwassen -> woorden
Actieve/productieve woordkennis = wat zegt het kind
- Je kan zelf de woorden gebruiken als je spreekt of schrijft
4 jaar -> 2000 woorden
10 jaar -> 5000 woorden
Volwassen -> woorden
Waarom is het belangrijk veel woorden te kennen?
Communicatie:
- Welzijn
- Sociaal-economisch
Lezen:
- Zorgt voor zelfvertrouwen
Onderwijs:
- Schoolsucces
Woordenschatuitbreiding:
- De taalgebruiker beschikt in de loop van zijn leven receptief en/of productief
over steeds meer woordkennis.
- Zolang een taalgebruiker zijn taal actief gebruikt, breidt zijn woordenschat
zich uit.
Woordenschatverwerving:
- Het natuurlijke proces van aanleren van woordvormen en woordbetekenissen
, - Labelen, categoriseren en netwerkopbouw
Identiteiten van een woord
1. Fonologische identiteit > klankvorm staat centraal.
Foneem: kleinste taaleenheid: spraakklank
Nederlands heeft 34 fonemen: a/aa/z/t/ei
2. Morfologische identiteit > opbouw van het woord staat centraal.
Morfeem: kleinste betekenisdragende deel van taal.
Vrij morfeem: kan op zichzelf staan en heeft zelf een betekenis.
Gebonden morfeem: heeft zelf geen betekenis en wordt gekoppeld aan een
vrij morfeem.
3. Semantische identiteit > betekenis van een woord staat centraal.
Synoniem: betekenis hetzelfde
- Wellicht - misschien, maar - echter
Antoniem: het tegenovergestelde
- Donker - licht, mooi - lelijk
Hyponiem: subcategorie
- Tafel, bank en stoel zijn subcategorieën van meubel
Hyperoniem: overkoepelend begrip
- Meubel is het overkoepelende begrip van tafel, bank en stoel.
De semantische identiteit speelt ook een rol bij homofonen. Deze woorden
hebben dezelfde uitspraak, maar een andere spelling.
- Hij/hei
- Rauw/rouw
4. Syntactische identiteit > gebruik van een woord in de zin staat
centraal/rangschikking van woorden en woordgroepen in een zin.
5. Orthografische identiteit > spelling van een woord staat centraal
Verrassing/verassing
6. Pragmatische identiteit > gebruik in communicatieve situaties
Veel ouders leren hun kinderen dankjewel zeggen, wanneer ze iets krijgen.
Soorten woorden
- Schooltaalwoorden: woorden die specifiek in onderwijsleersituaties worden
gebruikt.
- Vaktaalwoorden: vakterminologie die in vaklessen als aardrijkskunde,
rekenen, biologie wordt gebruikt.
- Signaalwoorden: woorden die de lezer informatie geven over de taal- en
denkrelaties in een tekst.
- Inhoudswoorden > zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden en
werkwoorden.
- Functiewoorden > voorzetsels, voegwoorden, tussenwerpsels, telwoorden,
bijwoorden, lidwoorden, etc.
, CAT en DAT
Cognitieve academische taalvaardigheid (CAT):
De vaardigheid om taal op een abstract niveau te kunnen gebruiken om zo in een
schoolse context nieuwe informatie te kunnen verwerven en verwerken.
Dagelijks algemeen taalgebruik (DAT):
Taal in de dagelijkse situaties.
Woordenschatonderwijs
- Incidenteel: woordbetekenissen komen toevallig aan de orde (tijdens het
voorlezen)
- Semi-incidenteel: sprake van enige structuur, maar geen echte woordselectie
of opbouw (bijvoorbeeld het werken met praatplaten).
- Intentioneel: doelbewust en gestructureerd werken aan het
woordenschatonderwijs, opbouw in het aanbod.
Er zijn grofweg twee visies op woordenschatonderwijs:
1. Woorden hoeven/mogen niet expliciet onderwezen worden:
- Kind leert in de loop van zijn ontwikkeling vanzelf heel veel woorden.
Aanleren van nieuwe woorden in onderwijs is tijdverspilling.
- Veel te veel woorden om te onderwijzen in de lessen kun je nooit
genoeg woorden aanleren.
Dus: leerlingen moeten aangespoord worden om zelf nieuwe woorden te
leren, bijvoorbeeld door heel veel lezen.
2. Expliciet en intentioneel woordenschatonderwijs is van groot belang:
- De indirecte manier levert te weinig rendement op. Gebruik dus
taalmethodes waarin woordenschatonderwijs een belangrijke plaats
inneemt.
- Het is de taak van de leerkrachten om betekenis van nieuwe woorden
duidelijk te maken. Leerlingen kunnen dat niet zelf.
Didactisch model woordenschatonderwijs
Viertaktmodel
1. Voorbewerken: leerlingen raken betrokken bij de context waarin de woorden
naar voren komen (prentenboek, thematafel).
2. Semantiseren: je legt de betekenis van de woorden uit (foto’s, tekeningen, je
beeldt het woord uit).
De drie uitjes:
- Uitbeelden > voordoen, aanwijzen, …
- Uitleggen > vertellen, verduidelijken
- Uitbreiden > koppelen aan andere woorden
3. Consolideren: de behandelde betekenissen worden ingeoefend
(verwerkingsactiviteiten).
4. Controleren: je gaat na of de nieuwe woorden onthouden zijn.