Toetsstof kwartiel 4 Operatieassistent
Plastische chirurgie en OZT Plastische chirurgie
Plastische chirurgie
1. Algemene richtlijnen
1.1 Positionering van de patiënt
Bij alle operaties dient men ervoor te zorgen dat de patiënt symmetrisch op de tafel ligt. Dit is
belangrijk omdat de chirurg links en rechts vergelijkt voor een zo optimaal mogelijk resultaat,
bijvoorbeeld het op gelijke hoogte inhechten van de tepels bij een mammareductie.
Bij grote gesteelde transposities en vrije gerevasculariseerde transplantaties moet vasoconstrictie
door afkoeling worden voorkomen. De patiënt wordt daartoe op een warme (water)matras gelegd,
krijgt een verwarmingsdeken of wordt op temperatuur gehouden met een warmeluchtdeken.
1.1.1 Rugliggingen
Rugliggingen worden toegepast bij alle operaties aan de ventrale zijde van het lichaam. Bij de
plastische chirurgie geldt dit voor hoofd-halsoperaties, mammachirurgie, operaties aan thorax en
abdomen, handoperaties en in sommige gevallen voor operaties aan de benen.
De handen mogen het metaal van de tafel niet raken vanwege het risico op drukplekken en op
brandwonden door geleiding van de diathermie.
Operaties aan het gelaat vinden plaats in rugligging, met de schouders recht op de operatietafel. Bij
lip-, kaak- en gehemelteoperaties gaat de chirurg aan of naast het hoofdeinde zitten of staan en
wordt de tafel in trendelenburgstand geplaatst voor beter zicht op en in de mond. Het plaatsen van
schoudersteunen is meestal niet nodig, omdat de tafel niet extreem schuin komt te staan. Bij
operaties aan neus, oogleden en wangen wordt de tafel in anti-trendelenburgstand geplaatst om
stuwing en dus overmatig bloeden te voorkomen.
Voor sommige typen operaties is het noodzakelijk dat de tafel in strandstoelpositie ofwel
fowlerligging kan, zoals bij een mammareductie of -reconstructie of een abdominoplastiek.
Controleer altijd preoperatief of de patiënt goed op de tafel ligt, zodat hij of zij niet verschuift en ook
niet verschoven hoeft te worden als peroperatief de houding moet worden veranderd.
Steensnedeligging:
Voor gendertransformaties en bij bepaalde interdisciplinaire ingrepen, zoals bij de gynaecologie,
zullen de benen van de patiënt in beenhouders worden gelegd. Aandachtspunten hierbij zijn dat de
nervi peroneus en tibialis niet worden afgekneld en dat de benen symmetrisch liggen.
,Bij hand- of polsoperaties wordt de aangedane arm op een armtafel gelegd. Ook voor de arm op de
armtafel geldt dat de hoek met het lichaam zo mogelijk niet hoger is dan 70°–90° in verband met
mogelijke schade aan de plexus brachialis. De hoogte van de armtafel moet gelijk zijn aan die van de
tafel, zodat de arm niet te veel naar dorsaal overstrekt wordt, waardoor schade aan de plexus
brachialis kan worden toegebracht. Betreft het kleine kinderen, dan is het verstandig het kind niet in
het midden, maar op de rand van de tafel te leggen, zodat de operateur eenvoudig kan zitten en toch
het operatieterrein goed kan bereiken. Voor eventuele doorlichting kan het ook nodig zijn dat de
patiënt meer op de rand van de tafel ligt, zodat de röntgenboog goed gepositioneerd kan worden en
er geen zaken zoals een tafelrand in beeld zijn.
Zijliggingen worden toegepast bij operaties aan de laterale zijde van het lichaam. In een aantal
gevallen is het gebruik van een korrelmatras ( beanbag) of vacuümmatras wenselijk. Deze moet
vooraf op de operatietafel worden gelegd en kan desgewenst worden voorzien van een gelmat om
drukplekken te voorkomen. Ook kunnen zijsteunen worden gebruikt, al dan niet in combinatie met
de korrelmatras. Het is van belang het os pubis, de onderrug en de schouders te steunen. In alle
gevallen, korrelmatras en/of zijsteunen, vergen de benen aandacht in verband met drukplekken.
Er blijft altijd discussie over de stand van het onderste been: moet het worden gestrekt of gebogen?
Als het onderste been wordt gestrekt en het bovenste gebogen (stabiele zijligging), kan torsie
optreden van de wervelkolom. Wanneer het onderste been wordt gebogen en het bovenste gestrekt,
ligt de patiënt minder stabiel. Met hulpmiddelen als een kussen tussen de benen en beenbanden om
de benen mee vast te leggen, moet in overleg met de operateur de beste keuze worden gemaakt.
Buikliggingen worden toegepast bij operaties aan de dorsale zijde van de patiënt, zoals bij
verschillende decubitusoperaties. Belangrijk is dat het draaien van een verslapt lichaam echt
teamwerk is en goede communicatie vereist. Anesthesiologisch houdt dit een risico in omdat
bewegingen van de tube beschadigingen aan de wanden van de luchtpijp of aan de stembanden
kunnen veroorzaken. De tube kan door draaien ook dieper de trachea in schuiven, met als gevolg dat
maar één long wordt beademd. Ook bestaat er door draaien risico op schade aan de gewrichten van
schouder, elleboog en knie.
