Inhoud
Hoofdstuk 1 Leren: een complex en onzichtbaar proces........................................................................2
Hoofdstuk 2 Leersoorten en leerstijlen..................................................................................................4
Hoofdstuk 3 Leren volgens het behaviorisme........................................................................................8
Hoofdstuk 4 Handelingspsychologie en leren.......................................................................................11
Hoofdstuk 5 Cognitieve psychologie en leren.......................................................................................14
Hoofdstuk 6 Constructivistische opvattingen over leren......................................................................17
Hoofdstuk 7 Geheugen en leren...........................................................................................................20
,Hoofdstuk 1 Leren: een complex en onzichtbaar proces
We kunnen leren door theorie te verwerken, via sociale interactie in de omgang met anderen, via
directe ervaringen of door middel van reflectie. Het meeste aan kennis, vaardigheden en houdingen
hebben we geleerd en leren we nog steeds buiten het reguliere onderwijs. Het leren op school is
doelgericht, didactisch gestructureerd en kent een specifiek voor het leren ingerichte leeromgeving
of organisatie. Sommige wetenschappers noemen het niet leren wanneer het voortkomt uit rijping,
anderen weer wel (zoals lopen). Er zijn veel verschillende definities over het woord ‘leren’. leren is
een mentaal proces waarbij als gevolg van leeractiviteiten een relatief stabiele gedragsverandering
tot stand komt.
Vanwege het karakter van het schoolse leren heet dit ook wel formeel of intentioneel leren. Het
leren in buitenschoolse leeromgevingen noemt men informeel of incidenteel leren (natuurlijk of
spontaan leren). Daarnaast heb je ook nog non-formeel leren. Dit houdt in dat het wel doelgericht
en georganiseerd is, maar buiten reguliere onderwijs- of opleidingsinstellingen, denk aan
studiereizen of het bezoeken van een congres. Niet iedereen is het met deze indeling eens.
Werkplekleren is het leren in de authentieke beroepssituatie.
De leerinhoud kan onderscheiden worden in cognitief, sociaal/affectief, psychomotorisch en
competentieleren. Letten we op wie de sturing van het leerproces uitvoert, dan ontstaat de
driedeling: geleid, begeleid en zelfstandig/zelfregulerend leren.
De hersenstructuur bestaat grofweg gezegd uit de grote hersenen, de kleine hersenen en de
hersenstam. De grote hersenen zijn verdeeld in twee helften oftewel hemisferen, die onderling
verbonden zijn door de hersenbalk. Elke hersenhelft bestaat uit vier kwabben met elk hun eigen
functies:
1. De frontaalkwab (frontale cortex) heeft te maken met onder andere beoordeling, problemen
oplossen, spreken en schrijven, intelligentie, concentratie, impulscontrole, doelgerichtheid
en zelfbeeld. In de prefrontale cortex, een deelgebied van de frontaalkwab vinden veel
leerprocessen plaats.
2. De wandkwab (pariëtale cortex) gaat onder andere over interpretatie van taal, visuele
perceptie, interpreteren van zintuigelijke en geheugensignalen en controle over
lichaamsdelen.
3. De achterhoofdskwab (occipitale cortex) interpreteert kleur, licht en beweging.
4. De slaapkwab (temporale cortex) regelt bijv. het begrijpen van taal, bepaalde
geheugenprocessen, onze motivatie, ons gehoor en is het centrum van onze emoties.
De kleine hersenen spelen een belangrijke rol bij het vloeiend laten verlopen van beweging.
Een van de inhoudelijke boodschappen van neurotransmitter is: opletten, aandacht geven! Dit
gebeurt als er door de zintuigen iets interessants of onverwachts wordt waargenomen. De aandacht
van je leerlingen is even gestimuleerd, waardoor er geleerd kan worden.
Controleren, plannen, concentreren zijn allemaal complexe rationele vaardigheden, die geregeld
worden door de prefrontale cortex. Juist die is pas rond een leeftijd van vierentwintig volledig
uitgerijpt.
, Wat leerlingen in het VO ook parten speelt is dat er een onbalans optreedt tussen het emotionele en
het rationele regelsysteem in de hersenen. Omdat het rationele controlesysteem in de prefrontale
cortex pas na je twintigste volledig functioneel wordt, raakt het emotionele systeem makkelijk
oververhit overgevoeligheid, korte lontjes en slappe lachen pieken bij adolescenten. Een voordeel
is dat adolescenten creatiever, idealistischer en vindingrijker kunnen zijn dan volwassenen, doordat
veel verbindingen tussen de hersencellen nog alle kanten op kunnen gaan.
We zouden het leren een hypothetisch proces kunnen noemen, omdat ‘leren iets is waartoe men
concludeert op grond van gedragingen die men constateert’.
Onderwijzen zouden we kunnen omschrijven als het verleiden tot leren en het begeleiden en
vergemakkelijken van het leerproces.
Naast het bestaan van wetenschappelijke opvattingen over leren houden individuen er ook hun
eigen, persoonlijke opvattingen over leren op na. Deze opvattingen, die wel leerconcepties genoemd
worden, beïnvloeden in belangrijke mate de aanpak van een leertaak en de keuze van
leeractiviteiten, die de lerende onderneemt om gestelde leerdoelen te realiseren. Vermunt
onderscheidt vijf leerconcepties:
1. De opnameconceptie. Hierin wordt leren primair opgevat als het opnemen van kant-en-
klare, beschikbare informatie. De lerende is sterk gericht op het van buiten leren
(memoriseren) en het reproduceren van de aangeboden informatie.
2. De constructieconceptie. Leren is het op actieve wijze verwerven van inzicht door het
aanbrengen van relaties tussen nieuwe informatie en reeds aanwezige kennis in het
langetermijngeheugen; hierdoor wordt aan de nieuwe informatie persoonlijke betekenis
verleend. Leren is als het ware een constructieproces van betekenissen.
3. De toepassingsconceptie. Degenen die deze opvatting huldigen, zijn vooral gericht op de
gebruikswaarde of het nut van kennis. Ze zien leren voornamelijk als het kunnen toepassen
of gebruiken van kennis en vaardigheden.
4. De stimuleringsconceptie. Voor leerlingen met deze opvatting is het belangrijk dat ze
stimulansen ontvangen om leeractiviteiten te ontplooien. Ze moeten regelmatig door
anderen aangezet of geprikkeld worden om te blijven leren, anders laten ze het gemakkelijk
afweten.
5. De samenwerkingsconceptie. Vertegenwoordigers van deze opvatting hechten uit
overweging van steun veel waarde aan samenwerking met medeleerlingen en aan het
verdelen van leertaken.