Psychopathologie en medische basiskennis week 1
H2 Visies op afwijkend gedrag en behandelmethoden (blz. 41 – 60)
Tabel 2.3 blz. 53
Leermodellen
Het psychodynamische model heeft ons gedwongen om te erkennen dat we onszelf niet volledig
kennen; dat ons gedrag gestuurd kan worden door verborgen drijfveren en impulsen waar we ons
niet of nauwelijks bewust van zijn.
Het behavioristische perspectief legt de nadruk op de rol van leren bij het verklaren van zowel
normaal als afwijkend gedrag. Vanuit het leerperspectief is afwijkend gedrag het gevolg van het
verwerven van verkeerd, ongepast gedrag.
De biologische en psychodynamische perspectieven beschouwen afwijkend gedrag als een uiting van
onderliggende biologische of psychologische problemen. Bijv. slechte opvoedpraktijken, zoals
inconsequent bestraffen van onwenselijk gedrag en geen beloningen geven voor goed gedrag,
kunnen leiden tot antisociaal gedrag. Watson en Skinner; menselijk gedrag is het product van onze
genetische erfenis + invloeden uit de omgeving.
Klassieke conditionering figuur 2.7 blz. 43
Vanuit het leerperspectief is gedrag normaal als het een passende reactie os op bepaalde stimuli,
geconditioneerd of ongeconditioneerd. Als we door conditionering verkeerde en ongepast angsten
aanleren, belemmert dat onze poging om adequaat te functioneren (angststoornissen en fobieën).
Klassieke conditionering geeft een goede verklaring voor de ontwikkeling van simpele, reflexmatige
responsen (speekselproductie met voedsel). Dit geldt ook voor de emotionele respons van angst op
stimuli die gekoppeld zijn aan pijnlijke of aversieve stimuli.
Bij operante conditionering worden de responsen geleerd en versterkt door hun gevolgen
(belonen/straffen).
- Positieve bekrachtigers; in de operante conditionering bekrachtigers die, wanneer ze
geïntroduceerd worden, de frequentie van het voorafgaande gedrag verhogen. (toevoegen)
Bijv. als mensen vriendelijk reageren nadat we de deur hebben opengehouden, zullen we
vaker een deur van mensen open houden.
- Negatieve bekrachtigers; in de operante conditionering bekrachtigers die, wanneer ze
verwijderd worden, de frequentie van het voorafgaande gedrag verhogen. (weghalen)
Bijv. een bestuurder doet zijn gordel om, zodat het irritante geluid ophoudt.
Normaal gedrag hangt samen met het aanleren van responsen of vaardigheden die leiden tot
bekrachtiging. Als onze vroegste leeromgeving ons geen mogelijkheden heeft geboden om nieuwe
vaardigheden te leren, kunnen onze pogingen om bekrachtigers te verwerven bemoeilijkt worden. zo
kan een gebrek aan sociale vaardigheden een beperking vormen voor onze mogelijkheden om sociale
bekrachtiging (goedkeuring) te verwerven, wat kan leiden tot depressie en sociale isolatie.
Straffen zijn aversieve stimuli die de frequentie van het gedrag dat erop volgt verlagen.
Lichamelijke straf (slaan), verwijderen van een bekrachtigende stimuli (tv uitzetten), uitdelen van
geldstraffen (boetes), afnemen van privileges (huisarrest), het verwijderen uit een bekrachtigende
omgeving (hoek/ strafbankje).
, - Positieve straf; hierbij wordt een aversieve stimulus toegediend
Bijv. als je een hete pan aanraakt, wordt je door de pijn gestraft, waardoor de kans dat je de
pan nog eens aanraakt afneemt.
- Negatieve straf; hierbij wordt een positieve stimulus verwijderd
Bijv. wanneer ouders hun kind ongehoorzaam vinden, verbieden ze het om tv te kijken.
Stimulus geven Stimulus wegnemen
(positief) (negatief)
Positieve bekrachtiging Negatieve bekrachtiging
Een werknemer krijgt een bonus voor Je hoofdpijn verdwijnt nadat je een
De kans op het goed werk, en blijft hard werken. aspirine hebt ingenomen, dus neem je
gedrag neemt de volgende keer dat je hoofdpijn hebt
weer een aspirine.
toe
Positieve straf Negatieve straf
Een hardrijder krijgt een bekeuring, Een kind dat te lang buiten blijft, krijgt
De kans op het en rijdt langzaam weg. geen eten, en komt de volgende keer
eerder thuis.
gedrag neemt af
Beperking straf;
- Als de straf wordt weggehaald, kan het ongewenste gedrag terugkeren
- Straf leidt niet tot de ontwikkeling van meer gewenste, alternatieve gedragingen, het kan
mensen aanmoedigen om zich in de toekomst aan leersituaties te ontrekken.