1.2 Desinfecteren van het operatieterrein
Plastisch chirurgen gebruiken voor het desinfecteren vaak kleurloze chloorhexidinedigluconaat 0,5 %
in alcohol 70 %, of chloorhexidine 1 % in water, of een zeepoplossing, eventueel in combinatie met
alcohol 70 %. Deze middelen hebben de voorkeur boven het desinfectans jodium 1 % in 70 % alcohol
of gekleurde chloorhexidine, omdat daaraan de volgende nadelen kleven:
- Bruin- of roodverkleuring van de huid; hierdoor is peroperatief de capillaire circulatie moeilijk
te beoordelen.
- De alcohol veroorzaakt celdood door het uitdrogen van cellen. Een desinfectans met alcohol
wordt daarom bij voorkeur niet gebruikt bij open wonden.
Bij het desinfecteren dient men er rekening mee te houden dat de chirurg links en rechts moet
kunnen vergelijken. Wordt bijvoorbeeld een operatie uitgevoerd aan het rechteroor, dan zal ook het
linkeroor in het operatiegebied betrokken worden, en dus wordt het hele gelaat gedesinfecteerd.
Een vergelijkbare overweging geldt voor een operatie aan één borst.
, Voor operaties aan mond, neus, oogleden en wangen wordt alleen het gelaat gedesinfecteerd. Voor
operaties aan de oren, of wanneer een vrij transplantaat van een oor wordt afgenomen, worden
beide oren en de nek gedesinfecteerd. Voor een faceliftoperatie moet ook de gehele hals
gedesinfecteerd worden. Voordat men het gelaat desinfecteert, moeten de ogen gezalfd en afgeplakt
zijn om beschadiging van de cornea te voorkomen. Tijdens het desinfecteren dient erop gelet te
worden dat de tube in situ blijft.
1.3 Afdekken van het operatieterrein
Ook bij het afdekken van de patiënt dient erop te worden gelet dat hiermee de symmetrie niet wordt
verstoord. Bij alle operaties moeten de oriëntatiepunten goed zichtbaar zijn voor de chirurg.
Opnieuw geldt dat bij een operatie aan het rechteroor het linkeroor vrij blijft en dat bij een operatie
aan de rechterborst ook de linkerborst te zien moet zijn enzovoort.
1.4 Plannen en aftekenen van de operatie
Bij plastische en reconstructieve operaties, maar ook bij handoperaties, zal de chirurg de incisie bijna
altijd aftekenen. Enerzijds dient dit om de incisie in de huidlijnen te laten lopen, waardoor een fraaier
cosmetisch resultaat verkregen wordt. Anderzijds zal een eventuele plastiek vooraf worden
afgetekend en zal de lengte van de incisielijnen worden gemeten. Het aftekenen gebeurt meestal
nadat er is afgedekt. In sommige gevallen is het echter belangrijk dat de patiënt rechtop staat of zit,
zoals bij een rijbroekcorrectie of een borstcorrectie. Dan zal het aftekenen preoperatief op de
verpleegafdeling of voorafgaand aan de inleiding worden gedaan met een watervaste tekenstift.
1.5 Lokale anesthetica
De plastische chirurg kan de methode toepassen van het vooraf infiltreren van het weefsel met een
lokaal anestheticum aangevuld met adrenaline (epinefrine), omdat hiermee vasoconstrictie in het
operatiegebied verkregen wordt en er dus minder bloedingen zullen optreden. Soms kan men
daardoor ook de weefselstructuren gemakkelijker scheiden, een methode die hydrodissectie heet.
De meest gebruikte lokale anesthetica zijn lidocaïne, bupivacaïne en levobupivacaïne, in oplossingen
van 0,25, 0,5, 1 of 2 %. Het kan in combinatie met epinefrine worden toegediend. De toevoeging van
epinefrine ( = adrenaline) zorgt voor vasoconstrictie, zodat het anestheticum langer werkzaam is. Het
is verstandig om voor het gebruik van dergelijke oplossingen goedkeuring te hebben van de
apotheek en de arts.
Het lokale anestheticum kan worden ingespoten met een injectienaald op een carpulespuit of een
luerlockspuit. Het voordeel van een luerlockspuit, in tegenstelling tot de meer gebruikelijke
luerspuiten, is dat bij tegendruk tijdens het inspuiten de naald niet van de spuit kan schieten.
1.7 Hechten
1.7.2 Transfixiehechtingen
Voor het op hun plaats houden van transpositielappen kan de chirurg transfixiehechtingen
toepassen. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van een dubbel gewapende monofil hechting met rechte
huidnaalden. De naalden worden van binnenuit door de huid gestoken en de hechting wordt op de
huid over een rolletje vet gaas geknoopt. Het rolletje zorgt ervoor dat de hechting niet door de huid
kan scheuren. Als alternatief kan ook een stuk zacht siliconenmateriaal of een schuimverband
worden gebruikt.