- Straf kan woede en vijandigheid oproepen i.p.v. constructief leren en leidt gemakkelijk tot
mishandeling.
Sociaal- cognitieve leertheorie; op leren gebaseerde theorie die de nadruk legt op leren door
observeren en die ervan uit gaat dat gedrag zowel door situationele als door cognitieve variabelen
wordt bepaald.
Mensen hebben invloed op hun omgeving en omgeving op hun. Verwachtingen en de waarde die
iemand hecht aan een specifiek doel verklaart menselijk gedrag, naast het observeren.
Cognitieve modellen (kennis)
Cognitieve leertheoretici bestuderen de cognities (gedachten, opvattingen, verwachtingen en
attitudes) die gepaard gaan met afwijkend gedrag. Informatieverwerking wordt vergeleken met hoe
computers informatie verwerken om problemen op te slaan.
Bijv. mensen met schizofrenie springen in hun communicatie vaak op een ongeorganiseerde manier
van de hak op de tak. Wellicht komt dat door problemen in het opvragen en verwerken van
informatie. De informatieverwerking kan ook mislopen door cognitieve vervormingen (denkfouten).
Ellis -> ABC benadering
A; activerende gebeurtenis
B; opvattingen/ gedachte
C; consequentie
RET; rationeel emotieve gedragstherape; irrationele opvattingen te vervangen door realistische
exemplaren.
,Beck -> een depressie kan het gevolg zijn van denkfouten of cognitieve vervormingen. Bijv. mensen
zijn geneigd om alleen hun fouten en tekortkomingen te zien en alle gebeurtenissen in een negatief
licht te interpreteren.
Vier basistypen van cognitieve vervormingen die bijdragen aan emotioneel lijden;
- Selectieve adaptie; *blindstaren
Bijv. een student kan helemaal in de put raken van de 5 die hij kreeg en de andere hoge
cijfers negeren
- Overgeneralisatie
Bijv. iemand die één keer is afgewezen kan denken dat hij nooit zal trouwen
- Uitvergroting; overdrijven
Bijv. een student kant een slecht cijfer tot absolute ramp zien door tot de conclusie te komen
dat ze van de studie wordt verwijderd en dat haar leven dan voorbij is.
- Absoluut denken; zwart-wit denken
Bijv. een werkbeoordeling die iets minder is te interpreteren als totale afgang.
Humanistische modellen
Nadruk op persoonlijke vrijheid van individuen bewuste keuzes te maken die hun leven een doel en
een betekenis geven. Mensen hebben een aangeboren neiging tot zelfactualisatie; een sterke neiging
om alles te worden waartoe men in staat is. Mensen die afwijkend gedrag vertonen kunnen we pas
begrijpen als we weten welke barrières ze tegenkomen in hun streven naar zelfactualisatie en
authenticiteit.
Rogers; afwijkend gedrag is het gevolg van een verstoord concept van het zelf.
- Onvoorwaardelijke positieve waardering; ouders die kinderen prijzen en hun laten merken
dat ze het altijd waard zijn om liefgehad te worden, onafhankelijk van hun gedrag op dat
moment
- Voorwaardelijke positieve waardering; ouders die hun kinderen alleen accepteren als ze zich
gedragen zoals de ouders dat willen, kunnen kinderen leren om alle gedachten, emoties en
gedragingen die hun ouders hebben afgewezen negeren.
Ouderlijke afkeuring heeft hun geleerd om zichzelf als slecht te beschouwen als hun gevoelens van
verkeerd, zelfzuchtig of zelf kwaadaardig. Om iets van zelfachting terug te winnen, moeten ze hun
werkelijke gevoelens ontkennen of delen van zichzelf verloochen. Dit kan leiden tot een verstoord
zelfconcept; kinderen raken vervreemd van hun ware zelf. Gevoelens die niet samengaan met het
verstoorde zelfconcept roepen angst op. Omdat angst onaangenaam is, kunnen we tegenover onszelf
gaan ontkennen dat deze gevoelens en ideeën zelfs maar bestaan. Daardoor wordt de
verwerkelijking van ons authentieke zelf in de kiem gesmoord. Onder dergelijke omstandigheden
kunnen we natuurlijk nooit onze werkelijke waarden of persoonlijke talenten leren. Het gevolg is dat
we ons gefrustreerd en ontevreden voelen, wat een voedingsbodem is voor afwijkend gedrag.
De weg naar zelfactualisatie is een proces van zelfontdekking en zelfacceptatie, van in contact
komen met je werkelijke gevoelens, ze accepteren als die van jou en je gedragen op manieren die
daar een oprechte weerslag van vormen (Rogers).
Sociaal- culturele perspectief
Sociale-culturele theoretici zoeken de oorzaken van afwijkend gedrag eerder in fouten van de
maatschappij dan in de personen.
,Szasz; het etiket ‘gesstesziek’ is in feite een machtsmiddel waardoor de samenleving elke vorm van
ongepast of ongewenst gedrag als ‘stoornis’ of ‘ziekte’ kan afdoen. Dit etiket wordt gebruikt om
sociaal afwijkende mensen te stigmatiseren.
Biopsychosociale perspectief
Kijkt naar het samenspel van meerdere factoren (biologische, psychologische en sociale) in de
ontwikkeling van afwijkende gedragspatronen.
Het diathese-stressmodel; stelt dat psychische stoornissen ontstaan door een combinatie van, of
interactie tussen, een diathese (kwetsbaarheid of aanleg voor bepaalde stoornis, gewoonlijk
genetisch van aard) en stress. Figuur 2.8 blz. 53.
Ingrijpende levensgebeurtenissen die kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van een psychische
stoornis zijn onder meer complicaties bij de geboorte, een trauma of ernstige ziekte in de kindertijd,
seksueel misbruik of lichamelijke mishandeling in de kindertijd, langdurige werkloosheid, verlies van
dierbaren en andere ingrijpende, negatieve gebeurtenissen.
Psychotherapie; gestructureerde vorm van psychologische behandeling op basis van een
psychologisch model (bijv. gedragstherapie). De behandeling bestaat uit een of meer gesprekken/
behandelsessies tussen een patiënt en een therapeut
Niet-specifieke behandelfactoren; factoren die niet specifiek zijn voor een bepaalde vorm van
psychotherapie, zoals de aandacht en steun van de therapeut, maar die wel positieve verwachtingen
oproepen over mogelijke veranderingen.
Vrije associatie; methode waarbij gedachten onder woorden worden gebracht zodra ze in de patiënt
opkomen, zonder bewuste pogingen om ze te bewerken of te censureren.
Droomanalyse; onbewust materiaal (dromen) aan de oppervlakte brengen. Tijdens de slaap is de
afweer van het ego minimaal en krijgen onacceptabele impulsen vorm in onze dromen.
Overdrachtsrelatie; in de psychoanalyse de overdracht of generalisatie van gevoelens en attitudes
van de cliënt tegenover belangrijke mensen in zijn leven naar de analyticus. Conflicten herbeleven.
Tegenoverdacht; in de psychoanalyse de overdracht van gevoelens of attitudes van de analyticus
tegenover andere mensen in zijn leven naar de cliënt.
Persoonsgerichte therapie; het opbouwen van een warme, accepterende therapeutische relatie die
de cliënt de ruimte geeft zichzelf te exploreren en te accepteren.
Gedragstherapie; de systematische toepassing van de principes van leren op de behandeling van
psychische stoornissen. Het accent ligt op het veranderen van gedrag, en niet op het veranderen van
de persoonlijkheid of diep graven in het verleden.
- Systematische desensitisatie; techniek om fobieën te overwinnen d.m.v. blootstelling aan
steeds angstwekkendere stimuli terwijl men in diepe ontspanning verkeert
- Geleidelijke blootstelling; methode om angsten te overwinnen via een stapsgewijs proces
van blootstelling aan steeds angstaanjagender stimuli in imaginaire vorm of in werkelijkheid
,Hedendaagse visie psychopathologie
Vereenvoudiging van HiTOP-model (Kotov, 2017)
Freud was een van de eerste die opgeschreven heeft hoe psychische stoornissen kunnen ontstaan.
Structuur
1. IDà alle behoeftes, wensen drang van de mens. Id wil al deze eisen vervullen, ‘ikke en de
rest kan stikken’ Bij kleine kinderen aanwezig
2. EGOà Werkt volgens realiteitsprincipe. Weet dat je niet altijd je zin kan krijgen. En dat je
rekening moet houden met de omgeving. Moet compromis vinden tussen de eisen van ID en
het sociaal aanvaardbare van de maatschappij.
3. Superegoà wat je in je opvoeding hebt meegekregen. De normen en waarden die je ouders
hebben overgedragen aan je.
Ego moet compromissen sluiten tussen de eisen van het ID, het mega correcte van het superego en
de realiteit waarin we ons bevinden. Bijna onmogelijke opgaven. Als de balans tussen id ego en
superego niet perfect isà psychische stoornissen ontstaan. Als of ID of Superego teveel zeggenschap
krijgt. Dan wordt het ego ontwricht en ontstaan klachten.
H13 Stoornissen die ontstaan in de kindertijd en adolescentie
Zowel biologische factoren (nature) als omgevingsfactoren (nurture) spelen een belangrijke rol in het
ontwikkelen van psychische stoornissen in de jeugd.
13.2 Autismespectrumstoornis
Autismespectrumstoornis (ASS); een pervasieve ontwikkelingsstoornis die wordt gekenmerkt door
het niet aangaan van relaties met anderen, niet spreken, verstoord motorisch gedrag, een
verstandelijke handicap en behoefte aan een constante omgeving.
Kenmerken autisme;
- Taal- en communicatieproblemen (spreken niet, of zeer beperkt in hun verbale
capaciteiten, vermijden oogcontact, vertonen nauwelijks gezichtsuitdrukkingen)
- Sterke emoties als boosheid, verdriet, angst
, - Maken van herhaalde, doelloze, stereotiepe bewegingen (eindeloos rondtollen, met de
handen wapperen, naar voor en achter wiegen)
- Verwonden zichzelf (hoofd tegen de muur bonken, zichzelf slaan)
- Driftbuien of in paniek raken
- Aversie tegen veranderingen in de omgeving (alles op moet zijn plaats blijven en vaste
patronen mogen niet veranderen)
- Moeilijk te leren symboliseren (herkennen van emoties, meedoen aan fantasiespellen,
inzichtelijk oplossen van problemen)
- Moeilijk om taken uit te voeren waarvoor interactie met anderen nodig is
Wetenschappers vermoeden dat de hersenen van een kind met autismespectrumstoornis zich
abnormaal ontwikkelen door een combinatie van genetische factoren en omgevingsfactoren,
prenatale risicofactoren (koortsperiodes van moeder tijdens de zwangerschap), hersendelen die
verantwoordelijk zijn voor taal en sociaal gedrag groeien trager dan bij andere kinderen.
Behandeling
Toegepaste gedragsanalyse; op leertheorie gebaseerde behandelmodellen. Systematisch gebruik
maken van beloning en lichte straf om het kind te leren aandacht te hebben voor anderen, met
anderen te spelen, leervaardigheden ontwikkelen en automutilatie te beperken of uit te bannen.
Medicatie kan een rol spelen bij het bevorderen van de ontwikkeling van de taalvaardigheid.
13.3 Verstandelijke beperking
Verstandelijke beperking; een gegeneraliseerde vertraging of belemmering van de ontwikkeling van
de intellectuele en adaptieve vermogens (licht tot zeer ernstig). IQ lager dan 70.
De actuele ernst van de verstandelijke beperking wordt bepaald door het adaptieve functioneren en
niet door iq scores, omdat adaptief functioneren bepaalt hoeveel ondersteuning nodig is.
Drie domeinen;
- Het conceptuele (onderwijs) domein; competenties op het gebied van geheugen, taal, lezen,
schrijven, rekenkundig redeneren, verwerven praktische kennis, probleem oplossen en
beoordelen niet situaties.
- Sociale domein; besef van gedachten, gevoelens, ervaringen van anderen (empathie),
interpersoonlijke communicatieve vaardigheden, vermogen om vriendschap te sluiten en het
sociale oordeelsvermogen.
- Praktische domein; leervermogen en zelfmanagement in verschillende levenssituaties,
waaronder zelfverzorging, verantwoordelijkheden van een baan, geldbeheer,
vrijetijdsbesteding, zelfmanagement van gedrag en plannen van taken op school en het werk
Oorzaken van verstandelijke beperking zijn o.a. biologische factoren (chromosomale en genetische
aandoeningen, infectieziekten, alcoholgebruik tijdens zwangerschap), psychosociale factoren
(blootstelling aan een verarmde thuisomgeving, die zich kenmerkt door het gebrek aan intellectueel
stimulerende activiteiten tijdens de jeugd) of een combinatie hiervan.
Downsyndroom; een stoornis die wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van een extra
chromosoom van het 21e paar (47 chromosomen) en die wordt gekenmerkt door verstandelijke
beperking en verschillende lichamelijke afwijkingen.